ECLI:NL:RBMNE:2021:2059

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 april 2021
Publicatiedatum
17 mei 2021
Zaaknummer
UTR 20/3474
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking beroep tegen besluit op bezwaar

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 28 april 2021, wordt het verzoek van verzoekster om vergoeding van proceskosten behandeld. Verzoekster had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat op 19 augustus 2020 was genomen. Na een nieuw besluit op bezwaar op 10 maart 2021, waarin het bezwaar van verzoekster gegrond werd verklaard en een IVA-uitkering werd toegekend, trok verzoekster haar beroep in en vroeg zij om vergoeding van haar proceskosten. Verweerder reageerde niet op dit verzoek.

De rechtbank oordeelt dat zij op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting kan beslissen, omdat er voldoende informatie beschikbaar is. De rechtbank stelt vast dat verweerder al een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase heeft toegekend, waardoor de beoordeling zich beperkt tot de beroepsfase. De rechtbank wijst op de relevante artikelen van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) die de veroordeling in proceskosten regelen. Aangezien verweerder volledig tegemoet is gekomen aan de beroepsgronden van verzoekster, wordt het verzoek om proceskostenvergoeding toegewezen.

De rechtbank stelt de proceskosten voor de rechtsbijstand vast op € 534,- en de kosten van de medisch deskundige op € 324,37, wat het totaalbedrag aan te vergoeden proceskosten op € 858,37 brengt. Daarnaast wijst de rechtbank erop dat verweerder verplicht is het griffierecht van € 48,- te vergoeden. De beslissing om verweerder te veroordelen tot betaling van € 858,37 aan proceskosten wordt uitgesproken door rechter V.E.H.G. Visser, met griffier A. Azmi.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3474

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2021 in de zaak tussen

[verzoekster], te [woonplaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. B.J.L. Baas),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoekster om vergoeding van haar proceskosten.
Verweerder heeft op 19 augustus 2020 een besluit op bezwaar genomen. Verzoekster is hiertegen in beroep gegaan.
Op 10 maart 2021 heeft verweerder een nieuw besluit op bezwaar genomen, waarin het bezwaar van verzoekster alsnog gegrond is verklaard. Daarbij heeft verweerder aan verzoekster per 16 maart 2020 een IVA-uitkering toegekend. Verweerder heeft dus gedaan wat verzoekster wilde. Verzoekster heeft daarna het beroep ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor haar proceskosten.
Verweerder heeft niet gereageerd op dit verzoek.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting, omdat zij vindt dat zij daarvoor over voldoende informatie beschikt.
2. In het nieuwe besluit heeft verweerder al een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend. De beoordeling hierna over de gevraagde proceskostenveroordeling beperkt zich daarom tot de beroepsfase.
3. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
4. Met het nieuwe besluit op bezwaar van 10 maart 2021 is verweerder geheel tegemoet gekomen aan de beroepsgronden van verzoekster. De rechtbank wijst het verzoek om een proceskostenvergoeding toe en veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster. In het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is bepaald welke kosten er dan vergoed moeten worden.
5. De proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Bpb vast op € 534,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).
6. Wat betreft het verzoek tot vergoeding van de kosten van de medisch deskundige overweegt de rechtbank als volgt. Verzoekster heeft een factuur van Medisch Advies Loket overgelegd ter hoogte van € 423,50 inclusief btw. Uit deze factuur blijkt dat de medisch deskundige 2 uren heeft besteed aan de beroepszaak. In het nieuwe besluit op bezwaar komt verweerder tot een vergoeding van het totaalbedrag van € 627,41, maar de rechtbank beschouwt dit als een kennelijke verschrijving. Verweerder heeft in het nieuwe besluit een bedrag van € 313,70 vergoed, waarbij is uitgegaan van een uurtarief van € 129,63. Echter op grond van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 geldt een uurtarief van ten hoogste
€ 134,04 (per 1 januari 2021). [1] Er komt dan een bedrag van € 324,37 inclusief btw voor vergoeding in aanmerking.
7. Het totale bedrag aan proceskosten dat verweerder moet vergoeden komt daarmee op
€ 858,37.
8. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van € 858,37 aan proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Azmi, griffier
.De beslissing is uitgesproken op 28 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.

Voetnoten

1.Artikelen 1, aanhef en onder b, en 2, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van het Bpb, in samenhang met artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003.