In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 28 april 2021, wordt het verzoek van verzoekster om vergoeding van proceskosten behandeld. Verzoekster had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat op 19 augustus 2020 was genomen. Na een nieuw besluit op bezwaar op 10 maart 2021, waarin het bezwaar van verzoekster gegrond werd verklaard en een IVA-uitkering werd toegekend, trok verzoekster haar beroep in en vroeg zij om vergoeding van haar proceskosten. Verweerder reageerde niet op dit verzoek.
De rechtbank oordeelt dat zij op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting kan beslissen, omdat er voldoende informatie beschikbaar is. De rechtbank stelt vast dat verweerder al een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase heeft toegekend, waardoor de beoordeling zich beperkt tot de beroepsfase. De rechtbank wijst op de relevante artikelen van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) die de veroordeling in proceskosten regelen. Aangezien verweerder volledig tegemoet is gekomen aan de beroepsgronden van verzoekster, wordt het verzoek om proceskostenvergoeding toegewezen.
De rechtbank stelt de proceskosten voor de rechtsbijstand vast op € 534,- en de kosten van de medisch deskundige op € 324,37, wat het totaalbedrag aan te vergoeden proceskosten op € 858,37 brengt. Daarnaast wijst de rechtbank erop dat verweerder verplicht is het griffierecht van € 48,- te vergoeden. De beslissing om verweerder te veroordelen tot betaling van € 858,37 aan proceskosten wordt uitgesproken door rechter V.E.H.G. Visser, met griffier A. Azmi.