ECLI:NL:RBMNE:2021:2057

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 april 2021
Publicatiedatum
17 mei 2021
Zaaknummer
UTR 20/4208
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WW-aanvraag directeur-grootaandeelhouder wegens gebrek aan ondergeschiktheid

In deze zaak heeft eiseres op 22 april 2020 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd, maar deze aanvraag is door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen afgewezen. De reden voor de afwijzing was dat eiseres als directeur-grootaandeelhouder (dga) werd aangemerkt en daardoor niet verzekerd was voor de WW. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 16 maart 2021, die vanwege coronamaatregelen via Skype plaatsvond, heeft eiseres betoogd dat zij alleen statutair directeur was en dat er wel degelijk sprake was van een gezagsverhouding met haar werkgever. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat zij ondergeschikt was aan de andere aandeelhouders. De rechtbank heeft de stellingen van eiseres, dat zij niet zelfstandig beslissingen kon nemen en in een minderheidspositie verkeerde, als onvoldoende beoordeeld.

De rechtbank concludeert dat eiseres terecht als dga is aangemerkt en dat er geen sprake was van een dienstbetrekking in de zin van de WW. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4208

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 april 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. A.J. Engelsma),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. C.W.P. van den Berg).

Inleiding

1. Eiseres heeft op 22 april 2020 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd. Op het aanvraagformulier heeft eiseres aangegeven dat zij vanaf 1 juli 2016 een dienstverband heeft gehad bij [bedrijf].
2. In het besluit van 2 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen, omdat eiseres niet als werknemer verzekerd is voor de WW. Verweerder heeft daarom beslist dat eiseres vanaf 28 februari 2020 geen recht heeft op een WW-uitkering.
3. Eiseres is het hier niet mee eens en heeft bezwaar tegen het primaire besluit gemaakt. Bij besluit van 29 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder dat bezwaar ongegrond verklaard.
4. Tegen dit bestreden besluit heeft eiseres beroep ingesteld. Verweerder heeft
een verweerschrift ingediend.
5. Het beroep is op de zitting van 16 maart 2021 behandeld. Vanwege maatregelen in het kader van de coronacrisis heeft de zitting plaatsgevonden via Skype. Eiseres was daarbij aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het geschil

6. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres om een WW-uitkering afgewezen, omdat eiseres volgens verweerder als directeur-grootaandeelhouder (dga) heeft gewerkt bij haar
werkgever. Dit blijkt volgens verweerder ook uit de polisadministratie. Eiseres heeft geen gegevens overgelegd, waaruit blijkt dat de gegevens uit de polisadministratie onjuist waren. Uit de door eiseres in bezwaar overgelegde stukken blijkt volgens verweerder niet dat zij geen (statutair) bestuurder was van de werkgever. Tijdens de zitting heeft verweerder toegelicht dat de WW-aanvraag is afgewezen op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder d, van de WW in samenhang met artikel 2, derde lid, van de Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder 2016 (de Regeling).
7. Eiseres betwist dat zij als dga bij haar werkgever heeft gewerkt. Zij is alleen statutair directeur geweest. Eiseres had een arbeidsovereenkomst (employment contract), waarin zij uitdrukkelijk wordt aangeduid als ‘employee’ en dus als werknemer. Uit artikel 2.1 van deze overeenkomst blijkt duidelijk dat er wel sprake is van een gezagsverhouding. Dit is strijdig met de positie van dga. Dat er geen premies zijn ingehouden en is betaald kan niet aan haar als werknemer worden verweten. Haar werkgever had daar zorg voor moeten dragen, aldus eiseres.

Het toetsingskader

8. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres arbeid heeft verricht en dat zij daarvoor loon heeft ontvangen. Verder is ook niet in geschil dat eiseres een schriftelijke arbeidsovereenkomst met haar werkgever had en dat zij daarmee formeel onder het gezag van haar werkgever viel. Daarmee is in beginsel sprake van een privaatrechtelijke dienstbetrekking, maar een werknemer kan toch nog uitgesloten zijn van verzekering voor een WW-uitkering op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder d, van de WW. Hierin is bepaald dat niet als dienstbetrekking wordt beschouwd de arbeidsverhouding van een persoon die dga is. In de Regeling is nader toegelicht wanneer er sprake is van een dga in de zin van deze bepaling in de WW. In artikel 2, derde lid, van de Regeling is vermeld dat onder dga wordt verstaan bestuurders die samen alle aandelen van de vennootschap bezitten en als aandeelhouders een gelijk of nagenoeg gelijk deel van het kapitaal van de vennootschap vertegenwoordigen.
9. Uit de toelichting op dit artikel van de Regeling blijkt dat dit onderdeel ziet op de bestuurders die samen aandeelhouder zijn van een vennootschap en nevengeschikt zijn ten opzichte van elkaar. In dat geval is geen sprake van ondergeschiktheid. De nevengeschiktheid van de bestuurders blijkt in dat geval uit het gelijkwaardige economische belang van de bestuurders als aandeelhouders. Dit wordt bepaald aan de hand van het aandeel in het kapitaal van de vennootschap.
10. De rechtbank moet dus beoordelen of eiseres als dga moet worden aangemerkt, zodat er geen sprake is van een dienstbetrekking en zij geen werknemer is in de zin van de WW.

De beoordeling van het geschil

11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres dga was in de zin van artikel 2, derde lid, van de Regeling. Dit betekent dat eiseres op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder d, van de WW niet verzekerd was voor de WW. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
12. De rechtbank stelt vast dat eiseres tijdens de zitting heeft verklaard dat zij statutair bestuurder bij haar werkgever was. Verder blijkt uit de door eiseres in bezwaar overgelegde ‘Deed transfer of shares’ dat van de 50 aandelen die eiseres in haar bezit had, respectievelijk 10 en 18 aandelen zijn overgedragen aan twee andere aandeelhouders. Dat wordt ook in het door eiseres overgelegde ‘Register of shareholders’ bevestigd. Eiseres had dus nog 22 aandelen in haar bezit. Tijdens de zitting heeft eiseres bevestigd dat zij dit aantal aandelen nog in haar bezit had toen zij uit dienst trad.
13. Gelet op de verdeling van de aandelen tussen de aandeelhouders, en het feit dat eiseres statutair bestuurder was, is de rechtbank van oordeel dat er sprake was van nevengeschiktheid en dat eiseres aan de hand van de feitelijke situatie niet heeft aangetoond daadwerkelijk ondergeschikt te zijn geweest aan de twee andere aandeelhouders. Eiseres heeft geen duidelijkheid gegeven over de verdere gang van zaken zoals de stemverhoudingen. Ook tijdens de zitting heeft zij die duidelijkheid niet gegeven. De stellingen van eiseres dat zij niet zelfstandig beslissingen kon nemen en dat zij zich in een minderheidspositie bevond ten opzichte van de andere twee eigenaren, zijn naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende, gelet op artikel 2, derde lid, van de Regeling. Het lag op de weg van eiseres om haar ondergeschiktheid nader te concretiseren, bijvoorbeeld door het overleggen van bewijsstukken. De arbeidsovereenkomst is onvoldoende om daaruit een daadwerkelijke ondergeschiktheid van eiseres af te leiden.

Conclusie

14. De rechtbank concludeert dat verweerder de aanvraag van eiseres om een
WW-uitkering terecht heeft afgewezen. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Azmi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 23 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.