ECLI:NL:RBMNE:2021:2056

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 april 2021
Publicatiedatum
17 mei 2021
Zaaknummer
UTR 20/4622
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van artikel 44 van de WAO en terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering

In deze zaak gaat het om de toepassing van artikel 44 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) ten aanzien van eiseres, die sinds 11 februari 1997 een WAO-uitkering ontvangt op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Eiseres heeft daarnaast inkomsten als zelfstandige. Het UWV heeft de WAO-uitkering van eiseres als voorschot betaald en na afloop van elk jaar definitief berekend, rekening houdend met de in die periode genoten inkomsten. In het primaire besluit van 24 juli 2020 heeft het UWV een bedrag van € 7.265,64 aan onverschuldigd betaalde uitkering over 2019 teruggevorderd, omdat de uitkering op basis van de fiscale winst van eiseres als zelfstandige moest worden aangepast.

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het UWV heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 31 maart 2021, die vanwege coronamaatregelen via Skype plaatsvond, heeft eiseres haar standpunt toegelicht, waarbij zij zich beroept op het vertrouwensbeginsel. Eiseres stelt dat bij de berekening van de definitieve hoogte van de WAO-uitkering rekening gehouden moet worden met een vrijstelling van 20% van het maatmanloon voor bijverdiensten.

De rechtbank oordeelt dat het UWV artikel 44 van de WAO op de juiste wijze heeft toegepast. De rechtbank stelt vast dat de uitkering van eiseres niet definitief is ingetrokken, maar dat deze is aangepast op basis van de inkomsten die zij als zelfstandige heeft genoten. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel, omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er toezeggingen zijn gedaan door de overheid die haar in de gegeven omstandigheden een andere verwachting hadden moeten geven. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de terugvordering van het onverschuldigd betaalde bedrag.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4622

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).

Inleiding

1. Eiseres ontvangt vanaf 11 februari 1997 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Daarnaast heeft zij inkomsten als zelfstandige.
2. Verweerder heeft de WAO-uitkering van eiseres betaald als voorschot en telkens na afloop van een jaar de hoogte van de WAO-uitkering definitief berekend, waarbij rekening wordt gehouden met de in deze periode genoten inkomsten. Als het voorschot lager is geweest dan de definitieve uitkering, dan krijgt eiseres een nabetaling. Als het voorschot hoger is geweest, moet zij het te veel ontvangene terugbetalen.
3. In het primaire besluit van 24 juli 2020 heeft verweerder de over de periode van
1 januari 2019 tot en met 31 december 2019 onverschuldigd betaalde WAO-uitkering van
€ 7.266,24 bruto van eiseres teruggevorderd. Daarnaast is op dezelfde datum een betaalspecificatie aan eiseres verzonden. Deze betaalspecificatie heeft betrekking op de WAO-uitkering over de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019 en de vakantietoeslag over de periode van 1 mei 2018 tot en met 30 april 2020.
4. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 3 november 2020 (het
bestreden besluit) heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard.
5. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een
verweerschrift ingediend.
6. Het beroep is op de zitting van 31 maart 2021 behandeld. Vanwege maatregelen in het kader van de coronacrisis heeft de zitting plaatsgevonden via Skype. Eiseres was daarbij aanwezig, bijgestaan door een kennis. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het geschil

7. Met toepassing van artikel 44, eerste lid, onder b, van de WAO heeft verweerder beoordeeld of de inkomsten van eiseres als zelfstandige moet leiden tot het wijzigen van de uitbetaling van de WAO-uitkering. Verweerder is daarbij uitgegaan van een fiscale winst van € 10.385,- over 2019. Op basis hiervan heeft verweerder beslist dat de WAO-uitkering van eiseres achteraf bezien uitbetaald moet worden naar een fictieve arbeidsongeschiktheidsklasse van 55-65%. Omdat de uitkering echter is uitbetaald naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 80-100%, is er volgens verweerder een bedrag van € 7.265,64 (afrondingsverschil) bruto te veel aan uitkering betaald over 2019. Dit bedrag wordt van eiseres teruggevorderd.
8. Eiseres is het niet met verweerder eens en beroept zich op het vertrouwensbeginsel. Volgens eiseres moet bij het berekenen van de definitieve hoogte van de WAO-uitkering rekening worden gehouden met de vrijstelling van 20% van het maatmanloon voor de bijverdiensten. Zij verwijst hiervoor naar de brief van verweerder van 14 augustus 2020, waarin staat dat zij per maand 20% van haar maatmanloon mag bijverdienen zonder dat de uitkering wordt gekort. Dit komt volgens eiseres neer op een bedrag van € 5.620,56 dat zij zou mogen bijverdienen per jaar. Alleen het gedeelte dat zij boven dit bedrag heeft verdiend, zou gekort mogen worden op haar WAO-uitkering. Eiseres begrijpt niet waarom deze vrijstelling niet meer zou gelden zodra zij meer winst heeft behaald boven die vrijstelling van 20%. Anders loont het harde werken vanuit de WAO niet en had zij beter tot maximaal
€ 5.620,56 winst kunnen behalen.
9. Eiseres heeft dus op zichzelf niet betwist dat verweerder met toepassing van artikel 44, eerste lid, van de WAO de mate van haar fictieve arbeidsongeschiktheid over de periode in geding en het bedrag dat zij moet terugbetalen, juist heeft vastgesteld. De rechtbank moet in deze zaak beoordelen of voor de definitieve berekening van het inkomen als zelfstandige de vrijstelling van 20% van het maatmanloon meegerekend had moeten worden.

Het oordeel van de rechtbank

10. De rechtbank stelt voorop dat het bij de toepassing van artikel 44 van de WAO gaat om het korten op de WAO-uitkering zonder de uitkering direct definitief in te trekken of te herzien. De mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres in de klasse 80-100% blijft gehandhaafd, maar in verband met de door haar genoten inkomsten in 2019 wordt die uitkering uitbetaald als ware zij voor 55-65% arbeidsongeschikt. Dit artikel wordt ook wel de anticumulatiebepaling genoemd.
11. Artikel 44, eerste lid, van de WAO is een dwingendrechtelijke bepaling, waarvan in principe niet kan worden afgeweken. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) zijn er echter bijzondere omstandigheden denkbaar op grond waarvan dit artikel alsnog niet kan worden toegepast zoals bij een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel. [1]
12. In het geval van eiseres wordt echter niet voldaan aan de voorwaarden voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel. Volgens rechtspraak van de CRvB is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Daarvan is in dit geval geen sprake. Weliswaar wordt in de door eiseres aangehaalde brief van 14 augustus 2020 vermeld dat zij maximaal 20% van haar maatmanloon mag verdienen zonder dat haar uitkering wordt gekort, maar deze informatie bevat slechts een deel van alle relevante aspecten van een mogelijk recht op behoud van de volledige WAO-uitkering. In de brief van 14 augustus 2020, maar ook in andere stukken van verweerder, wordt een verdere toelichting gegeven over de wijze waarop de definitieve vaststelling van de hoogte van de WAO-uitkering is berekend. Dit houdt in dat zolang eiseres met haar inkomsten in de arbeidsongeschiktheidsklasse 80-100% blijft, zij 20% van het maatmanloon mag verdienen zonder dat dit van invloed is op haar uitkering. Toepassing van artikel 44 van de WAO is dan niet aan de orde. Maar dit wordt anders zodra de inkomsten dusdanig zijn dat zij daardoor in een lagere arbeidsongeschiktheidsklasse uitkomt dan de klasse op basis waarvan de WAO-uitkering is verleend. Dan is er sprake van een klassenoverschrijding en treedt de korting in werking zoals verweerder dat in deze zaak heeft berekend. De rechtbank leest in de brief van 14 augustus 2020 dus niet een toezegging dat eiseres onder
alleomstandigheden en ongeacht de hoogte van haar inkomsten, 20% van haar maatmanloon mocht blijven verdienen zonder dat dit gevolgen zou hebben voor haar WAO-uitkering. Verweerder heeft bij de toepassing van artikel 44 van de WAO dan ook de gehele inkomsten over 2019 in aanmerking kunnen nemen. Het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel slaagt dus niet.
13. Eiseres stelt verder dat zij geen duidelijke uitleg heeft gekregen over de correctie- bedragen die verweerder heeft doorgevoerd in 2020 zoals die blijken uit de betaalspecificatie van 24 juli 2020. Hierin wordt er een correctie doorgevoerd over de jaren 2018 en 2019 waar eiseres al een jaaropgave over heeft ontvangen en eiseres deze bedragen ook heeft gebruikt bij de aangifte inkomstenbelasting. Door deze wijzigingen kloppen de inkomsten niet meer met haar eerdere jaaropgaven.
14. Verweerder heeft hierover in het bestreden besluit gesteld dat de bedragen in de betaalspecificatie de bedragen zijn waar eiseres achteraf gezien recht op heeft. Deze zijn niet (nogmaals) uitbetaald, omdat zij al via een (te hoog) voorschot uitkering heeft ontvangen.
15. De rechtbank kan deze toelichting volgen en ziet in de stelling van eiseres geen reden voor het oordeel dat het bestreden besluit onjuist is. Daarbij betrekt de rechtbank de toelichting van verweerder tijdens de zitting dat eiseres verweerder kan verzoeken om op basis van de gewijzigde omstandigheden een nieuwe gecorrigeerde jaaropgave uit te reiken. De jaaropgave van 2019 klopt achteraf niet meer, omdat haar WAO-uitkering door de verrekening uiteindelijk lager was. Volgens verweerder is het in die situatie mogelijk om een nieuwe jaaropgave bij verweerder op te vragen. Verweerder kan dit niet ambtshalve doen. Daarmee kan eiseres de belastingdienst verzoeken om het negatief inkomen te verrekenen. De rechtbank geeft eiseres dus mee om zich tot verweerder te wenden met een verzoek tot het corrigeren van de jaaropgave 2019.

Conclusie

16. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder op de juiste wijze artikel 44 van de WAO heeft toegepast, waardoor eiseres over de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019 te veel voorschot heeft ontvangen. Op grond van artikel 57 van de WAO is verweerder verplicht om de onverschuldigd betaalde uitkering terug te vorderen. De rechtbank ziet geen dringende redenen op grond waarvan verweerder af zou moeten zien van terugvordering. Verweerder heeft het bedrag van € 7.265,64 dus terecht van eiseres teruggevorderd. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Azmi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 29 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
de rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 31 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4351.