ECLI:NL:RBMNE:2021:2055

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 mei 2021
Publicatiedatum
17 mei 2021
Zaaknummer
9092545 ME VERZ 21-47
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens ernstig verwijtbaar handelen van werknemer in re-integratieproces

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 17 mei 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen een besloten vennootschap (verzoekster) en een zieke medewerker (verweerster). De verzoekster heeft de ontbinding van de arbeidsovereenkomst aangevraagd op grond van ernstig verwijtbaar handelen van de verweerster, die niet voldoende meewerkte aan haar re-integratie. De verweerster, die sinds 1 november 2006 in dienst was, had zich in de periode van 18 februari 2020 tot 24 februari 2020 ziekgemeld en was daarna in conflict geraakt met de werkgever over haar re-integratie en loonsverhoging. Ondanks herhaaldelijke adviezen van de bedrijfsarts om mee te werken aan de re-integratie, heeft de verweerster niet deelgenomen aan belangrijke gesprekken en heeft zij mediation geweigerd. De kantonrechter oordeelde dat de verweerster verwijtbaar heeft gehandeld door niet mee te werken aan de re-integratie en dat de verstoorde arbeidsrelatie het voortduren van de arbeidsovereenkomst niet meer mogelijk maakte. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden zonder rekening te houden met de opzegtermijn en heeft geoordeeld dat de verweerster geen recht heeft op een transitievergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
zaaknummer: 9092545 ME VERZ 21-47
Beschikking van 17 mei 2021
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster] B.V.,
statutair gevestigd in de gemeente [naam gemeente] ,
verder ook te noemen [verzoekster] ,
verzoekende partij in het verzoek,
verwerende partij in het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. E.H.C.M. Bustamente-Oosterbroek,
tegen:
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verweerster] ,
verwerende partij in het verzoek,
verzoekende partij in het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. N. de Groot.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift, met 56 producties, van [verzoekster] , ter griffie ingekomen op 16 maart 2021;
  • het verweerschrift, tevens houdende verzoeken, met 13 producties van [verweerster] van 19 april 2021;
  • de brief van 21 april 2021 van de zijde van [verweerster] met producties 14 tot en met 34,
  • de op 22 en 23 april 2021 door [verzoekster] toegezonden producties 57, 58 en 59.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 april 2021. Namens [verzoekster] zijn [A] (bestuurder), [B] (P&O adviseur) en [C] (voormalig bestuurder) verschenen met de gemachtigde. [verweerster] is verschenen met haar partner en haar gemachtigde. Partijen hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verweerster] , thans 63 jaar oud, is op 1 november 2006 in dienst getreden van (de rechtsvoorganger van) [verzoekster] . Laatstelijk was zij voor 32 uur per week werkzaam als assistent register makelaar taxateur tegen een salaris van € 2.560,00 bruto per maand, exclusief emolumenten.
2.2.
Eind 2019 is tussen partijen verschil van mening ontstaan over de hoogte van een aan [verweerster] toe te kennen loonsverhoging. Na enige discussie heeft [verzoekster] [verweerster] bericht dat zij niet bereid was de door [verweerster] gewenste loonsverhoging te betalen. Bij e-mail van 5 februari 2020 heeft [verzoekster] in dat kader onder andere aan [verweerster] bericht:

Graag verneem ik van je voor 15 februari 2020 12.00 uur of je om deze reden ontslag neemt of met nog grotere passie je werk hervat. Het heeft geen zin om met een ontevreden medewerker door te gaan.
2.3.
In de periode van 18 februari 2020 tot 24 februari 2020 was [verweerster] arbeidsongeschikt.
2.4.
Op 2 maart 2020 heeft [verweerster] zich opnieuw ziekgemeld. De bedrijfsarts heeft op 2 april 2020 geconcludeerd dat, naast een medische aandoening, sprake is van een belastende werkgebonden omgeving. De bedrijfsarts adviseerde [verweerster] en [verzoekster] om even geen onderling contact te hebben.
2.5.
Op 19 juni 2020 heeft de bedrijfsarts geconcludeerd dat per 9 juli 2020 een aanvang genomen kan worden met re-integratie. Op 18 december 2020 heeft de bedrijfsarts geoordeeld dat geen sprake meer is van arbeidsongeschiktheid. [verweerster] zou al haar volledige uren moeten werken, maar doet dat nog niet.
2.6.
[verweerster] heeft zich op 12 januari 2021 ziekgemeld. Naar aanleiding van het consult op 14 januari 2021 heeft de bedrijfsarts geconcludeerd dat sprake is van niet medische belemmerende factoren in het werk. Hij stelt dan voor om op 20 januari 2021 om 8.30 uur op kantoor in [plaatsnaam 1] met elkaar af te spreken ( [A] , [B] , [verweerster] en de bedrijfsarts) en zo de problemen die [verweerster] ervaart met elkaar te bespreken.
2.7.
Bij e-mail van 19 januari 2021 heeft [verweerster] het volgende aan [verzoekster] geschreven:

Bij deze de door jou gevraagde informatie.
Aanpassing van het takenpakket: duidelijke afspraken over de functie en inhoud, het kaderen van de
werkzaamheden binnen haalbare- en afgesproken werktijden.
De werkruimte is akoestisch gezien een zeker punt van aandacht. Het voeren van een (vertrouwelijk) telefoongesprek of werkoverleg is bijna niet mogelijk. Dit dient in overeenstemming te worden gebracht met de ARBO en privacyrichtlijnen.
Conform de (COVID19) richtlijnen van het kabinet en huisarts dient de mogelijkheid thuis te werken
te worden gerealiseerd Aanpassingen en voorzieningen dienen te worden geïnventariseerd en
gerealiseerd.
Over de voortgang van het re-intergratieplan wordt zo nodig eens per veertien dagen overleg gevoerd met [B] (Afd. Personeelszaken) conform de richtlijn van de bedrijfsarts. De bedrijfsarts stuurt alle verslagen aan de werkgever gelijktijdig en rechtstreeks aan: [verweerster] @gmail.com.
Persoonlijke en/of vertrouwelijke mededelingen worden niet via de groepsapp noch via personeel gedeeld of gecommuniceerd. Tevens wordt de privacy geborgd. Indien de informatie met
derden gedeeld wil worden is daar de expliciete toestemming van de werknemer voor nodig.
Opheffen van de openstaande afspraken: het betreft hier een voorgenomen gesprek over een
salarisaanpassing (mei 2020) en een bevestiging van een toevoeging (februari 2020) aan het einde
jaarverslag 2019.
Er dient duidelijkheid te zijn over rollen en verantwoordelijkheden binnen de kantoorsetting. Duidelijke instructie met betrekking tot het re-integratieplan naar het overig personeel.
Duidelijkheid dat werknemer uitsluitend aan personeelszaken de voortgang rapporteert.
De werknemer zet zich in beter te leren omgaan met onzekerheid, snelheid van informatieverwerking en assertiever handelen, het zich distantiëren van verantwoordelijkheden buiten de functie, daarop niet aangesproken kan en zal worden en daar duidelijk in te zijn.
Voor het beperken van de klachten die haar oorzaak vinden zowel binnen als buiten de
arbeidsrelatie is een zorgvuldige en rustige opbouw en uitvoering van het re-integratieplan
noodzakelijk. Om tot een optimaal eindresultaat te komen dient bij eventuele stagnatie in het
beloop aanpassing c.q. temporisering op de voorgrond te staan, waarbij de focus gericht is op
volledig herstel van de arbeidsparticipatie binnen de huidige functie van assistent makelaar.
Zorg voor een veilige werkomgeving: opheffen van de herhaalde ontslagdreiging, garanties voor
volledige en tijdige betaling van salaris, zorg voor een vertrouwensvolle werkverhouding.
Zorg voor het onder controle houden van medische beperkingen.
2.8.
Bij e-mail van 19 januari 2021 heeft [verweerster] onder andere het volgende aan de bedrijfsarts bericht:

Ik heb duidelijk aangegeven dat voor het afspreken van evaluatiemomenten m.b.t. het re-integratieplan ik geen belemmeringen zie in jouw voornemen de organisatie, lees [B (voornaam)] ( [B] ktr.) hierop te wijzen. Gezien jouw adviseursfunctie als procesbegeleider is in deze mijn aanwezigheid niet noodzakelijk.
2.9.
Ook aan [B] bericht [verweerster] dat zij niet aanwezig zal zijn op het door de bedrijfsarts geïnitieerde gesprek van 20 januari 2021.
2.10.
Bij e-mail van 19 januari 2021 heeft de bedrijfsarts het volgende aan [verweerster] bericht:

Zoals ik in mijn voorlaatste terugkoppeling van 18 december 2020 reeds aangaf zijn er geen
medische beperkingen meer voor de volledige invulling van de eigen werkzaamheden.
Nu ben je wederom volledig uitgevallen op 12 januari 2021 om reden van ervaren spanningen in de werkgebonden omgeving, zijnde niet medisch.
De WVP gebied je alles te doen om die zaken die de terugkeer in het eigen werk om medische reden in de weg staan DIRECT naar een oplossing te brengen. Niet meewerken aan een directe oplossing daarvan kent juridische sancties.
Ook niet medische zaken (het ervaren van klachten om een niet primair medische reden namelijk de omstandigheden op het werk) dienen eender direct naar een oplossing te worden gebracht. Hier is ondanks het ervaren van klachten geen sprake primaire ziekte of gebrek ! Er is sprake van een conflict, dit dient per direct naar een oplossing te worden gebracht. Om niet meteen een mediator in te zetten heb ik de werkgever voorgesteld om daar een bemiddelende rol in te spelen.
Ook het daaraan niet meewerken kent juridische consequenties.
Ik geef als bedrijfsarts een ADVIES aan werkgever en werknemer. Deze dienen daar opvolging aan te geven, tenzij zij daar met wederzijdse instemming vanaf willen wijken. Ik maak met niemand een afspraak.
Als een van beiden zich niet kan vinden dient daar hij/zij daar op een passende wijze naar te handelen langs de WVP.
Iedere andere handelswijze kent juridische consequenties.
Ik adviseer je nu voor de 4e en laatste maal mijn advies te volgen en mee te werken aan de re-integratie, met mede nemen van al jouw knelpunten die jou spanningen geven en jouw klachten veroorzaken. En vooral wat je nodig heb om weer zonder die spanningen en klachten je werk in volledigheid in te vullen. Ik wil je daar dus bij helpen om escalatie te voorkomen.
Derhalve reken ik op je aanwezigheid woensdag 20 januari 2021 om 08.30 uur te kantoor [plaatsnaam 1] van je werkgever.
2.11.
[verweerster] is niet op het door de bedrijfsarts geïnitieerde gesprek van 20 januari 2021 verschenen.
2.12.
Bij e-mail van 21 januari 2021 heeft [B] het volgende aan [verweerster] bericht: “
Gisterenochtend hebben de heer [D] (bedrijfsarts), [A (voornaam)] en ik tevergeefs op jou zitten wachten voor een het ingeplande ‘vier gesprek’. Ondanks uitdrukkelijk verzoek van de heer [D] ben je niet komen opdagen.
Met ingang van 18 december 2020 heeft de bedrijfsarts geoordeeld dat er géén medische beperkingen
meer bestaan voor een volledige werkhervatting. In onze eindejaarsgesprek twee dagen daarvoor hebben wij jou echter de ruimte gegeven om tot eind januari jouw werkzaamheden verder op te bouwen. Op 12 januari j.l. ben je weer volledig uitgevallen in verband toegenomen spanningen. In dit kader heeft de bedrijfsarts op 14 januari 2021 een telefonisch consult met jou gehad. De bedrijfsarts heeft wederom geoordeeld dat er géén medische beperkingen bestaan voor volledige werkhervatting. Met andere woorden jij wordt in staat geacht om jouw functie volledig uit te kunnen oefenen.
Omdat er sprake zou zijn van niet medische belemmerende factoren in de werk-gebonden omgeving
heeft de bedrijfsarts een ‘vier gesprek’ op 20 januari 2020 geadviseerd. In dit gesprek zouden wij de
eventuele belemmerende factoren’ met elkaar bespreken. Op dinsdagmiddag 19 januari heb jij een e-
mail gestuurd met punten die naar jouw mening opgelost dienen te worden. Een paar uur later heb je een e-mail gestuurd waarin je ons informeert niet op het vier-gesprek van 20 januari j.I. te verschijnen maar wel wil dat het gesprek van 28 januari a.s. doorgang vindt. De bedrijfsarts heeft jou naar aanleiding van deze afmelding per e-mail dringend verzocht zijn advies op te volgen en mee te werken aan een directe oplossing. Immers, zowel werkgever als werknemer zijn wettelijk verplicht om alle medewerking te verlenen aan inspanningen die er op gericht zijn de oorzaken van de niet medische belemmerende factoren weg te nemen. Nu jij niet bent komen opdagen kunnen wij niet anders concluderen dan dat jij deze medewerking niet verleent.
Met betrekking tot de punten die jij noemt in jouw e-mail bericht van 19 januari j.l. merk ik dat voor een deel van deze punten (akoestiek. salarisaanpassing) reeds acties zijn ondernomen. De overige punten zien op eisen van jou met betrekking tot jouw re-integratie. Nu de bedrijfsarts heeft geoordeeld dat er geen medische beperkingen zijn, kan jij jouw werkzaamheden weer volledig oppakken. Indien jij een andere mening bent toegedaan dan de bedrijfsarts (en dus vindt dat je wel arbeidsongeschikt bent) dan is de weg die je dient te bewandelen het aanvragen van een second opinion via de bedrijfsarts of een deskundigen oordeel bij het UWV. De bedrijfsarts heeft jou hier ook meerdere keren op gewezen. Het is aan de bedrijfsarts of verzekeringsarts voor behouden om te bepalen of een werknemer arbeidsongeschikt is. Dit is niet aan de werkgever noch aan de werknemer. Je kan dus niet zelf besluiten om niet te komen werken terwijl de bedrijfsarts jou in staat acht om jouw werkzaamheden volledig te verrichten.
Wij verzoeken je dan ook vriendelijk om met ingang van dinsdag a.s. (26 januari 2021) jouw
werkzaamheden op het gebruikelijke tijdstip weer volledig te hervatten. Ik zal die ochtend om 10.00 uur aanwezig zijn om eventueel punten die jij nog graag met ons wil bespreken te bespreken. Mocht je echter geen gehoor geven aan deze oproep dan behouden wij ons het recht voor om gepaste arbeidsrechtelijke maatregelen te treffen, waaronder de mogelijkheid tot het stopzetten van jouw loon, Ik hoop van harte dat je het niet zo ver zal laten komen.
Volledigheidshalve merk ik op dat de afspraak van 28 januari a.s. is komen te vervallen.
2.13.
[verweerster] heeft op 26 januari 2021 het werk hervat. Zij heeft op deze datum een gesprek gehad met [B] . [B] heeft hiervan het volgende verslag opgesteld:

Omdat de bedrijfsarts zowel op 18 december2020 als op 14 januari j.l. heeft geoordeeld dat [verweerster (voornaam)] arbeidsgeschikt is, zal [verweerster (voornaam)] vanaf vandaag haar werkzaamheden weer volledig hervatten. [verweerster (voornaam)] is daar niet tegenin gegaan en heeft zich dus geconfirmeerd aan het oordeel van de bedrijfsarts. [B (voornaam)] geeft aan dat als [verweerster (voornaam)] het niet eens zou zijn geweest met het oordeel
van de bedrijfsarts ze een second opinion of een deskundige oordeel bij het UVVV had moeten aanvragen. Dit is niet gebeurd.
Bovenstaande betekent dus dat [verweerster (voornaam)] 32 uur in de week moet werken. Haar gebruikelijke 4 dagen dinsdag, woensdag, donderdag en vrijdag van 08:30-17:30 met een uur pauze dit in de agenda van [E (voornaam)] gepland kan worden.
[verweerster (voornaam)] geeft aan dat ze er is en dat ze graag wil werken en dat ze ook 32 uur wil gaan werken. Ze heeft vanmiddag om 13:30 uur nog wel een afspraak met de huisarts. Daar kan ze uiteraard in overleg met [E (voornaam)] naar toe. [B (voornaam)] benadrukt nogmaals dat de huisarts haar niet kan adviseren om zich weer ziek te meiden.
Verder bespreken [verweerster (voornaam)] en [B (voornaam)] de mail van [verweerster (voornaam)] van 19 januari 2021 om 13:17 uur met de punten erin. De punten nemen we door en de conclusie is dat deze punten inmiddels allemaal afgehandeld zijn en opgelost zijn.
We spreken af dat [verweerster (voornaam)] lekker gaat werken vanaf nu. Ze krijgt ook weer toegang tot de [plaatsnaam 2] mailbox zodat zij dit ook kan afhandelen samen met [F (voornaam)] .
[verweerster (voornaam)] heeft verder geen bespreekpunten op dit moment.
2.14.
[verweerster] heeft bij e-mail van 1 februari 2021 het volgende aan [B] geschreven:

Dank voor je verslag. Het verslag is opnieuw geen weerslag van hetgeen we hebben besproken. Het
bevat conclusies die ik niet deel en niet met je gedeeld heb.
Het feit dat ik op de datum van de bijeenkomst geen second opinion heb aangevraagd wil niet
zeggen dat ik mij conformeer aan de conclusies van de bedrijfsarts, noch instem met het door hem
uitgebrachte advies.
Het is aan de werkgever het advies van de bedrijfsarts wel of niet op te volgen. Tegen de achtergrond van mijn ziekmelding en de stagnerende opbouw als opgenomen in het plan van aanpak, acht de werkgever het plan en de opbouw klaarblijkelijk voltooid en zegt mij aan mijn werkzaamheden volledig gedurende 32 uur te moeten hervatten.
Ik heb aangegeven dat ik deze opvattingnietdeel, zal proberen zo veel als binnen mijn mogelijkheden ligt mijn werkzaamheden opnieuw aan te vangen. Tevens deel ik de opvatting, dat alle in het plan van aanpak opgenomen onderdelen voltooid zijn en de beperkingen tot een oplossing zijn gebracht,niet.
Ik benadruk nogmaals dat mijn herstel en terugkeer in mijn functie als assistent makelaar niet gebaat is bij het volledig negeren van de informatie die ik aan je verstrek.
Omdat het verslag geen weerslag is van hetgeen is besproken, beschouw ik het als niet ontvangen
en stel je voor, indien je dat wenst, een verbeterde versie aan mij te sturen
2.15.
Op 2 februari 2021 heeft [verweerster] zich ziekgemeld. De bedrijfsarts heeft op 4 februari 2021 geconcludeerd dat geen sprake is van arbeidsongeschiktheid, maar wel van het voortbestaan van het arbeidsconflict. De bedrijfsarts heeft daarom geadviseerd per direct een mediator in te zetten om de situatie naar een oplossing te brengen.
2.16.
Per e-mail van 8 februari 2021 heeft [B] [verweerster] bericht dat [verzoekster] graag het advies van de bedrijfsarts (directe inzet van mediation) de volgende ochtend met haar wil bespreken.
2.17.
Bij e-mail van 8 februari 2021 heeft [verweerster] als volgt gereageerd:

Omdat de basis voor mediation ontbreekt, in het niet zinvol daaraan tijd te verdoen. Het voortgangstraject is donderdag j.l. expliciet met de bedrijfsarts besproken.
2.18.
[verzoekster] heeft op 9 februari 2021 drie mogelijke mediators aan [verweerster] voorgesteld. [verweerster] diende uiterlijk op 10 februari 2021 haar voorkeur voor een mediator aan te geven. Bovendien heeft [verzoekster] aan [verweerster] bericht dat zij haar op 10 februari 2021 weer op het werk te verwachten. [verweerster] is daarbij gewaarschuwd dat als ze geen gehoor geeft aan deze oproepen [verzoekster] zich het recht voorbehoudt om gepaste arbeidsrechtelijke maatregelen te treffen, waaronder het stopzetten van het loon.
2.19.
[verweerster] heeft aangegeven geen grond te zien voor mediation.
2.20.
Op 16 februari 2021 vindt een gesprek plaats tussen [B] , [C] , [verweerster] en haar partner. In het gesprek geeft [verweerster] nogmaals aan dat er geen grond bestaat voor mediation. Zij wenst de uitkomst van de second opinion die zij inmiddels heeft aangevraagd af te wachten. [verzoekster] zijn bereid de uitkomst af te wachten. Tot die tijd zal [verweerster] zo veel mogelijk haar werk uitoefenen.
2.21.
Bij e-mail van 27 februari 2021 heeft [verweerster] onder andere het volgende aan [B] bericht:

Bij deze deel ik je mede, dat de door mij ingeschakelde second-opinionarts donderdag j.l. heeft aangegeven zijn diensten niet volgens de aan hem gegeven opdracht uit te zullen voeren. Ik heb hem laten weten dat dit betekent, dat zijn opdracht hiermee beëindigd is en de overeenkomst aangaande het verrichten van een second-opinion is ontbonden.
2.22.
Op 2 maart 2021 ontving [verzoekster] een factuur van de second opinion arts voor € 1.496,46 inclusief btw. Uit de factuur blijkt dat een consult heeft plaatsgevonden van 1,33 uur en dat aan studie en rapportage 2,5 uur is besteed.
2.23.
[verweerster] is op 15 maart 2021 door [verzoekster] vrijgesteld van werk.

3.Het verzoek en het tegenverzoek

3.1.
[verzoekster] verzoekt, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
I. de tussen [verzoekster] en [verweerster] bestaande arbeidsovereenkomst op
de kortst mogelijke termijn te ontbinden:
Primair:
op grond van artikel 7:671 b jo. artikel 7:669 lid 1 en lid 3 sub e BW (verwijtbaar handelen of nalaten van werknemer)
Subsidiair:
op grond van artikel 7:671 b jo artikel 669 lid 1 en lid 3 sub g BW (verstoorde arbeidsverhouding)
Meer subsidiair:
op grond van artikel 7:67lb jo artikel 669 lid 1 en lid 3 sub i BW (combinatie van
omstandigheden)
II. bij het bepalen van de einddatum geen rekening te houden met de opzegtermijn van [verweerster] en de arbeidsovereenkomst dadelijk te ontbinden, nu de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerster] , dan wel indien geen sprake mocht zijn van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerster] , bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de duur gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de dagtekening van de ontbindingsbeschikking indien
III. te bepalen dat [verweerster] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten en dientengevolge geen recht heeft op een transitievergoeding ten laste van [verzoekster]
;
IV. indien de arbeidsovereenkomst worden ontbonden op grond van artikel 7:671 b jo artikel 669 lid 1 en lid 3 sub i BW aan [verweerster] geen aanvullende vergoeding als bedoeld in artikel 7:671b lid 8 BW toe te kennen, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen lagere vergoeding toe te kennen dan de helft van de transitievergoeding.
V. indien de kantonrechter mocht oordelen dat [verweerster] recht heeft op een transitievergoeding en/of een vergoeding als bedoeld in artikel 7:671 b lid 8 BW, een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen termijn vast te stellen binnen welke [verzoekster] de bevoegdheid heeft het onderhavige verzoek in te trekken;
VI. [verweerster] te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure, het salaris van de gemachtigde daaronder begrepen.
3.2.
[verweerster] verzoekt:
Het verzoek van [verzoekster] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst af te wijzen;
[verweerster] weder te werk te stellen in de eigen functie en de non-actief stelling op te heffen en [verweerster] toe te laten tot alle systemen van [verzoekster] ;
[verzoekster] te veroordelen tot betaling van niet betaalde pensioenpremies over de afgelopen 12 jaar;
in het geval van ontbinding van de arbeidsovereenkomst
Het einde van de arbeidsovereenkomst op het tijdstip vast te stellen waarop de
arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd (artikel 7:671 b lid 9 sub a BW), zonder aftrek van de procedure tijd in verband met ernstig verwijtbaar handelen en nalaten van [verzoekster] ;
[verzoekster] te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding van
€ 17.000,- bruto, dan wel een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen ander bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf één maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd;
[verzoekster] te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van
€ 140.000,- bruto, dan wel een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen ander bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente na veertien dagen, te rekenen vanaf de datum van de beschikking;
[verzoekster] te veroordelen tot het maken van een correcte eindafrekening, inclusief openstaand vakantiedagensaldo, waarbij geen vakantiedagen dienen te zijn afgeschreven na de opgelegde vrijstelling van werkzaamheden per 15 maart 2021;
[verzoekster] te veroordelen tot het afgeven van een positief getuigschrift.
In elk geval
Aan [verweerster] , ten laste van [verzoekster] een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag aan vergoeding ex artikel 7:611 BW, te betalen vanwege het handelen van [verzoekster] in strijd met goed werkgeverschap;
[verzoekster] te veroordelen in de kosten van de procedure, waaronder begrepen
griffiekosten, honorarium gemachtigde, volledig honorarium van gemachtigde van [verweerster] ,
buitengerechtelijke kosten en nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
Alle toegewezen verzoeken zoveel als mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te
verklaren.
3.3.
[verzoekster] legt aan haar verzoek ten grondslag dat [verweerster] verwijtbaar heeft gehandeld door structureel te weigeren om mee te werken aan inspanningen die gericht zijn op het wegnemen van oorzaken van niet medische belemmerende factoren. Van [verweerster] mag verwacht worden dat zij meewerkt aan de adviezen van de bedrijfsarts om de verhouding met [verzoekster] te herstellen. [verweerster] heeft echter geweigerd aan het gesprek op 20 januari 2021 deel te nemen. Daarnaast heeft [verweerster] bij herhaling geweigerd mee te werken aan mediation. Voorts heeft zij niet de waarheid verteld over de uitkomst van de second opinion. [verweerster] heeft gebruik gemaakt van haar blokkeringsrecht, maar zij heeft [verzoekster] meegedeeld dat geen second opinion is uitgevoerd. De verhoudingen tussen partijen zijn door het gedrag van [verweerster] in ieder geval zodanig verslechterd dat van [verzoekster] niet kan worden gevergd om de arbeidsovereenkomst voort te laten duren. [verweerster] stelt zich jegens [verzoekster] onmogelijk op. [verweerster] geeft haar eigen invulling aan afspraken en neemt de rol van de bedrijfsarts en van [verzoekster] niet serieus. Zij verdraait de inhoud van gevoerde gesprekken en de daarin gemaakte afspraken. [verweerster] heeft verwijtbaar gehandeld en er is sprake van een verstoorde arbeidsverhouding. Dit maakt dat van [verzoekster] niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
3.4.
[verweerster] heeft gemotiveerd verweer gevoerd, dat op het volgende neerkomt. Er bestaat geen grond de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Als wel tot ontbinding wordt overgegaan dan is sprake van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van [verzoekster] . [verweerster] heeft altijd goed gefunctioneerd. Zij is niet bekend met enige klacht van [verzoekster] met betrekking tot haar functioneren. Haar ziekmelding had niet te maken met de discussie over de salarisverhoging. Haar arbeidsongeschiktheid heeft een grondslag in medische beperkingen. [verweerster] doet er alles aan om te herstellen en weer aan het werk te gaan. De opbouw in uren stagneerde door de druk die [verzoekster] op haar heeft uitgeoefend. Het lijkt erop dat [verzoekster] een conflict heeft uitgelokt om op een goedkope manier van [verweerster] af te komen. Hoewel [verweerster] niet kan ontkennen dat de verhouding tussen partijen is verstoord, is die verstoring niet zodanig dat sprake is van een voldragen ontslaggrond. [verzoekster] heeft onterechte beschuldigingen aan het adres van [verweerster] geuit en de verhoudingen daarna steeds verder laten verslechteren. [verweerster] heeft de adviezen van de bedrijfsarts opgevolgd en zij is altijd bereid geweest tot overleg. Zij heeft slechts aangegeven vooraf het onderwerp van overleg te willen weten alvorens daaraan deel te nemen. [verzoekster] heeft ernstig verwijtbaar gehandeld door het niet of onvoldoende leveren van inspanningen in het kader van de re-integratie en het beïnvloeden en zelfs manipuleren van de bedrijfsarts. [verweerster] is thans nog steeds arbeidsongeschikt. Er is dan ook een sprake van een opzegverbod.

4.De beoordeling

4.1.
[verzoekster] heeft aan haar verzoek primair ten grondslag gelegd dat sprake is van verwijtbaar handelen van [verweerster] in de zin van artikel 7:671b lid 1, aanhef en onder a BW juncto artikel 669 lid 3, aanhef en onder e BW. Het is aan [verzoekster] om het verwijtbaar handelen van [verweerster] aannemelijk te maken. De kantonrechter is van oordeel dat [verzoekster] hierin is geslaagd.
4.2.
De kantonrechter neemt hiertoe als uitgangspunt dat [verweerster] vanaf 18 december 2020 geschikt is om haar werkzaamheden gedurende 32 uur per week te verrichten. Dit oordeel van de bedrijfsarts is immers niet weerlegd door [verweerster] met behulp van een second opinion van een bedrijfsarts of een deskundigenoordeel van het UWV. De kantonrechter dient daarom van het oordeel van de bedrijfsarts uit te gaan. [verweerster] heeft ter zitting ook erkend dat eind 2020/begin 2021 geen sprake was van arbeidsongeschiktheid op medische gronden. Het ontslagverbod wegens ziekte staat dan ook niet aan ontbinding van de arbeidsovereenkomst in de weg. Als [verweerster] , zoals zij heeft betoogd, op dit moment arbeidsongeschikt is, maakt dit het oordeel niet anders. Het gaat immers om de vraag of [verweerster] op het moment van het indienen van het verzoekschrift arbeidsongeschikt was.
4.3.
Werkgever en werknemer dienen zich in te spannen om de re-integratie te laten slagen. Zij dienen daartoe constructief overleg te voeren. [verzoekster] heeft [verweerster] vanaf 6 juli 2020 de ruimte geboden om haar werk stapsgewijs te hervatten. Daarbij is herhaaldelijk in het voordeel van [verweerster] van het door de bedrijfsarts geadviseerde opbouwschema afgeweken.
4.4.
[verweerster] was, ondanks het door de bedrijfsarts vastgestelde opbouwschema, op 18 december 2020 nog niet voor 32 uur per week werkzaam. Tussen partijen bestond toen al verschil van mening over de urenopbouw en de door [verweerster] uit te voeren taken. [verweerster] is van mening dat de door de bedrijfsarts voorgestane urenopbouw te snel ging en dat zij te belastende taken kreeg. Zij richt zich hierbij naar het oordeel van haar behandelaars. [verweerster] ziet de rol van de bedrijfsarts als adviseur en procesbegeleider. Zij miskent daarmee echter de rol die de bedrijfsarts speelt. Hij bepaalt, eventueel na het raadplegen van de behandelaars van [verweerster] , het opbouwschema en de daarbij behorende taken. Dat [verzoekster] invloed heeft gehad op het oordeel van de bedrijfsarts is niet aannemelijk geworden. Dat de bedrijfsarts andere mededelingen heeft gedaan aan [verweerster] , dan die in zijn rapportages zijn opgenomen is niet gebleken. De bedrijfsarts heeft voornoemde verwijten van [verweerster] ook betwist in een afgelegde schriftelijke verklaring die door [verzoekster] in het geding is gebracht.
4.5.
Van [verweerster] had, zeker in het licht van het tussen partijen bestaande verschil van inzicht, verwacht mogen worden dat zij deel had genomen aan het gesprek op 20 januari 2021. Het doel van dit gesprek – het wegnemen van de door haar ervaren belemmeringen voor werkhervatting - is haar bij herhaling kenbaar gemaakt. Door niet voor dit gesprek te verschijnen en de door haar ervaren knelpunten bespreekbaar te maken, heeft zij jegens [verzoekster] verwijtbaar gehandeld.
4.6.
Gelet op de onderlinge verhoudingen tussen partijen kon [verweerster] vervolgens niet in redelijkheid concluderen dat er geen grond zou zijn voor mediation. Het is niet aan haar om deze optie eenzijdig en ongemotiveerd af te wijzen. Zelf concludeert zij bovendien ook tot een verstoorde relatie, maar zij wijt deze verstoring aan [verzoekster] . Van [verweerster] had verwacht mogen worden dat zij haar medewerking had verleend aan mediation. Dit nalaten van [verweerster] valt haar eveneens te verwijten.
4.7.
[verzoekster] stelt, gelet op het voorgaande, terecht dat sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerster] . Tussen partijen bestond verschil van mening over de re-integratie van [verweerster] . [verweerster] is het gesprek hierover ten onrechte uit de weg gegaan. Zij heeft een eventuele oplossing daarmee onmogelijk gemaakt. Er valt niet in te zien wat [verzoekster] nog meer had kunnen en moeten doen om [verweerster] te bewegen tot een gesprek teneinde een oplossing te vinden voor het gerezen geschil. Het verwijtbaar handelen en nalaten van [verweerster] is mede daarom ook zodanig dat van [verzoekster] redelijkerwijs niet meer gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Dit brengt mee dat er een redelijke grond is voor ontbinding.
4.8.
Nu de arbeidsovereenkomst op de primaire grond ontbonden wordt, behoeven de overige door [verzoekster] aangevoerde ontbindingsgronden geen bespreking meer.
4.9.
[verweerster] heeft, voor het geval het verzoek wordt toegewezen, aanspraak gemaakt op de transitievergoeding. [verzoekster] heeft betoogd dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen zodat, onder meer, geen transitievergoeding verschuldigd is.
4.10.
De kantonrechter is van oordeel dat [verweerster] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Vanaf de aanvang van haar re-integratie is zij met [verzoekster] op een niet constructieve manier, en veelvuldig via e-mail, in discussie gegaan over haar arbeids(on)geschiktheid en de re-integratie. [verweerster] heeft nagelaten de destijds door haar gestelde arbeidsongeschiktheid te onderbouwen aan de hand van een second opinion of een deskundigenoordeel. Herhaalde uitnodigingen voor een gesprek met [verzoekster] , waarbij ook haar partner aanwezig mocht zijn, is zij, ondanks waarschuwingen van de bedrijfsarts en [verzoekster] voor de gevolgen, uit de weg gegaan. Ten slotte heeft [verweerster] , zonder daar een nadere uitleg voor te geven, geweigerd om mee te werken aan mediation. Van [verweerster] had verwacht mogen worden dat zij het gesprek met [verzoekster] aan was gegaan en in ieder had meegewerkt aan mediation. Door dit zonder goede reden niet te doen valt het haar te verwijten dat de onderlinge verhouding zodanig is verstoord dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden. Derhalve komt aan haar geen transitievergoeding toe.
4.11.
Gelet op het feit dat het verzoek tot ontbinding wordt ingewilligd, dient het einde van de arbeidsovereenkomst te worden bepaald. Gelet op de ernstige verwijtbaarheid van [verweerster] zal de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbinden, zonder rekening te houden met de voor [verweerster] geldende opzegtermijn. Het dienstverband zal dan ook per heden worden ontbonden.
4.12.
Omdat de arbeidsovereenkomst per heden eindigt kan van een wedertewerkstelling geen sprake zijn. Deze zal dan ook afgewezen worden.
4.13.
[verweerster] is van oordeel dat [verzoekster] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld omdat zij onvoldoende heeft ondernomen om haar te laten re-integreren en geen initiatief heeft genomen om de verstoorde arbeidsverhoudingen te verbeteren. [verzoekster] heeft haar bovendien op 15 maart 2021 vrijgesteld van werk, waarna rauwelijks een ontbindingsverzoek werd ingediend. Zoals hierboven geoordeeld valt het [verweerster] te verwijten dat partijen in deze situatie zijn beland. Van een ernstig verwijt aan de zijde van [verzoekster] bij de pogingen tot re-integratie van [verweerster] kan in ieder geval niet gesproken worden. Een billijke vergoeding en een vergoeding op grond van artikel 7:611 BW komt [verweerster] daarom niet toe.
4.14.
[verzoekster] zal een eindafrekening moeten opmaken. Het verzoek hiertoe zal worden toegewezen. [verzoekster] heeft ter zitting daarover aangegeven dat de periode vanaf 15 maart 2021 niet ten laste van het verlofsaldo van [verweerster] zal worden gebracht.
4.15.
[verzoekster] heeft geen verweer gevoerd tegen de verstrekking van een getuigschrift. Zij is daartoe ook verplicht gelet op het bepaalde in artikel 7:656 lid 1 BW. Ook dit verzoek wordt daarom toegewezen.
4.16.
In haar verweerschrift verzoekt [verweerster] [verzoekster] te veroordelen tot betaling van niet betaalde pensioenpremies over de afgelopen 12 jaar. Eerst ter zitting heeft zij dit punt nader onderbouwd. [verzoekster] was daarom niet in staat om daarop te reageren. [verzoekster] heeft daarop toegezegd dat, als sprake is van onbetaalde pensioenpremies, zij deze zonder een beroep op verjaring zal uitbetalen. [verweerster] heeft daarop aangegeven op dit punt geen oordeel van de kantonrechter meer te verlangen.
4.17.
Gelet op de uitkomst van de procedure wordt [verweerster] veroordeeld in de kosten gevallen aan de zijde van [verzoekster] .

5.De beslissing

De kantonrechter
In het verzoek
5.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen;
5.2.
bepaalt het einde van de arbeidsovereenkomst op 17 mei 2021;
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af;
In het tegenverzoek
5.4.
veroordeelt [verzoekster] tot het opstellen van een correcte eindafrekening, waarbij geen vakantiedagen worden afgeschreven vanaf 15 maart 2021;
5.5.
veroordeelt [verzoekster] tot het afgeven aan [verweerster] van een positief getuigschrift;
In het verzoek en in het tegenverzoek
5.6.
veroordeelt [verweerster] in de kosten van de procedure gevallen aan de zijde van [verzoekster] , tot op heden begroot € 747,00 aan kosten gemachtigde;
5.7.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.M.J. Schoenaker, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2021.