ECLI:NL:RBMNE:2021:2054

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 mei 2021
Publicatiedatum
17 mei 2021
Zaaknummer
20/1732
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering en weigering van WIA-uitkering in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 mei 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering en de weigering van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)-uitkering van eiseres. Eiseres, die zich per 3 november 2017 ziek had gemeld, ontving aanvankelijk een werkloosheidsuitkering. Het Uwv heeft op basis van medisch en arbeidskundig onderzoek besloten dat eiseres per 12 oktober 2019 geen ZW-uitkering meer ontvangt, omdat zij per 6 augustus 2019 meer dan 65% van haar loon kan verdienen. Tevens is haar aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen omdat zij de wachttijd van 104 weken niet heeft volbracht.

Tijdens de zitting op 11 januari 2021 heeft eiseres haar standpunten toegelicht, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv heeft gereageerd op de door eiseres ingebrachte medische gegevens. De rechtbank heeft de zaak op 2 april 2021 gesloten. In de overwegingen van de rechtbank werd benadrukt dat het Uwv besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, mits deze rapporten zorgvuldig zijn opgesteld, geen tegenstrijdigheden bevatten en begrijpelijk zijn. Eiseres voerde aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, maar de rechtbank oordeelde dat de rapporten van artsen Bal en Gille aan de vereisten voldeden.

De rechtbank concludeerde dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd en de WIA-aanvraag terecht heeft afgewezen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1732

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 mei 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S.L. Soedamah),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. C.W.P van den Berg).

Procesverloop

Bij besluit van 11 september 2019 heeft het Uwv aan eiseres meegedeeld dat zij per 12 oktober 2019 geen uitkering meer krijgt op grond van de Ziektewet (ZW).
Bij besluit van 12 september 2019 heeft het Uwv aan eiseres meegedeeld dat zij per 1 november 2019 geen uitkering krijgt op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
Bij besluit van 1 april 2020 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres tegen deze beide besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2021 via een Skypeverbinding. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Het onderzoek op de zitting is aangehouden om het Uwv in de gelegenheid te stellen te reageren op de door eiseres bij brief van 7 januari 2021 overgelegde (medische) gegevens.
Het Uwv heeft bij brief van 14 januari 2021 gereageerd. Eiseres heeft de rechtbank op 23 februari 2021 bericht geen inhoudelijke toevoegingen te hebben.
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank het onderzoek in de zaak vervolgens op 2 april 2021 gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres heeft zich per 3 november 2017 ziek gemeld. Zij ontving op dat moment een werkloosheidsuitkering. In het kader van de zogenoemde Eerstejaarsziektewetbeoordeling (EZWB) heeft medisch en arbeidskundig onderzoek door het Uwv plaatsgevonden. Op basis van deze onderzoeken heeft het Uwv de ZW-uitkering van eiseres ongewijzigd voortgezet omdat eiseres op 2 november 2018 minder dan 65% kon verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Naar aanleiding van een aanvraag van eiseres om een WIA-uitkering heeft een arts van het Uwv op 5 augustus 2019 een toetsing verbetering belastbaarheid tweede ziektejaar en een WIA-beoordeling per einde wachttijd verricht. Vervolgens heeft het Uwv de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
2. Aan het bestreden besluit heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat eiseres per 12 oktober 2019 geen ZW-uitkering meer krijgt omdat zij per 6 augustus 2019 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Ook krijgt zij per 1 november 2019 geen WIA-uitkering omdat zij de wachttijd van 104 weken niet heeft volgemaakt. Het Uwv heeft zich voor deze besluiten gebaseerd op medische en arbeidskundige rapporten.
3. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel aan drie voorwaarden voldoen. De rapporten:
- zijn op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- bevatten geen tegenstrijdigheden;
- zijn voldoende begrijpelijk.
Het is aan eiseres om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat rapporten niet aan de drie voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling niet klopt. Voor het aannemelijk maken dat de medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
Zorgvuldigheid van het onderzoek
4. Eiseres voert aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verricht, omdat het onderzoek in de primaire fase is verricht door arts M.L.A. Bal , die geen verzekeringsarts is, en er geen handtekening van een verzekeringsarts onder het rapport staat. Dit gebrek is in de bezwaarfase niet hersteld omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte heeft nagelaten lichamelijk onderzoek te verrichten.
5. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank licht dat hierna toe. Uit het rapport sociaal-medische beoordeling van 6 augustus 2019 van arts Bal blijkt dat zijn oordeel is getoetst en akkoord is bevonden door verzekeringsarts E. van de Beek . Eiseres heeft haar stelling, dat onder het rapport een handtekening moet staan van de verzekeringsarts, niet onderbouwd en de rechtbank ziet geen aanleiding het medisch onderzoek om deze reden onzorgvuldig te achten.
6. In de bezwaarfase heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep A.B. Gille een medische herbeoordeling verricht. Uit zijn rapport van 13 februari 2020 blijkt dat hij de hoorzitting heeft bijgewoond en de ingekomen medische informatie bij zijn beoordeling heeft meegewogen. Het enkele gegeven dat Gille zelf geen lichamelijk onderzoek heeft verricht, maakt niet dat daarom sprake is van een medisch onzorgvuldig onderzoek. Gille heeft gemotiveerd waarom hij heeft afgezien van lichamelijk onderzoek van eiseres. Daarbij verwijst hij naar de brief van 2 januari 2020 van de revalidatiearts waaruit blijkt dat bij onderzoek geen specifieke afwijkingen van het houdings- en bewegingsapparaat zijn gevonden. Verder is van belang dat arts Bal wel een lichamelijk onderzoek heeft verricht.
Medische beoordeling
7. Eiseres voert aan dat haar belastbaarheid niet juist is vastgesteld. Een deel van de beperkingen die de verzekeringsarts bij de EZWB heeft aangenomen, is ten onrechte vervallen. Eiseres heeft ADHD. Arts Bal heeft dat ten onrechte niet als ernstige stoornis aangemerkt. Blijkens de handleiding van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem is ADHD een ernstige stoornis die tot beperkingen in het persoonlijk functioneren moet leiden. Verder blijkt uit het rapport van de GZ-psycholoog van april/mei 2020 dat de diagnose PTSS is gesteld. Eiseres gaat daarvoor een behandeling volgen. Ook voor haar fysieke klachten moeten beperkingen worden aangenomen.
8. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de medische beoordeling onjuist is. Ook deze beroepsgrond slaagt daarom niet. De rechtbank legt dit als volgt uit.
Dat er een discrepantie bestaat tussen de belastbaarheid zoals die is vastgesteld bij de EZWB en de onderhavige medische beoordeling betekent niet dat de belastbaarheid van eiseres niet juist is vastgesteld, aangezien de beoordelingsdata 9 maanden uit elkaar liggen.
Eiseres kan niet worden gevolgd in haar standpunt dat arts Bal ADHD niet als ernstige psychische stoornis heeft aangemerkt. Haar uitleg berust naar het oordeel van de rechtbank op een verkeerde lezing van het rapport. Zowel arts Bal als verzekeringsarts bezwaar en beroep Gille zijn bij hun beoordeling uitgegaan van de diagnose ADHD. Gille heeft in zijn rapport van 13 februari 2020 toegelicht, mede op grond van de informatie van de ADHD Centraal van 29 januari 2019 en de GZ-psycholoog van 22 oktober 2019, dat sprake is van ADHD, die gedeeltelijk in remissie is.
Bal heeft in zijn rapport geconcludeerd dat op basis van medisch onderzoek en de consistentie hiervan over de afgelopen jaren, gesteld kan worden dat sprake is van beperkingen in het kader van arbeid, die vooral liggen op het vlak van persoonlijk en sociaal functioneren. Er is geen volledig disfunctioneren op sociaal en persoonlijk vlak op basis van een ernstige psychische stoornis omdat eiseres niet ADL-afhankelijk is en relatief normaal kan functioneren in samenlevingsverband. Dat extra begeleiding noodzakelijk is voor de kinderen doet daar niet aan af. Gille heeft in zijn rapport geconcludeerd dat de bevindingen van Bal in lijn zijn met de informatie van de psychiater waardoor gesteld kan worden dat een juist beeld is geschetst van het psychische toestandsbeeld van eiseres. De rechtbank kan de conclusies van de (verzekerings)artsen volgen.
9. Eiseres heeft in beroep ter onderbouwing van haar standpunt stukken overgelegd van Veilig Thuis, een verslag van psychologisch onderzoek van de GZ-psycholoog van april/juni 2020 waarin de diagnose PTSS is gesteld, en een evaluatie van de intensieve psychiatrische gezinsbehandeling van GGZ Centraal van augustus 2020. De rechtbank is van oordeel dat de problematiek die uit deze stukken naar voren komt (waaronder de trauma’s uit de jeugd en als gevolg van jarenlange mishandeling) al bekend was bij Bal en Gille en in de beoordeling is betrokken. Bal benoemt in zijn rapport, naast de ADHD, de onverwerkte trauma’s uit de jeugd (PTSS), de verdenking op persoonlijkheidsproblematiek, de (ernstig) verstoorde gezinssituatie waarbij intensieve begeleiding noodzakelijk is en hij geeft aan dat eiseres bij GGZ [locatie] op de wachtlijst staat voor intensieve (trauma)therapie met verder onderzoek naar mogelijke persoonlijkheidsproblematiek. Deze aanmelding bij GGZ [locatie] is ook in de evaluatie van de intensieve psychiatrische gezinsbehandeling van GGZ Centraal van juni 2019 genoemd. De rechtbank is daarom van oordeel dat het Uwv geen aanleiding heeft hoeven zien deze stukken voor te leggen aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
10. Voor de stelling van eiseres dat ze meer beperkt moet worden geacht wegens haar fysieke klachten ziet de rechtbank geen aanknopingspunten. Arts Bal heeft lichamelijk onderzoek gedaan en verzekeringsarts bezwaar en beroep Gille heeft de hiervoor genoemde informatie van de revalidatiearts van 2 januari 2020 bij zijn beoordeling betrokken.
Arbeidskundige beoordeling
11. Eiseres stelt dat zij de functies niet kan verrichten vanwege de belasting op staan en lopen in deze functies. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft niet zonder lichamelijk onderzoek te verrichten, kunnen oordelen dat de geselecteerde functies geschikt zijn.
12. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat er vanuit moet worden gegaan dat de beperkingen van eiseres zoals opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst van 6 augustus 2019, juist zijn en dat het gegeven dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen lichamelijk onderzoek heeft verricht dat niet anders maakt. Er bestaat daarom geen aanleiding voor het oordeel dat eiseres de werkzaamheden die horen bij de geselecteerde functies niet zou kunnen verrichten. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de arbeidsdeskundige de signaleringen in het Resultaat Functiebeoordeling heeft gemotiveerd in zijn rapport van 3 februari 2020 en dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, blijkens zijn rapport van 31 maart 2020, de belasting in de functies heeft besproken met de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Het bestreden besluit is dan ook voorzien van een zorgvuldige arbeidskundige grondslag.
Conclusie
13. Het Uwv heeft de ZW-uitkering van eiseres terecht beëindigd met ingang van 12 oktober 2019.
14. Eiseres heeft geen beroepsgronden gericht tegen de weigering van de WIA-uitkering. Gelet op de beoordeling met betrekking tot de ZW-uitkering heeft het Uwv de aanvraag om een WIA-uitkering terecht afgewezen omdat eiseres de wachttijd van 104 weken niet heeft volgemaakt.
15. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De beslissing is uitgesproken op 14 mei 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
(de griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen)
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.