ECLI:NL:RBMNE:2021:2052

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
17 mei 2021
Zaaknummer
8939695 UE VERZ 20-395
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst en toekenning van transitie- en billijke vergoeding wegens ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever

In deze zaak heeft [verzoekster] B.V. op 21 december 2020 een verzoekschrift ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder], die sinds 1 januari 2015 in dienst was als vertegenwoordiger. Het geschil is ontstaan nadat [verweerder] weigerde een nieuwe arbeidsovereenkomst met een zusterbedrijf te ondertekenen. De kantonrechter heeft de zaak op 24 februari 2021 mondeling behandeld, waarbij beide partijen aanwezig waren. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de arbeidsrelatie tussen partijen ernstig en duurzaam verstoord is geraakt, wat aanleiding gaf tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van een redelijke grond voor ontbinding, ondanks een mogelijk opzegverbod vanwege ziekte van [verweerder].

De kantonrechter heeft [verweerder] recht gegeven op een transitievergoeding van € 7.738,50 bruto, en heeft geoordeeld dat [verzoekster] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door [verweerder] onder druk te zetten om akkoord te gaan met verslechterde arbeidsvoorwaarden. Dit leidde tot de toekenning van een billijke vergoeding van € 20.000 bruto aan [verweerder]. De kantonrechter heeft de datum van beëindiging van de arbeidsovereenkomst vastgesteld op 1 mei 2021, en de proceskosten gecompenseerd, waarbij partijen hun eigen kosten dragen. De beschikking is gegeven door mr. H.A.M. Pinckaers en is openbaar uitgesproken op 31 maart 2021.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 8939695 UE VERZ 20-395 ip/1198
Beschikking van 31 maart 2021
inzake
[verzoekster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verzoekster] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. J.W. Stam,
tegen:
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verweerder] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. V. Liemburg.

1.De procedure

1.1.
[verzoekster] heeft op 21 december 2020 een verzoekschrift ingediend dat strekt tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen. [verweerder] heeft met een verweerschrift gereageerd.
1.2.
Het geschil is mondeling behandeld op 24 februari 2021. Beide partijen, [verweerder] in persoon, [verzoekster] vertegenwoordigd door haar bestuurder de heer [A] , zijn daarbij aanwezig geweest. Zij zijn bijgestaan door de gemachtigde. Door of namens partijen zijn de standpunten toegelicht. Zij hebben ook op elkaar kunnen reageren. De gemachtigden hebben dat gedaan aan de hand van spreekaantekeningen. Deze zijn aan het procesdossier toegevoegd. Dat geldt ook voor de aanvullende producties die ter voorbereiding op de zitting zijn toegestuurd.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.Waar gaat het geschil over?

2.1.
[verweerder] , geboren op [geboortedatum] 1983, is op 1 januari 2015 in dienst getreden bij [verzoekster] in de functie van vertegenwoordiger. Partijen hebben vastgelegd dat hij in die functie zal worden belast met de verkoop van diverse producten. Ook is vastgelegd dat [verweerder] in de inwerkperiode van ongeveer twee jaar tevens de functie van bouwopzichter zal uitvoeren op en rond de bouwplaats en aanliggende grond. Het bruto loon bedroeg laatstelijk € 3.350 exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten. [verweerder] heeft niet ongeveer twee maar ongeveer vijf jaar gewerkt als opzichter van de bouw van het nieuwe woonhuis en bijgebouwen van de bestuurder van [verzoekster] .
2.2.
[verzoekster] verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst op zo kort mogelijke termijn op grond van een verstoorde verhouding als bedoeld in artikel 7:671b lid 1 onder a en artikel 7:669 lid 3 sub g Burgerlijk Wetboek (BW). Zij stelt dat zij lange tijd zeer te spreken is geweest over het functioneren van [verweerder] , maar dat daarin verandering is gekomen toen [verweerder] in juli 2020 heeft geweigerd een nieuwe arbeidsovereenkomst met zusterbedrijf [bedrijfsnaam] B.V. te tekenen. Volgens [verzoekster] heeft [verweerder] zich toen van zijn slechtste kant laten zien en is de arbeidsrelatie door zijn opstelling en houding ernstig en duurzaam verstoord geraakt. [verzoekster] erkent dat [verweerder] recht heeft op betaling van de wettelijke transitievergoeding. Zij is bereid die vergoeding te betalen.
2.3.
[verweerder] heeft erkend dat het conflict tussen partijen is ontstaan nadat hij heeft geweigerd de voorgelegde arbeidsovereenkomst met het zusterbedrijf te tekenen. Volgens [verweerder] stond zijn werkgever niet open voor zijn terechte bezwaren tegen het nieuwe contract en heeft zij bewust aangestuurd op het einde van het dienstverband. [verweerder] verwijt zijn werkgever bij herhaling, zowel schriftelijk als mondeling, olie op het vuur te hebben gegooid waardoor de kwestie van het nieuwe arbeidscontract niet beperkt is gebleven tot de inhoud van de nieuwe arbeidsvoorwaarden, maar is uitgegroeid tot een ernstige verstoring van de arbeidsrelatie. [verweerder] heeft aangevoerd dat hij zich in september 2020 zelfs ziek heeft moeten melden en tot op heden niet in staat is om werkzaamheden voor [verzoekster] of haar zusterbedrijf [bedrijfsnaam] te doen. [verweerder] heeft gevraagd bij de vaststelling van de datum van ontbinding rekening te houden met de opzegtermijn van twee maanden zonder aftrek van proceduretijd. Hij heeft verder gevraagd om een veroordeling tot betaling van de wettelijke transitievergoeding van € 7.738,50 bruto en een billijke vergoeding van € 52.493,50 bruto als de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden.
2.4.
[verzoekster] heeft betwist dat [verweerder] aanspraak kan maken op een billijke vergoeding. Zij heeft ook betwist dat een eventuele vergoeding begroot moet worden op het gevraagde bedrag.

3.De beoordeling

Opzegverbod verhindert ontbinding niet

3.1.
In deze zaak is mogelijk sprake van het opzegverbod vanwege ziekte als bedoeld in artikel 7:670 lid 1 BW. Het staat namelijk vast dat [verweerder] zich in september 2020 arbeidsongeschikt heeft moeten melden voor zijn eigen werk wegens klachten, dat hij niet kon terugkeren naar zijn eigen werkplek en dat de bedrijfsarts op 22 januari 2021 heeft geadviseerd om de arbeidsongeschiktheid opnieuw te laten beoordelen nadat de rechtszaak voorbij zal zijn. Ondanks de aanwezigheid van dit opzegverbod kan de kantornechter de arbeidsovereenkomst toch ontbinden, zelfs als de beperkingen in het functioneren van [verweerder] geheel of voor een deel het gevolg zijn van het tussen partijen ontstane conflict. Deze beperkingen zijn namelijk niet de reden voor het ontbindingsverzoek. Het verzoek houdt daarmee geen verband. [verzoekster] heeft het verzoek ingediend omdat de samenwerking in haar visie al in de zomer van 2020 grondig verstoord is geraakt en partijen er daarna, ondanks een gesprek onder leiding van een mediator, definitief niet meer in slagen om vruchtbaar samen te werken.
Ontbinding
3.2.
Uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan.
Verstoorde arbeidsverhouding
3.3.
Uit het dossier en ook op de zitting is gebleken dat de arbeidsrelatie tussen partijen duurzaam en definitief verstoord is geraakt. Hoewel zij aanvankelijk niet alleen zakelijk, maar ook privé altijd goed contact hebben gehad, en [verweerder] jaren naar volle tevredenheid onder meer als opzichter heeft gewerkt van de bouw van het woonhuis van de bestuurder, is de relatie in 2020 veranderd. [verzoekster] heeft een ernstige en duurzame verstoring van de arbeidsrelatie gesteld. [verweerder] heeft daarin berust. Er is dan ook sprake van een redelijke grond voor opzegging, en daarmee voor ontbinding, van de arbeidsovereenkomst van partijen. Herplaatsing van [verweerder] binnen een redelijke termijn ligt niet in de rede.
Transitievergoeding
3.4.
[verweerder] heeft op grond van de hoofdregel van artikel 7:673 BW recht op betaling van de wettelijke transitievergoeding. Tussen partijen is niet in geschil dat die vergoeding € 7.738,50 bruto bedraagt. Dat bedrag zal worden toegewezen.
Billijke vergoeding? Ja
3.5.
Op grond van de stukken en de mondelinge behandeling moet de stelling van [verweerder] dat [verzoekster] bewust heeft aangestuurd op een verstoring van de arbeidsrelatie als juist worden aanvaard. Dat blijkt uit de correspondentie tussen partijen in de periode van juli tot en met september 2020. Uit de brief van 22 juli 2020 blijkt onmiskenbaar dat [verzoekster] [verweerder] heeft willen dwingen, nadat de bouwwerkzaamheden na vijf jaar eindelijk in het stadium van de afronding terecht waren gekomen, om akkoord te gaan met een nieuwe functie tegen verslechterde arbeidsvoorwaarden. Toen [verweerder] bleef weigeren heeft [verzoekster] de druk onaanvaardbaar hoog opgevoerd met haar brief van 3 september 2020. Met die brief heeft zij bericht dat er geen bereidheid was om een ander voorstel te doen en dat [verweerder] voortaan alleen nog zou worden ingezet (door middel van outsourcen) als magazijnmedewerker. Ook nadat [verweerder] bijstand had gekregen van een advocaat en deze op 3 september 2020 met de bestuurder van [verzoekster] had getelefoneerd om de stemming te peilen, heeft [verzoekster] niet ingebonden. Zij heeft op 7 september 2020 een e-mail aan deze advocaat gestuurd “waar de honden geen brood van lusten” (om in de sfeer van deze e-mail te blijven). Hoewel de brief van de bestuurder van [verzoekster] ook de lachlust kan opwekken (bijvoorbeeld de passage rond de sneeuwpop), geeft de toon van de brief wel aan dat deze bestuurder geen tegenspraak duldt en zoals dat heet: een kort lontje heeft. De advocaat wordt met grote woorden beschuldigd van onzin, leugens en gezeik. Dat geeft geen pas, ook niet als de advocaat, hetgeen hij ontkent, zich heeft laten voorstaan op zijn universitaire opleiding en heeft gezegd het daarom beter te weten. Hetzelfde geldt voor de hernieuwde opdracht aan [verweerder] om magazijnwerkzaamheden te gaan verrichten. Ook dat gaf geen pas. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [verweerder] uit de gang van zaken terecht kunnen afleiden dat [verzoekster] hem geen eerlijke kans heeft willen geven om de functie die hem al vijf jaar eerder was beloofd, de functie van vertegenwoordiger, ook feitelijk te gaan uitvoeren. Hij voelt zich gebruikt en afgedankt nadat hij niet meer nodig was als bouwopzichter. En die indruk heeft [verzoekster] niet meer kunnen wegnemen.
3.6.
Redengevend voor hetgeen hiervoor is vermeld is ook de inhoud van het voorstel dat [verzoekster] aan [verweerder] heeft gedaan voor de nieuwe arbeidsovereenkomst. Volgens [verzoekster] was dat voorstel redelijk en had [verweerder] dat moeten aanvaarden. Volgens [verweerder] was hij daartoe niet verplicht en heeft hij terechte bezwaren geuit. De kantonrechter geeft [verweerder] ook op dit punt gelijk. Hij had goede redenen om niet akkoord te gaan met de nieuwe functie van junior accountmanager. Hij had ook goede redenen om niet akkoord te gaan met de verslechtering van zijn arbeidsvoorwaarden. Die redenen heeft zijn advocaat in diens brief van 7 september 2020 opgesomd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verweerder] nog toegelicht dat voor hem de verslechtering van de regeling van doorbetaling van loon bij ziekte zwaar woog, omdat hij aan een ongeluk bij het kyte-surfen blijvende nekklachten heeft overgehouden. [verzoekster] heeft niet onderbouwd op grond waarvan haar financiële belangen zwaarder zouden moeten wegen dan de financiële belangen van [verweerder] . Dat de corona-crisis een rol speelt is niet gesteld en ook niet gebleken.
3.7.
De conclusie is dan ook dat de verstoorde arbeidsrelatie is ontstaan als gevolg van laakbaar gedrag van de werkgever. Dat gedrag kwalificeert als ernstig verwijtbaar omdat [verzoekster] [verweerder] haar toezegging dat [verweerder] de functie van vertegenwoordiger mocht gaan vervullen niet is nagekomen, hem onaanvaardbaar onder druk heeft gezet om akkoord te gaan met een verslechtering van de arbeidsvoorwaarden en onvoldoende heeft gedaan om het vertrouwen te herstellen. De opstelling van [verzoekster] is zelfs zo hard aangekomen bij [verweerder] , dat hij met klachten is uitgevallen en naar het oordeel van de bedrijfsarts niet kon reïntegreren in zijn eigen werk.
De omvang van de billijke vergoeding
3.8.
De billijke vergoeding dient een compensatie te zijn voor het ernstig verwijtbaar handelen van [verzoekster] . Bij de begroting van de billijke vergoeding moet vanwege dit uitgangspunt rekening worden gehouden met de tijd die de arbeidsovereenkomst zonder het laakbare gedrag nog zou hebben kunnen voortduren. De kantonrechter neemt de stelling van [verweerder] over dat het dienstverband nog twee jaar had kunnen duren. Tot de zomer van 2020 had [verweerder] immers goed gefunctioneerd en hem was bij de aanvang van de arbeidsovereenkomst de functie van vertegenwoordiger toegezegd. Die functie is niet vervallen. [verweerder] heeft zijn inkomensverlies begroot op € 52.493,50 (rekening houdend met zijn aanspraak op WW). Bij de begroting van de billijke vergoeding moet echter ook rekening worden gehouden met het feit dat [verweerder] wegens zijn opleiding en werkervaring en met de nodige scholing binnen afzienbare tijd wel weer elders een goede baan kan verwerven. Alles afwegende, ook de ernst van de gedragingen van de werkgever en het feit dat [verweerder] onder de druk is bezweken is, zal de kantonrechter de billijke vergoeding begroten op € 20.000 bruto.
3.9.
Vanwege de toekenning van een billijke vergoeding zal aan [verzoekster] een intrekkingstermijn worden gegeven.
Datum einde van de arbeidsovereenkomst
3.10.
Het einde van de arbeidsovereenkomst zal worden bepaald op 1 mei 2021. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging met inachtneming van een termijn van twee maanden zou zijn geëindigd.
Proceskosten
3.11.
Gelet op de aard van de procedure worden de proceskosten gecompenseerd, in die zin dat partijen de eigen kosten dragen.

4.De beslissing

De kantonrechter:
- stelt [verzoekster] in de gelegenheid uiterlijk 25 april 2021 het verzoek in te trekken;

en voor het geval het verzoek niet tijdig wordt ingetrokken:

- ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen;
- bepaalt het einde van de arbeidsovereenkomst op 1 mei 2021;
- veroordeelt [verzoekster] om aan [verweerder] een transitievergoeding van € 7.738,50 bruto te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 1 juni 2021 tot de voldoening;
- veroordeelt [verzoekster] om aan [verweerder] een billijke vergoeding van € 20.000 bruto te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 1 mei 2021 tot de voldoening;
- wijst af het meer of anders verzochte;
- compenseert de proceskosten in die zin, dat partijen de eigen kosten dragen;

en voor het geval het verzoek tijdig wordt ingetrokken:

- veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten aan de zijde van [verweerder] , tot deze beschikking begroot op € 1000 aan salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2021.