4.3Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1 (parketnummer: 16-057555-19)
Verdachte heeft het onder 1 ten laste gelegde feit ter terechtzitting bekend, voor zover het hierna bewezen wordt verklaard. De bekennende verklaring ziet op twee oogsten van 144 planten die gelukt zijn, een mislukte oogst van 261 planten en de 261 aangetroffen planten van ongeveer 10 dagen oud. Door de raadsman van verdachte is voor dit feit in zoverre geen vrijspraak bepleit.
Onder deze omstandigheden zal de rechtbank met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met onderstaande opsomming van de bewijsmiddelen.
- Een proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij van 16 januari 2019;
- De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 12 januari 2021.
Vrijspraak medeplegen
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en anderen, zodat verdachte partieel zal worden vrijgesproken van het bestanddeel ‘tezamen en in vereniging’ in de tenlastelegging.
Ten aanzien van feit 2 (parketnummer: 16-057555-19)
Verdachte heeft het onder 2 ten laste gelegde feit bekend, voor zover het hierna bewezen wordt verklaard, en door de raadsman van verdachte is voor dit feit evenmin vrijspraak bepleit.
Onder deze omstandigheden zal de rechtbank met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met onderstaande opsomming van de bewijsmiddelen:
- Een proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] namens Stedin Netbeheer B.V. van 26 april 2018;
- Rapportage diefstal energie – aangifte van 18 juli 2017;
- Een proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij van 16 januari 2019;
- De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 12 januari 2021.
Ten aanzien van feit 1 (parketnummer 16-225579-19):
Bewijsmiddelen
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 14 maart 2019 heeft [aangever 2] namens [bedrijf 1] B.V te [vestigingsplaats] aangifte gedaan van verduistering. Daarin staat onder meer het volgende (zakelijk weergegeven):
Op 26 oktober 2018 is tussen [bedrijf 1] en [holding] B.V., welk bedrijf was gevestigd op [adres] te [vestigingsplaats] , een leaseovereenkomst gesloten. De heer [verdachte] , geboren op [1982]
(...) heeft de overeenkomst getekend. Volgens de overeenkomst
diende met ingang van 1 november 2018 gedurende 53 maanden € 488,23 en een slottermijn van euro 5.000,00 te worden betaald. In totaal is nog € 30.876,19 verschuldigd aan [bedrijf 1] en is er tot op heden niets betaald. Het voertuig dat geleased is betreft een personenauto merk Audi Q7 voorzien van het kenteken
[kenteken] . [bedrijf 1] heeft [holding] B.V. diverse
keren aangemaand om de achterstand in de betalingen aan te zuiveren dan wel het
geleasede voertuig in te leveren. Op 7 januari 2019 is aan incassobureau AVS
Netherlands B.V. te Purmerend verzocht om de achterstand in de betalingen te
incasseren of het geleasede object op te halen. AVS Netherlands B.V. heeft het adres, [adres] te
[vestigingsplaats] , meerdere malen bezocht zonder resultaat. Getracht is cliënt zowel
telefonisch als per e-mail te bereiken, echter zonder gehoor. Het e-mailadres
[e-mailadres] .nlis niet meer actief. Tot op heden is zowel cliënt als het
object voorzien van kenteken [kenteken] nimmer waargenomen.
Verdachte heeft op 3 september 2019 (onder meer) het volgende verklaard met betrekking tot de Audi Q7, kenteken [kenteken] in garage/schuur aan de [adres] :
V: Waarom stond het voertuig in de garage annex schuur bij uw woning?
A: Omdat ik wel wist dat Alphera het voertuig als gestolen zou opgeven.
Op woensdag 08 mei 2019 nam een verbalisant op het adres [adres] in [woonplaats] een voertuig in beslag welke als verduisterd stond gesignaleerd, te weten
een Audi Q7 met kenteken [kenteken] . Verbalisant zag dat dit voertuig in de garage stond welke bij de woning hoorde.
In de brief van 22 februari 2019 van AVS Netherlands B.V. aan [holding] B.V. (en ter attentie van verdachte) staat onder meer vermeld:
Ontvangen wij binnen de gestelde termijn geen volledige betaling dan zal verder uitstel niet worden verleend en zijn wij genoodzaakt woensdag 27 februari 2019 over te gaan tot terugname van de Audi Q7 4.2 TDI voorzien van kenteken: [kenteken] .
Conclusie
De rechtbank acht op grond van bovenstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 27 februari 2019 tot en met 8 mei 2019 zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering van de Audi Q7. Verdachte zal van de ten laste gelegde periode van 1 november 2018 tot en met 26 februari 2019 partieel worden vrijgesproken. De rechtbank licht dit als volgt toe.
Gelet op de brief van AVS Netherlands B.V. van 22 februari 2019 is de rechtbank van oordeel dat vanaf 27 februari 2019 pas sprake is van wederrechtelijke toe-eigening, omdat op 22 februari 2019 aan verdachte duidelijk is gemaakt wat de consequenties zouden zijn als hij op 27 februari 2019 zijn betalingsachterstand niet zou hebben voldaan, te weten terugname van de auto. Voor die periode was ‘slechts’ sprake van een betalingsachterstand en dat is niet voldoende om te kunnen bewijzen dat verdachte zonder daartoe het recht te hebben als heer en meester over de auto is gaan beschikken. Vanaf 27 februari 2019 is er ook sprake van (voorwaardelijk) opzet van de verdachte op de wederrechtelijke toe-eigening en dat wordt ook bevestigd door zijn eigen verklaring op 3 september 2019. Hij wist, of heeft in ieder geval bewust de aanmerkelijke kans aanvaard, dat hij de Audi onder zich hield terwijl hij daar geen recht op had.
Ten aanzien van feit 2 (parketnummer 16-225579-19):
Verdachte heeft het onder 2 ten laste gelegde feit ter terechtzitting bekend, voor zover het hierna bewezen wordt verklaard, en door de raadsman van verdachte is voor dit feit in zoverre geen vrijspraak bepleit.
Onder deze omstandigheden zal de rechtbank met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met onderstaande opsomming van de bewijsmiddelen.
- De aangifte van [aangever 3] namens [bedrijf 2] te [vestigingsplaats] ;
- De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 12 januari 2021;
- Een geschrift, te weten een e-mail van 19 februari 2019 van [aangever 3] namens [bedrijf 2] aan verdachte met de mededeling dat het leasecontract ontbonden is, waarbij het volgende voertuig betrokken is: Volkswagen Crafter met kenteken [kenteken] .
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat de rechtbank van oordeel is dat onvoldoende is komen vast te staan dat de volledige ten laste gelegde periode kan worden bewezen.
De rechtbank is van oordeel dat vanaf 19 februari 2019 - het moment van de ontbinding van de leaseovereenkomst – sprake is van wederrechtelijke toe-eigening van de bestelauto en dat vanaf dat moment verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering. Verdachte zal partieel worden vrijgesproken van de ten laste gelegde periode van 10 december 2013 tot en met 18 februari 2019.