In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 mei 2021 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen sinds 29 juni 2020 in een pleeggezin wonen en dat er eerder al een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing was verleend. De gecertificeerde instelling (GI) heeft verzocht om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, omdat eerdere hulpverlening in het gezin niet het gewenste resultaat heeft opgeleverd. De ouders van de kinderen zijn het niet eens met het opvoedbesluit van de GI en hebben verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing niet te verlengen, in elk geval niet langer dan zes maanden. De rechtbank heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de ouders en hun advocaten aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de GI.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de GI terecht heeft besloten dat het perspectief van de kinderen in het pleeggezin ligt en dat niet meer toegewerkt wordt aan thuisplaatsing. De rechtbank heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing met een jaar verlengd, tot 19 mei 2022. De rechtbank heeft ook het verzoek van de moeder om een contactregeling uit te breiden afgewezen, omdat de GI heeft aangegeven dat de moeder onvoldoende kan aansluiten bij de kinderen. De rechtbank heeft benadrukt dat het in het belang van de kinderen is om duidelijkheid te krijgen over hun toekomst en dat de ouders bereid moeten zijn om aan hun problemen te werken voordat er ruimte is voor uitbreiding van de contacten.
De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechters, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.