ECLI:NL:RBMNE:2021:2035

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 april 2021
Publicatiedatum
17 mei 2021
Zaaknummer
517175
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om aanwezigheid vertrouwenspersoon bij gesprekken tussen ouder en gecertificeerde instelling in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 12 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de moeder en de gecertificeerde instelling (GI) over de aanwezigheid van een vertrouwenspersoon tijdens gesprekken met de GI. De moeder, die niet op het verzoek is verschenen, heeft verzocht om bijstand van haar vertrouwenspersoon, de heer [D], tijdens gesprekken met de GI in het kader van de ondertoezichtstelling van haar kind, [voornaam van minderjarige]. De GI heeft bezwaar gemaakt tegen dit verzoek, onder andere omdat de vader van [voornaam van minderjarige] geen toestemming heeft gegeven voor het delen van informatie met de heer [D]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er geen overeenstemming mogelijk is tussen de betrokkenen en heeft geconcludeerd dat het niet in het belang van [voornaam van minderjarige] is om de heer [D] als vertrouwenspersoon toe te laten. De kinderrechter heeft daarbij de stabiliteit en de positieve ontwikkeling van [voornaam van minderjarige] in overweging genomen, evenals de samenwerking tussen de vader en de GI. De kinderrechter heeft het verzoek van de moeder afgewezen en benadrukt dat zij de moeder aanraadt om een neutrale vertrouwenspersoon te zoeken via het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg of Zorgbelang.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Familierecht
Zittingsplaats: Utrecht
Zaakgegevens : C/16/517175 / JE RK 21-261
datum uitspraak: 12 april 2021
beschikking geschillenregeling
in de zaak van
[verzoekster], hierna te noemen: de moeder,
wonende op een voor de rechtbank onbekend adres,
advocaat: mr. C. Liefting
over het kind:
[naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [voornaam van minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
de gecertificeerde instelling
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, hierna te noemen: de GI,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
[belanghebbende], hierna te noemen: de vader,
gevestigd te [woonplaats] .

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de moeder van 8 februari 2021, ingekomen bij de
griffie op 10 februari 2021;
- het verweerschrift met bijlagen van de GI van 11 maart 2021, overgelegd door de GI ter zitting;
- pleitaantekeningen van de advocaat van moeder, overgelegd ter zitting.
1.2.
Het verzoek is besproken tijdens de mondelinge behandeling op 15 maart 2021.
Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de advocaat van de moeder;
- de heer [A] namens de Raad voor de kinderbescherming Midden-Nederland (hierna te noemen: de Raad);
- de heer [B] en mevrouw [C] namens de GI.
Alhoewel de moeder behoorlijk is opgeroepen, is ze niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [voornaam van minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2.
[voornaam van minderjarige] woont bij de vader.
2.3.
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 15 juli 2019 is [voornaam van minderjarige] onder toezicht gesteld tot 15 juli 2020. Deze maatregel is verlengd tot 14 juli 2021 bij de beschikking van 9 juli 2020 van de rechtbank Midden-Nederland. De kinderrechter heeft bij deze beschikking tevens de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam van minderjarige] bij de vader met gezag verlengd tot 14 juli 2021.

3.Verzoek en verweer

3.1.
Door en namens de moeder is een geschil voorgelegd met betrekking tot de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op grond van artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek (BW).
De moeder verzoekt de kinderrechter om te beslissen dat ze door haar vertrouwenspersoon, de heer [D] , kan worden bijgestaan en vertegenwoordigd tijdens gesprekken en bij contacten met de GI in het kader van de ondertoezichtstelling. De moeder heeft door de jaren heen veel met instanties van doen gehad, waardoor haar vertrouwen in die instanties stevig onder druk is komen te staan. De moeder heeft een goede - zakelijke - vertrouwensband met de heer [D] . Zij wil zich door hem laten bijstaan als vertrouwenspersoon en zij wil zich ook laten vertegenwoordigen door hem als dit nodig is. Het recht van de moeder om op grond van artikel 4.1.9 van de Jeugdwet te worden bijgestaan door een vertrouwenspersoon naar keuze is sterker dan het beleid of de wensen van de GI.
3.2.
De GI is het niet eens met het verzoek van de moeder. Allereerst heeft de vader van [voornaam van minderjarige] geen toestemming gegeven voor het delen en het bespreken van informatie over [voornaam van minderjarige] met de heer [D] . Ook heeft de vader er niet mee ingestemd dat de heer [D] mag aansluiten bij gesprekken tussen de GI, de vader en de moeder. Daarnaast is de GI het niet eens met het verzoek vanwege de eerdere ervaringen die de GI heeft met de heer [D] in het kader van de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregelen van zijn eigen kinderen. De verstandhouding tussen de heer [D] en de GI heeft in de periode 2019/2020 een zware wissel getrokken op zowel de jeugdbeschermers als het multidisciplinaire team om hen heen onder andere vanwege aangiftes van de heer [D] tegen meerdere medewerkers van de GI. De GI voelt zich daarom genoodzaakt de uitvoering van de ondertoezichtstelling van [voornaam van minderjarige] over te dragen aan een andere GI wanneer het de heer [D] toegestaan wordt als vertrouwenspersoon van de moeder op te treden.

4.Standpunt belanghebbende

4.1.
De vader is het niet eens met het verzoek van de moeder. Hij verwacht dat de heer [D] een negatieve invloed heeft op de gesprekken die plaatsvinden met de GI in het kader van de ondertoezichtstelling van [voornaam van minderjarige] .

5.De beoordeling

5.1.
Ingevolge artikel 1:262b BW kunnen geschillen die de ondertoezichtstelling betreffen aan de kinderrechter worden voorgelegd. De kinderrechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt.
5.2.
De kinderrechter heeft tijdens de mondelinge behandeling geconstateerd dat overeenstemming tussen de betrokkenen niet mogelijk is.
5.3.
De kinderrechter komt op basis van de stukken en de toelichting tijdens de mondelinge behandeling tot de conclusie dat het niet in het belang van [voornaam van minderjarige] is wanneer de heer [D] als vertrouwenspersoon de moeder bijstaat en haar vertegenwoordigt tijdens gesprekken met de GI. De kinderrechter wijst het verzoek van de moeder daarom af. De kinderrechter zal deze beslissing hierna uitleggen.
5.4.
Uit de stukken komt naar voren dat het [voornaam van minderjarige] lange tijd heeft ontbroken aan voldoende stabiliteit, structuur, voorspelbaarheid en veiligheid. [voornaam van minderjarige] heeft toen zij nog bij de moeder verbleef veel wisselingen in verblijfplaatsen meegemaakt en ze is vrij plotseling, alweer ruim anderhalf jaar geleden, door de moeder bij de vader gebracht en daar verblijft zij nog steeds. Dit is voor zowel de vader als voor [voornaam van minderjarige] erg wennen geweest, maar inmiddels ontwikkelt [voornaam van minderjarige] zich daar positief. Tussen de vader en de GI is er sprake van een goede samenwerking en de vader ervaart dat de GI goed werk doet voor [voornaam van minderjarige] . Volgens de GI verloopt het contact tussen de moeder en de GI op zich ook goed. Dat is door de advocaat ook niet weersproken. De vader staat niet open voor contact dan wel het delen van informatie over [voornaam van minderjarige] met de heer [D] en hij verwacht dat de heer [D] als vertrouwenspersoon een negatieve invloed zal hebben bij de gesprekken. Naar het oordeel van de kinderrechter is aannemelijk dat als de heer [D] als vertrouwenspersoon betrokken raakt en bij de gesprekken met de GI aanwezig is, dit de samenwerking tussen de vader en de GI onder druk zal zetten en mogelijk ook de verstandhouding tussen de ouders (verder) zal verslechteren.
5.5.
De GI heeft in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling gemotiveerd naar voren gebracht dat de verhoudingen tussen de GI en de heer [D] door eerdere ervaringen met hem zodanig verstoord zijn geraakt, dat er van een vruchtbare samenwerking tussen hen geen sprake meer kan zijn. In dat verband heeft de GI verklaard zich genoodzaakt te voelen de uitvoering van de ondertoezichtstelling van [voornaam van minderjarige] over te dragen naar een andere GI als de kinderrechter het verzoek van de moeder toewijst. De kinderrechter vindt daarom - evenals de Raad - dat een wisseling van de GI zeer onwenselijk is voor [voornaam van minderjarige] . Daar komt bij dat de GI zich de komende tijd wil gaan richten op het uitbreiden van het contact tussen [voornaam van minderjarige] en de moeder. Een wisseling van GI zal een contra-productieve uitwerking hebben, omdat het opnieuw zal leiden tot onrust voor [voornaam van minderjarige] , terwijl het behouden van de inmiddels behaalde stabiliteit en structuur voor haar juist zo noodzakelijk is. Gelet op het voorgaande concludeert de kinderrechter dat het in het belang is van [voornaam van minderjarige] dat de huidige positieve ontwikkeling zich voortzet en dat de GI betrokken blijft. Dat betekent dan ook dat het verzoek van de moeder zal worden afgewezen.
5.6.
De kinderrechter wil nog benadrukken dat zij begrijpt dat de moeder de gesprekken met de GI als overweldigend of heftig kan ervaren en dat zij tijdens deze gesprekken daarom behoefte heeft aan bijstand en ondersteuning van een vertrouwenspersoon. In dat kader staat het de moeder vrij om naar het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ) of Zorgbelang te gaan om een (neutrale) vertrouwenspersoon te vinden.

6.De beslissing

6.1.
De kinderrechter:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.C. van den Boogaard, kinderrechter, in tegenwoordigheid van H. Meerveld als griffier en in het openbaar uitgesproken op
12 april 2021.