ECLI:NL:RBMNE:2021:2033

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 april 2021
Publicatiedatum
15 mei 2021
Zaaknummer
UTR 20/2568
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Planschadeverzoek afgewezen; beoordeling van de planologische vergelijking tussen oude en nieuwe bestemmingsplannen

In deze zaak hebben eisers, wonend aan de [adres] in [woonplaats], een verzoek om tegemoetkoming in planschade ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Dit verzoek werd afgewezen in het primaire besluit van 25 november 2019, waarna eisers bezwaar maakten. Het college verklaarde het bezwaar ongegrond in het bestreden besluit van 28 mei 2020. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 24 maart 2021 de zaak behandeld, waarbij eiseres aanwezig was en verweerder vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigden. De derde-partij was niet verschenen.

Eisers stelden dat zij schade lijden door de vaststelling van het nieuwe bestemmingsplan ‘[locatie 1]’, dat voorziet in de bouw van vier vrijstaande woningen op een aangrenzend perceel. Zij claimen een schadebedrag van € 32.580,- en betogen dat het oude bestemmingsplan ‘[locatie 2]’ geen woonfunctie had, wat verweerder ten onrechte niet in zijn beoordeling heeft meegenomen. De rechtbank oordeelt dat de schadecommissie, die het verzoek van eisers heeft beoordeeld, terecht heeft geconcludeerd dat er geen schade is, omdat de bebouwingsmogelijkheden onder het oude bestemmingsplan niet schadelijk zijn voor de privacy en het uitzicht van eisers.

De rechtbank volgt de argumenten van eisers niet en concludeert dat het perceel onder het oude bestemmingsplan wel degelijk de bestemming ‘woondoeleinden’ had. De rechtbank oordeelt dat de schadecommissie op juiste wijze heeft gehandeld en dat er geen aanleiding is om de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (StAB) als deskundige te benoemen. Het beroep van eisers wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2568

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 april 2021 in de zaak tussen

[eiser] ,eiser, en
[eiseres], eiseres (tezamen: eisers), te [woonplaats]
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, verweerder
(gemachtigden: K. van der Veen en E.T.E. Kemperman).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: [derde belanghebbende] ., te [vestigingsplaats]

(gemachtigde: A.W.J. Bassant ).

Procesverloop

In het besluit van 25 november 2019 (primair besluit) heeft verweerder het verzoek van eisers om tegemoetkoming in planschade afgewezen.
In het besluit van 28 mei 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2021. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Derde-partij is niet verschenen.
De brief die eisers na afloop van de zitting op 8 april 2021 hebben verstuurd is niet
betrokken bij deze uitspraak. Artikel 2.16 van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken (niet-KEI-zaken) 2017 bepaalt dat na sluiting van het onderzoek ter zitting ingediende stukken buiten beschouwing blijven, tenzij deze aanleiding geven tot heropening van het onderzoek. Dat laatste is niet het geval.

Overwegingen

Inleiding
1.1
Eisers wonen aan de [adres] in [woonplaats] . Op
4 februari 2019 hebben zij bij verweerder een verzoek om tegemoetkoming in planschade ingediend als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro). Volgens eisers lijden zij als gevolg van de vaststelling van het bestemmingsplan ‘ [locatie 1] ’ (hierna: het nieuwe bestemmingsplan) vermogensschade ten bedrage van
€ 32.580,-.
1.2
Het nieuwe bestemmingsplan voorziet in het realiseren van vier vrijstaande woningen op het perceel aan de [locatie 1] (hierna: het perceel). Het perceel grenst aan het perceel van eisers. Volgens eisers leidt het nieuwe bestemmingsplan tot waardevermindering van hun woning als gevolg van verminderde privacy, inkijk van de toekomstige buren, aantasting van het waardebepalende uitzicht, en verlies aan zonlicht. Om die reden hebben eisers verweerder verzocht om een tegemoetkoming in planschade.
1.3
Verweerder heeft het verzoek van eisers voorgelegd aan “ [A] ” (hierna: de schadecommissie). De schadecommissie heeft op 25 september 2019 aan verweerder geadviseerd om het verzoek af te wijzen omdat geen sprake is van waardevermindering van de woning van eisers. Verweerder heeft vervolgens op 25 november 2019 het verzoek van eisers afgewezen (het primaire besluit), onder verwijzing naar het advies van de schadecommissie.
Het bestreden besluit
2. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Op advies van de commissie bezwaarschriften – en na aanvullend advies van de schadecommissie ten aanzien van het gebruik in het nieuwe bestemmingsplan – heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Hieraan heeft verweerder onder meer ten grondslag gelegd dat de bebouwingsmogelijkheden in het nieuwe bestemmingsplan niet leiden tot schadelijke aantasting van de privacy en het uitzicht van eisers. In dat verband heeft verweerder opgemerkt dat de maximale bouwhoogte van de dichtstbijzijnde woning 5 meter bedraagt, en de maximale bouwhoogte van bijgebouwen 4,5 meter. Daar komt bij dat in de tuin van eisers veel bomen aanwezig zijn die (wederzijds) het zicht benemen. Ook wat het toegestane gebruik betreft leidt het nieuwe bestemmingsplan niet tot schade.
Het geschil
3. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit. In beroep hebben zij – samengevat – naar voren gebracht dat het perceel in het bestemmingsplan ‘ [locatie 2] ’ (hierna: het oude bestemmingsplan) geen woonfunctie had. Verweerder is daar bij de planologische vergelijking ten onrechte vanuit gegaan. Als toch zou moeten worden uitgegaan van de bestemming ‘woondoeleinden’, heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat onder het oude bestemmingsplan twee aaneengesloten woningen mogelijk waren. Verder heeft de schadecommissie ten onrechte alleen de schadefactoren beoordeeld die eisers naar voren hadden gebracht in hun verzoek. Een objectieve deskundige zou alle schadefactoren moeten beoordelen. Ook uit de Quickscan die in 2010 is opgesteld, blijkt dat eisers planschade lijden die boven het eigen risico uitkomt. Ten slotte verzoeken eisers de rechtbank om de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (StAB) als onafhankelijke deskundige te benoemen.
Beoordeling door de rechtbank
4.1
Voor de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade dient te worden onderzocht of de aanvrager als gevolg van een wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen ter verkeren en ten gevolge daarvan schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient de desbetreffende wijziging, waarvan gesteld wordt dat deze planschade heeft veroorzaakt, te worden vergeleken met het oude planologische regime. Dat betekent voor deze zaak dat het bestemmingsplan ‘ [locatie 1] ’ wordt vergeleken met het bestemmingsplan ‘ [locatie 2] ’. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen maximaal op grond van het oude planologische regime kon worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking heeft plaatsgevonden. Bij de beoordeling van een verzoek om tegemoetkoming in planschade als gevolg van planologische ontwikkelingen op gronden van derden, moet worden uitgegaan van de voor de aanvrager meest ongunstige invulling van de planologische mogelijkheden van die gronden [1] .
4.2
Eisers stellen zich in de eerste plaats op het standpunt dat met de inwerkingtreding van het oude bestemmingsplan de bestemming ‘woondoeleinden’ op het perceel is komen te vervallen. Zij wijzen er op dat een woonfunctie op de plankaart wordt aangeduid met een arcering en dat deze arcering ontbreekt op het perceel (locatie q). De rechtbank volgt dit betoog niet. Zij legt hierna uit waarom. Het oude bestemmingsplan is een partiële herziening van het bestemmingsplan ‘ [locatie 2] ’, vastgesteld op 31 oktober 1995. Zoals verweerder heeft toegelicht en de rechtbank ter zitting ook heeft vastgesteld aan de hand van de plankaart behorend bij het bestemmingsplan ‘ [locatie 2] ’, was het perceel volgens dat bestemmingsplan bestemd voor ‘woondoeleinden’. In de toelichting bij het oude bestemmingsplan staat dat op de plankaart alleen de wijzigingen ten opzichte van het bestemmingsplan ‘ [locatie 2] ’ zijn aangeduid. Hoewel op het perceel destijds wel een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen, is de bestemming verder niet veranderd. Verweerder heeft toegelicht dat daarom ook geen arcering is aangebracht op de plankaart bij het oude bestemmingsplan. De rechtbank kan deze toelichting volgen. Dat met het oude bestemmingsplan de bestemming ‘woondoeleinden’ op het perceel is gehandhaafd, blijkt ook uit de toelichting bij het oude bestemmingsplan, waarin met betrekking tot het perceel (locatie q) is toegelicht dat teneinde de sloop van de bestaande woning en de bouw van 8 appartementen mogelijk te maken een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen. Verweerder is er in de planologische vergelijking dan ook terecht van uit gegaan dat het perceel in het oude bestemmingsplan de bestemming ‘woondoeleinden’ had. De beroepsgrond slaagt niet.
4.3
Eisers betogen in hun reactie van 12 maart 2021 dat – zelfs als wordt uitgegaan van de bestemming ‘woondoeleinden’ – verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat op het perceel 2-aaneengesloten woningen (plus bijgebouwen) gerealiseerd konden worden. Ter onderbouwing van dat standpunt hebben eisers in hun reactie van
12 maart 2021 een kopie van een tekst ingevoegd, met als kop: “12.4 Woondoeleinden”. Hier staat dat slechts meer woningen aan de bestaande bebouwing kunnen worden toegevoegd indien op de plankaart een doorgetrokken bouwgrens op een perceel aanwezig is. Dat is volgens eisers niet het geval bij het perceel. Ter zitting heeft eiseres nog opgeworpen dat verweerder sinds 2006 beleid had op grond waarvan kavelsplitsing niet werd toegestaan. Ook daarom is verweerder er volgens eisers ten onrechte vanuit gegaan dat het onder het oude plan mogelijk was om 2-aangesloten woningen op het perceel te realiseren.
5.2
De rechtbank is het hier niet mee eens. De tekst waar eisers in hun reactie van 12 maart 2021 naar verwijzen is geen planregel bij het oude bestemmingsplan. Dat betekent dat die tekst niet in de planvergelijking kan worden betrokken. Nu er van uit moet worden gegaan dat onder het oude bestemmingsplan de bestemming ‘woondoeleinden’ op het perceel rustte, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat onder het oude bestemmingsplan een vrijstaande woning, dan wel 2-aaneengebouwde woningen waren toegestaan op het perceel [2] . Op de zitting heeft eiseres nog gewezen op artikel 5.2, onder a van de planregels bij het oude bestemmingsplan. Daarin staat dat bestaande bebouwing mag worden gehandhaafd, hersteld en vervangen. Eiseres verbindt hieraan de conclusie dat op grond van het oude bestemmingsplan de bestaande situatie op het perceel moest worden gehandhaafd en er dus niet meer dan 1 woning kon komen, maar zoals ook op de zitting is besproken, is dit slechts een overgangsbepaling waarmee bestaand strijdig gebruik mogelijk wordt gemaakt. Deze bepaling zegt daarom niets over de bouwmogelijkheden op het perceel op grond van het oude bestemmingsplan. Verder heeft verweerder op de zitting verklaard niet bekend te zijn met beleid uit 2006 waarin een verbod op kavelsplitsing was opgenomen. Omdat eiseres dit beleid pas op de zitting ter sprake heeft gebracht en zij dit punt niet verder heeft onderbouwd, kan de rechtbank niet vaststellen dat dit op de peildatum geldend beleid was, wat verweerder had moeten betrekken bij de planvergelijking. De beroepsgrond slaagt niet.
6.1
Eisers betogen voorts dat de schadecommissie ten onrechte alleen de schadefactoren heeft beoordeeld die zij naar voren hebben gebracht. Ter zitting heeft eiseres nader toegelicht dat bij het beoordelen of sprake is van schade ook betrokken had moeten worden of de ontwikkelingen in de lijn der verwachting lagen.
6.2
De rechtbank overweegt dat bij de beoordeling van een aanvraag om tegemoetkoming in planschade – kort gezegd – drie stappen worden doorlopen [3] :
Stap 1: Is de gestelde schadeoorzaak een oorzaak als bedoeld in artikel 6.1 van de Wro?
Stap 2: Is de aanvrager als gevolg van deze schadeoorzaak in een planologisch nadeliger positie komen te verkeren en leidt hij ten gevolge daarvan schade?
Stap 3: Indien geconcludeerd wordt dat de aanvrager schade lijdt, is deze schade dan vergoedbaar?
De vraag of sprake is van een in de lijn der verwachting liggende normale maatschappelijke ontwikkeling, ziet op de vergoedbaarheid van de schade (dus: stap 3). De schadecommissie is echter tot de conclusie gekomen dat eisers geen schade leiden (stap 2). Verweerder mag in beginsel afgaan op het advies van een deskundige, tenzij er concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht [4] . De rechtbank ziet in wat eisers aanvoeren geen aanknopingspunt voor twijfel aan het advies van de schadecommissie. Eisers hebben ook geen tegenadvies ingebracht van een deskundige. De Quickscan van 22 september 2010 waar eisers naar verwijzen, uitgevoerd door [B] , betreft slechts een indicatie van de te verwachten planschade. Eisers kunnen hier geen rechten aan ontlenen. De rechtbank volgt dan ook het standpunt van verweerder dat eisers geen schade leiden door de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan. Er wordt dus niet toegekomen aan de vraag of sprake is van een in de lijn der verwachting liggende maatschappelijke ontwikkeling (stap 3). De beroepsgrond slaagt niet.
7. Omdat de rechtbank geen reden heeft om te twijfelen aan het advies van de schadecommissie dat verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, is er ook geen aanleiding om de StAB als deskundige te benoemen.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, voorzitter, en mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen en mr. C. de Kruif, leden, in aanwezigheid van mr. J.P. Brand, griffier. De beslissing is uitgesproken op 29 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie rechtsoverwegingen 2.1 en 2.2 in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582.
2.Artikel 5.1 van de planregels bij het oude bestemmingsplan.
3.Rechtsoverweging 1.2 in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582.
4.Rechtsoverweging 8.3 in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582.