ECLI:NL:RBMNE:2021:2030

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 april 2021
Publicatiedatum
15 mei 2021
Zaaknummer
UTR 20/1638
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit WIA-uitkering en vaststelling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) waarin haar WIA-uitkering werd vastgesteld op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 43,27%. Eiseres was van mening dat haar beperkingen niet correct waren vastgesteld en dat haar klachten, waaronder fibromyalgie en andere medische aandoeningen, onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling. De rechtbank heeft op 26 april 2021 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van eiseres ongegrond werd verklaard.

De rechtbank overwoog dat het UWV op zorgvuldige wijze tot zijn besluit was gekomen, gebaseerd op rapportages van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Eiseres had onvoldoende bewijs geleverd dat de vastgestelde beperkingen onjuist waren. De rechtbank benadrukte dat het aan eiseres was om aan te tonen dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand waren gekomen of dat er tegenstrijdigheden in zaten. De rechtbank concludeerde dat de medische beoordeling van het UWV niet onjuist was en dat de aangenomen beperkingen adequaat waren vastgesteld.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1638

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.B.M. Swart),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).

Procesverloop

Bij besluit van 19 augustus 2019 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat zij per
10 mei 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering krijgt op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Bij besluit van 13 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2021 met behulp van Skype. Eiseres heeft deelgenomen aan de Skype-zitting, bijgestaan door haar gemachtigde. Gemachtigde van verweerder heeft niet deelgenomen aan de zitting.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en verweerder de gelegenheid gegeven om de verzekeringsarts bezwaar en beroep te laten reageren op de door eiseres in beroep overgelegde stukken.
Bij brief van 11 februari 2021 heeft verweerder een reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd.
Eiseres heeft op 8 maart 2021 een schriftelijke reactie ingediend.
Nadat partijen geen gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid om op een nadere zitting te worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten op 12 april 2021.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres heeft een WIA-uitkering aangevraagd. Na onderzoek door de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige heeft verweerder aan eiseres een WIA-uitkering toegekend per 10 mei 2019, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 43,27%. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze toekenning omdat zij vindt dat verweerder haar klachten heeft onderschat en deze niet voldoende heeft omgezet in beperkingen.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard in het bestreden besluit. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat ook uit de onderzoeken van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep blijkt dat eiseres 43,27% arbeidsongeschikt is.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapportages en de daarop gebaseerde besluitvorming in beroep onaantastbaar zijn. Het is aan eiseres om aan te voeren en, zo nodig, aannemelijk te maken dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, onvoldoende begrijpelijk zijn, of dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapportage van een arts nodig. Dit betekent dat de manier waarop eiseres zelf haar gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
4.1
Eiseres betoogt – samengevat weergegeven – dat verweerder zich onvoldoende gemotiveerd en zonder deugdelijk onderzoek op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet verdergaand beperkt is, terwijl dat wel blijkt uit de medische gegevens die eiseres heeft overgelegd. Eiseres had rond de datum in geding onder meer fybromyalgie, knieklachten rechts, pijn in haar oksel, een concentratie- en geheugenstoornis, psychologische problematiek, benauwdheid, klachten aan de bekkenbodem en rugklachten.
4.2
De rechtbank geeft eiseres hierin geen gelijk. Eiseres is op spreekuur gezien door zowel de primaire arts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Ook hebben zij het dossier van eiseres bestudeerd. Daarnaast hebben zij de medische informatie die eiseres heeft overgelegd betrokken bij hun onderzoek. Het is de rechtbank niet gebleken dat zij klachten over het hoofd hebben gezien of eiseres niet goed hebben onderzocht. De rechtbank merkt daarbij op dat de verzekeringsartsen ook beperkingen hebben aangenomen en deze hebben opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 augustus 2019. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig of onjuist is geweest. Dat de reumatoloog bij brief van 12 juli 2019 (en dus kort na de datum in geding) heeft verklaard dat bij eiseres de diagnose fibromyalgie is gesteld, maakt niet dat daarom de beperkingen onjuist zijn vastgesteld per datum in geding (10 mei 2019). Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] is immers niet de diagnose bepalend voor de vraag of eiseres al dan niet arbeidsongeschikt is, maar diens beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek per de datum in geding. Daar komt bij dat uit de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 februari 2020 blijkt dat fibromyalgie reeds is opgenomen onder ‘diagnose’. Verder blijkt uit de medische stukken weliswaar dat eiseres zich in 2019 heeft gemeld bij de huisarts met concentratie- en geheugenproblemen en daarvoor is doorverwezen naar de POH GGZ, maar daarmee heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat de aangenomen beperkingen onjuist zijn vastgesteld. Verder blijkt uit het dossier dat het revalidatietraject bij OCA pas is gestart in november 2019 en dus na de datum in geding. Ook blijkt uit de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat hij de bekkenklachten van eiseres bij het medisch onderzoek heeft betrokken. Uit de medische stukken die eiseres heeft overgelegd blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat eiseres beperkt moet worden geacht voor langdurig zitten, zoals zij ter zitting heeft gesteld. Ook met betrekking tot de overige genoemde klachten is de rechtbank van oordeel dat eiseres onvoldoende heeft onderbouwd dat de beperkingen onjuist zijn vastgesteld per datum in geding. Verweerder heeft de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dan ook aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen.
5. Tegen de arbeidskundige grondslag van het besluit heeft eiseres geen beroepsgronden naar voren gebracht, anders dan dat zij de functies om medische redenen niet kan verrichten. Verweerder heeft met de arbeidskundige rapportages naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd waarom de functies de belastbaarheid van eiseres niet overschrijden. Eiseres moet de geduide functies daarom kunnen verrichten.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Brand, griffier. De beslissing is uitgesproken op 26 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2918.