ECLI:NL:RBMNE:2021:2010

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 mei 2021
Publicatiedatum
14 mei 2021
Zaaknummer
C/16/495346 / HA ZA 20-51
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid assurantietussenpersoon voor tekortkoming in zorgplicht bij arbeidsongeschiktheidsverzekering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een zelfstandige in de metaalbouw, en een assurantietussenpersoon, gedaagde. De eiser had in 2006 een arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten via gedaagde, maar na een ernstig ongeval tijdens het autocrossen in 2014 weigerde de verzekeraar, De Goudse, dekking op basis van artikel 7:928 BW, omdat eiser had verzuimd te melden dat hij autocross als hobby beoefende. Eiser stelde gedaagde aansprakelijk voor de schade die hij leed door de afwijzing van de dekking, en vorderde een verklaring voor recht dat gedaagde tekort was geschoten in de nakoming van de zorgplicht bij het adviseren over de verzekering.

De rechtbank oordeelde dat gedaagde toerekenbaar tekortgeschoten was in haar zorgplicht jegens eiser. De rechtbank stelde vast dat gedaagde op de hoogte was van de autocrossactiviteiten van eiser en had moeten waarschuwen voor de gevolgen van het niet vermelden hiervan op het aanvraagformulier. De rechtbank wees de vordering van eiser tot schadevergoeding af, omdat niet was aangetoond dat eiser als gevolg van de tekortkoming van gedaagde daadwerkelijk schade had geleden. De rechtbank veroordeelde gedaagde wel in de proceskosten van eiser, omdat de vordering tot verklaring voor recht over de tekortkoming was toegewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/495346 / HA ZA 20-51
Vonnis van 19 mei 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. M.A. de Hek te Amersfoort,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.A. Kopp te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 8 januari 2020 met bijlagen;
  • de conclusie van antwoord met bijlagen;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek;
  • de e-mail van 19 november 2020 waarmee aan partijen is bericht dat een mondelinge behandeling zal worden gehouden.
1.2.
De comparitie is gehouden op 5 maart 2021. Op de zitting was [eiser] samen met mr. De Hek aanwezig. Namens [gedaagde] waren de volgende personen aanwezig: de heer [A] samen met mr. Kopp. Door of namens beide partijen is antwoord gegeven op vragen van de rechtbank en zij hebben de standpunten, mede aan de hand van spreekaantekeningen, verder toegelicht. De spreekaantekeningen zijn bij de procestukken gevoegd. Partijen hebben ook op elkaar kunnen reageren. Van de zitting heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
Daarna is een datum voor vonnis bepaald.

2.Het geschil

Achtergrond
2.1.
[eiser] werkt sinds 2006 als zelfstandige in de metaalbouw. Tevens beoefent [eiser] op een redelijk hoog niveau autocross als sport.
2.2.
[gedaagde] is een assurantietussenpersoon. Bij het afsluiten van een voor [eiser] geschikte arbeidsongeschiktheidsverzekering in 2006 is [eiser] geadviseerd door [gedaagde] .
2.3.
Op 16 augustus 2014 is [eiser] tijdens het autocrossen een ernstig ongeval overkomen, waardoor hij een incomplete dwarslaesie heeft opgelopen. Sinds het ongeluk is [eiser] rolstoel gebonden en daardoor fysiek ernstig beperkt.
2.4.
Vrijwel direct na het ongeval heeft [eiser] een beroep gedaan op zijn arbeidsongeschiktheidsverzekering (verder ook: AOV) die hij medio oktober 2006 via [gedaagde] bij verzekeraar De Goudse had afgesloten. De Goudse heeft vervolgens dekking onder de verzekering afgewezen op grond van artikel 7:928 van het Burgerlijk Wetboek (BW), nu [eiser] op het aanvraagformulier niet heeft gemeld autocross als hobbymatige sport te beoefenen. Uit artikel 25.3 sub k van de toepasselijke Algemene Voorwaarden 2006 ZelfstandigVerzekerd volgt daarnaast dat De Goudse niet tot uitkering onder de arbeidsongeschiktheidsverzekering verplicht is wanneer de arbeidsongeschiktheid het gevolg is van met een voertuig deelnemen aan een wedstrijd waarin het snelheidselement overheerst. In dit geschil gaat het om de vraag of [gedaagde] een beroepsfout heeft gemaakt in de advisering aan [eiser] bij het afsluiten van de verzekering en voor de schade aansprakelijk is.
Standpunt en vordering van [eiser]
2.5.
[eiser] stelt dat hij er bij het afsluiten van de arbeidsongeschiktheidsverzekering veel waarde aan heeft gehecht om adequaat verzekerd te zijn. Met name omdat hij naast zijn risicovolle beroep ook nog een risicovolle sport beoefende. [eiser] stelt dat hij juist [gedaagde] heeft ingeschakeld om er voor zorg te dragen dat hij goed verzekerd zou zijn. Volgens [eiser] heeft afwijzing van de dekking door De Goudse voor hem grote gevolgen, nu hij door het autocross ongeval fysiek blijvend en ernstig beperkt is geraakt en hij daarvan de rest van zijn leven de gevolgen zal ondervinden. [eiser] heeft [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van de dekkingsweigering door De Goudse. HDI, de aansprakelijkheidsverzekeraar van [gedaagde] , heeft aansprakelijkheid echter van de hand gewezen.
2.6.
Volgens [eiser] is er sprake van een tekortkoming in de nakoming van een overeenkomst van opdracht door [gedaagde] jegens [eiser] . [eiser] stelt dat [gedaagde] jegens hem tekort is geschoten bij het informeren, adviseren en bemiddelen bij het afsluiten en verlengen c.q. herzien van een arbeidsongeschiktheidsverzekering die is afgesloten door [eiser] , waardoor [eiser] geen beroep heeft kunnen doen op deze verzekering toen hij arbeidsongeschikt is geraakt als gevolg van een ernstig autocrossongeval.
2.7.
Gezien het voorgaande heeft [eiser] een vordering ingesteld, waarin hij – samengevat – het volgende vordert:
  • een verklaring voor recht dat sprake is van een tekortkoming van [gedaagde] jegens [eiser] in de nakoming van een tussen partijen gesloten overeenkomst van opdracht;
  • een verklaring voor recht dat [eiser] voor minimaal 25% arbeidsongeschikt is voor het beroep ‘beheerder / manager en planner’;
  • een vordering tot vergoeding van geleden en nog te lijden schade als gevolg van de voornoemde tekortkoming, nader op te maken bij staat;
  • betaling van de proces- en nakosten.
Standpunt en verweer van [gedaagde]
2.8.
[gedaagde] stelt zich – kort gezegd – op het standpunt dat zij niet toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht jegens [eiser] . Volgens [gedaagde] had [eiser] zelf moeten weten dat het risico rond autocross niet werd gedekt. Juist vanwege het gevaarlijke karakter van deze sport en vanwege het feit dat de autocross semi-professioneel door [eiser] werd beoefend. [eiser] had volgens [gedaagde] zelf moeten verifiëren of de risico’s rondom de sport voldoende waren gedekt. Zeker nu hij geruime tijd inzage had in zijn polis met bijbehorende voorwaarden. Wanneer was gebleken dat bepaalde risico’s waren uitgesloten had [eiser] naar de mogelijkheden door moeten vragen. [gedaagde] wijst er op dat [eiser] voor een dergelijk risico een ongevallenverzekering via de KNAF (de Nationale Autosport Federatie) genoot. Die ongevallenverzekering is na het ongeval van [eiser] ook tot uitkering gekomen. Volgens [gedaagde] was dit tevens een reden om het risico niet onder een AOV-polis ingesloten te krijgen omdat het risico anders dubbel zou zijn gedekt.
2.9.
[gedaagde] stelt daarnaast dat wanneer de vermeende beroepsfout zou worden weggedacht het nog maar de vraag was geweest of [gedaagde] een (AOV)verzekeraar had gevonden die het betreffende risico had willen insluiten en als dat al kon of [eiser] de daarmee gepaard gaande verhoogde premie had kunnen en willen betalen. Volgens [gedaagde] zou als gevolg van het voorgaande een door haar eventuele gemaakte fout geen gevolgen hebben gehad nu [eiser] hoe dan ook geen aanspraak had kunnen maken op een uitkering. [gedaagde] concludeert dan ook tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] .

3.De beoordeling

Toerekenbare tekortkoming
3.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat De Goudse terecht uitkering onder de AOV heeft geweigerd met een beroep op artikel 7:928 BW (waarin de mededelingsplicht is opgenomen) omdat op het aanvraagformulier voor de AOV in 2006 niet was ingevuld dat [eiser] autocross als sport beoefende.
3.2.
De vraag is of [gedaagde] , gezien het beroep van De Goudse op artikel 7:928 BW, als professionele assurantietussenpersoon toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van haar zorgplicht jegens [eiser] .
3.3.
Vooropgesteld wordt dat de overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] een overeenkomst van opdracht is waarop de artikelen 7:400 BW e.v. van toepassing zijn. De maatstaf die moet worden gehanteerd ter bepaling van de omvang van de zorgplicht is, blijkens vaste jurisprudentie, dat een assurantietussenpersoon tegenover zijn opdrachtgever de zorg dient te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht. De zorgplicht van een redelijk bekwame en redelijk handelende assurantietussenpersoon brengt met zich dat mag worden verwacht dat hij aan de verzekeraar voldoende inlichtingen geeft om deze ervan te weerhouden naderhand een beroep te doen op artikel 7:928 BW. Daarbij gaat het om feiten en omstandigheden die aan de assurantietussenpersoon bekend zijn of die hem redelijkerwijs bekend behoren te zijn. Bij dit laatste geldt dat indien de tussenpersoon niet over voldoende gegevens beschikt of niet ervan mag uitgaan dat de gegevens waarover hij beschikt volledig en juist zijn, hij daarnaar bij zijn cliënt dient te informeren, voor zover die feiten van belang zijn voor de beantwoording van vragen die de verzekeraar met betrekking tot het aangaan van de verzekering heeft gesteld (vgl. HR 11 december 1998, ECLI:NL:HR:1998: ZC2805).
3.4.
Op grond hiervan mag van [gedaagde] als assurantietussenpersoon een proactieve houding worden verwacht en moet zij datgene doen dat redelijkerwijs van haar kan worden gevergd om te voorkomen dat haar cliënt, in deze [eiser] , met een beroep op verzwijging wordt geconfronteerd. Doorslaggevend daarbij is of er een concrete aanleiding voor [gedaagde] is om actie te ondernemen. In die situatie moet [gedaagde] dóórvragen en waarschuwen voor de gevolgen. Bij een AOV gaat het om een verzekering die voorziet in de dekking van een omvangrijk (inkomens)risico waarvoor een behoorlijke premie betaald moet worden. Als het dan voor [gedaagde] duidelijk moet zijn geweest dat [eiser] op het gebied van een dergelijke verzekering als ‘leek’ had te gelden, had het op de weg van [gedaagde] gelegen om zich grondig te laten informeren over - dan wel te verdiepen in - de specifieke voorwaarden van de betreffende verzekering en dit met [eiser] te bespreken.
3.5.
Partijen twisten al geruime tijd over de vraag of [gedaagde] bij het aanvragen van de arbeidsongeschiktheidsverzekering medio oktober 2006 op de hoogte was van de autocrossactiviteiten van [eiser] , en of [gedaagde] zijn zorgplicht heeft geschonden door dit niet op het aanvraagformulier te laten vermelden. De rechtbank overweegt dat het voor de beantwoording van de vraag of [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de zorgplicht niet van belang is of [gedaagde] in 2006 reeds op de hoogte was van de autocrossactiviteiten, maar of dit vóór het ongeval op 16 augustus 2014 het geval is geweest. De rechtbank oordeelt dat dit het geval is. Zij overweegt daartoe als volgt.
3.6.
In de e-mail van 6 oktober 2014 van [gedaagde] aan haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar (productie 1 bij Conclusie van antwoord) schrijft [gedaagde] zelf dat zij rond 2010/2011 bekend is geworden met het feit dat [eiser] aan autocross deed. Bovendien heeft [gedaagde] niet betwist [eiser] al sinds enkele jaren voor het ongeval te sponsoren. Dit blijkt ook uit een foto van de autocrosswagen van [eiser] (weergegeven onder randnummer 50 van de dagvaarding) waarop de bedrijfsnaam [gedaagde] op de voorzijde van de wagen als sponsor is vermeld. Ter zitting is ook namens [gedaagde] gesteld dat zij met [eiser] meerdere malen over de autocross sport heeft gesproken. Zoals hiervoor is overwogen is de omstandigheid dat [gedaagde] weet had van de activiteiten van [eiser] relevant voor de reikwijdte van haar zorgplicht. Vanaf het moment dat [gedaagde] bekend was geworden met de autocrossactiviteiten van [eiser] had zij [eiser] er actief op moeten wijzen en ervoor moeten waarschuwen dat De Goudse geen dekking zou verlenen in het geval [eiser] arbeidsongeschikt zou worden als gevolg van een autocrossongeval. Tot de taak van een assurantietussenpersoon behoort immers ook de verzekeringnemer tijdig opmerkzaam te maken op de gevolgen die hem bekend geworden feiten voor de dekking van de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen kunnen hebben. Dit brengt mee dat hij erop toeziet dat door of namens de verzekeringnemer aan de verzekeraar tijdig alle mededelingen worden gedaan waarvan hij, als redelijk bekwaam en redelijk handelend assurantietussenpersoon, behoort te begrijpen dat die de verzekeraar ervan zullen (kunnen) weerhouden om een beroep te doen op het vervallen van het recht op schadevergoeding wegens de niet-nakoming van de in de polisvoorwaarden opgenomen mededelingsplicht ter zake van risicoverzwarende omstandigheden. Het feit dat [eiser] autocross als sport beoefende had, naar het oordeel van de rechtbank, door [gedaagde] gezien moeten worden als een feit dat gevolgen heeft voor de omvang van de dekking onder de arbeidsongeschiktheidsverzekering bij De Goudse.
3.7.
Door aan De Goudse niet te melden dat [eiser] autocross als sport beoefende terwijl zij daar wel al enkele jaren mee bekend was, heeft [gedaagde] reeds op die grond aldus tegenover [eiser] niet de zorg betracht die van een redelijk bekwaam en handelend assurantiepersoon mag worden verwacht en is zij jegens [eiser] tekortgeschoten. De vraag of [gedaagde] [eiser] juist en volledig over de specifieke polisvoorwaarden behorende bij de arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft geïnformeerd behoeft daarom niet verder besproken te worden. De door [eiser] gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de tussen partijen bestaande overeenkomst van opdracht, zal - nu gesteld noch gebleken is dat de tekortkoming [gedaagde] niet kan worden toegerekend - worden toegewezen.
Percentage arbeidsongeschiktheid van [eiser]
3.8.
[eiser] vordert tevens een verklaring voor recht dat zijn percentage arbeidsongeschiktheid voor zijn laatst verzekerde beroep van beheerder, manager en planner minimaal 25% is op grond van de door hem overgelegde medische informatie (productie 6 bij dagvaarding). Een dergelijk minimaal percentage arbeidsongeschiktheid is door de polisvoorwaarden van De Goudse vereist om een beroep te kunnen doen op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
3.9.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat uit de door [eiser] overgelegde medische informatie niet blijkt dat [eiser] al dan niet voor meer dan 75% passende arbeid kan verrichten. [gedaagde] verwijst in dat verband naar artikel 15 van de toepasselijke polisvoorwaarden waarin onder andere is opgenomen dat onder passende arbeid – kort gezegd – wordt verstaan werkzaamheden die voor de krachten en bekwaamheden van verzekerde berekend zijn en die, gelet op de opleiding en vroegere werkzaamheden van verzekerde, in redelijkheid van verzekerde kunnen worden verlangd.
3.10.
De rechtbank is van oordeel dat uit de door [eiser] overgelegde medische informatie volgt dat het ongeval van 16 augustus 2014 zeer ernstig medisch letsel voor [eiser] tot gevolg heeft gehad, waardoor hij een groot deel van zijn werkzaamheden niet of nauwelijks meer kan uitvoeren. Echter, door het enkel overleggen van die medische gegevens zonder nadere toelichting kan de rechtbank niet zondermeer vaststellen dat het autocrossongeval tot minimaal 25% arbeidsongeschiktheid van [eiser] heeft geleid. Om tot een dergelijke conclusie te kunnen komen is nader onderzoek door deskundigen vereist. Een dergelijk onderzoek is door [eiser] niet gevorderd. Wel heeft [eiser] nadrukkelijk een bewijsaanbod gedaan om deskundigen, meer specifiek een verzekeringsarts en eventueel aanvullend een arbeidsdeskundige, te laten beoordelen of [eiser] wel of niet meer dan 25% arbeidsongeschikt is als bedoeld in de AOV. Met betrekking tot dit bewijsaanbod overweegt de rechtbank als volgt.
3.11.
[eiser] baseert zijn vordering voor schadevergoeding onder andere op de stelling dat er sprake is van 25% arbeidsongeschiktheid (de drempelvoorwaarde voor uitkering onder de AOV). Daarom heeft hij, op grond van de hoofdregel van bewijslastverdeling van artikel 150 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv), de bewijslast daarvan. [eiser] moet stellen en bij betwisting bewijzen dat hij als gevolg van het autocrossongeval minimaal voor 25% arbeidsongeschikt is geraakt. Daarbij geldt in het algemeen dat bewijs pas aan de orde komt, wanneer men voldoende gesteld heeft. Wat voldoende is, hangt af van het verweer van de wederpartij. Naarmate deze haar verweer concreter onderbouwt, moet degene die de bewijslast heeft de omstandigheden waarop zij haar stellingen baseert, concreter toelichten en beter onderbouwen. Tegenover een concreet en gemotiveerd verweer kan men niet volstaan met algemene stellingen.
3.12.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij voor ten minste 25% arbeidsongeschiktheid is als bedoeld in de AOV. In het licht van de gemotiveerde betwisting van die stelling door [gedaagde] en het feit dat de stelling is gebaseerd op medische informatie van zijn behandelaars, had het op de weg van [eiser] gelegen zijn gestelde arbeidsongeschiktheid nader te onderbouwen. Die onderbouwing ontbreekt. Zo had hij dit bijvoorbeeld met stukken van een deskundige waaruit blijkt waarom [eiser] geen passend bureauwerk kan verrichten kunnen onderbouwen. Zonder die onderbouwing kan gelet op het verweer van [gedaagde] niet vastgesteld worden waarom [eiser] niet 75% of meer passende arbeid kan verrichten. Nu [eiser] op dit punt onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld komt men aan bewijs niet toe. Het bewijsaanbod van [eiser] wordt dan ook gepasseerd.
Causaal verband?
3.13.
Voor vergoeding van de door [eiser] gevorderde schade moet er sprake zijn van schade die in een causaal verband (conditio sine qua non-verband) tot de tekortkoming van [gedaagde] staat. Nu de beroepsfout van [gedaagde] is komen vast te staan, is het dus de vraag of de schade van [eiser] daardoor veroorzaakt is. De rechtbank oordeelt dat dit causale verband niet is komen vast te staan.
3.14.
Volgens [eiser] was het mogelijk geweest om arbeidsongeschiktheid als gevolg van een autocrossongeval onder een AOV te verzekeren. Hij stelt als redelijk aspirant-verzekerde ook voor een dergelijke verzekering te hebben gekozen omdat hij zich adequaat wilde verzekeren. Een dergelijke adequate verzekering bestond volgens [eiser] ook. Hij verwijst daarbij naar een door hem als productie 11 bij de dagvaarding overgelegde polis van Aegon, waaruit blijkt dat arbeidsongeschiktheid als gevolg van een autocrossongeval niet van de dekking is uitgesloten.
3.15.
Uit het overgelegde polisblad van Aegon volgt inderdaad dat onder die polis hobbymatige autocrossactiviteiten gedekt zijn onder de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Daaruit volgt echter niet dat Aegon ook het risico van [eiser] zou hebben geaccepteerd en tegen een voor hem aanvaardbare premie. [gedaagde] heeft terecht aangevoerd dat het verzekeren van dergelijke risico’s maatwerk is. Bovendien laat het voorbeeld van Aegon zich lastig met de situatie van [eiser] vergelijken. [eiser] was bij aanvraag van de verzekering een zzp-er in de metaalbouw. De verzekeringsnemer van de polis bij Aegon betreft een commercieel directeur. Een zzp-er in de metaalbouw heeft een ander risico om arbeidsongeschikt te worden dan een commercieel directeur. Als gevolg daarvan zal de premie voor [eiser] waarschijnlijk hoger zijn uitgevallen. Niet is komen vast te staan dat [eiser] ook bereid en in staat zou zijn een dergelijke (verhoogde) premie te betalen. Het verweer van [gedaagde] dat het niet mogelijk zou zijn geweest voor [eiser] om zich ergens anders te verzekeren voor arbeidsongeschiktheid als gevolg van een autocrossongeval is daarom, gezien het voorgaande, onvoldoende onderbouwd weersproken. Ook is niet komen vast te staan dat andere verzekeraars, naast Aegon, een dergelijk risico in een polis zouden insluiten tegen een aanvaarbare premie. De door [eiser] gevorderde vergoeding van geleden en nog te lijden schade als gevolg van de tekortkoming van [gedaagde] , nader op te maken bij staat, zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten
3.16.
Nu de primaire vordering, te weten de verklaring voor recht inhoudende de beroepsfout van [gedaagde] zal worden toegewezen, zal [gedaagde] als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van deze procedure worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 100,89
- griffierecht € 309,00
- salaris advocaat €
1.126,00(2 punten x tarief € 563,00)
totaal € 1.535,89
De nakosten, waarvan [eiser] betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot. De rente over de proces- en nakosten zal als niet weersproken worden toegewezen.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] als opdrachtnemer jegens [eiser] als opdrachtgever toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de tussen partijen bestaande overeenkomst van opdracht;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.535,89, vermeerderd met de wettelijke rente indien betaling niet binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden;
4.3.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 163,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met de wettelijke rente, indien betaling niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden;
4.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Killian en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2021.