In deze wrakingszaak heeft verzoeker op 2 december 2020 een verzoek tot wraking ingediend tegen de behandelend rechter, mr. E.A.A. van Kalveen, in een zaak betreffende een zorgmachtiging. De wrakingsgrond was dat verzoeker zich benadeeld voelde door de rechterlijke macht vanwege eerdere fouten in zijn strafzaak en BOPZ-zaken. Tijdens de zitting van 18 december 2020 heeft verzoeker de leden van de wrakingskamer gewraakt, wat leidde tot een tweede wrakingsverzoek. De wrakingskamer heeft op 22 december 2020 verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn wrakingsverzoek en bepaald dat een volgend verzoek om wraking niet in behandeling zal worden genomen.
De behandeling van het eerste wrakingsverzoek is voortgezet op 11 januari 2021. Verzoeker voerde aan dat hij geen stukken had ontvangen en dat hij in de kou moest wachten voor de zitting. De rechter heeft echter betoogd dat de wrakingsgronden van verzoeker niet betrekking hebben op haar handelen of nalaten, en dat de gronden te laat zijn ingediend. De wrakingskamer heeft de onpartijdigheid van de rechter beoordeeld aan de hand van de relevante wetgeving en jurisprudentie.
Uiteindelijk heeft de wrakingskamer op 25 januari 2021 het wrakingsverzoek ongegrond verklaard. De gronden die verzoeker aanvoerde, waren niet voldoende om te concluderen dat de rechter partijdig was. De wrakingskamer heeft bepaald dat de procedure van verzoeker met zaaknummer C/16/512583 / FA RK 20-6573 moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.