ECLI:NL:RBMNE:2021:201

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 januari 2021
Publicatiedatum
26 januari 2021
Zaaknummer
513742 / HA RK 20-303
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond wrakingsverzoek tegen rechter in zorgmachtigingszaak

In deze wrakingszaak heeft verzoeker op 2 december 2020 een verzoek tot wraking ingediend tegen de behandelend rechter, mr. E.A.A. van Kalveen, in een zaak betreffende een zorgmachtiging. De wrakingsgrond was dat verzoeker zich benadeeld voelde door de rechterlijke macht vanwege eerdere fouten in zijn strafzaak en BOPZ-zaken. Tijdens de zitting van 18 december 2020 heeft verzoeker de leden van de wrakingskamer gewraakt, wat leidde tot een tweede wrakingsverzoek. De wrakingskamer heeft op 22 december 2020 verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn wrakingsverzoek en bepaald dat een volgend verzoek om wraking niet in behandeling zal worden genomen.

De behandeling van het eerste wrakingsverzoek is voortgezet op 11 januari 2021. Verzoeker voerde aan dat hij geen stukken had ontvangen en dat hij in de kou moest wachten voor de zitting. De rechter heeft echter betoogd dat de wrakingsgronden van verzoeker niet betrekking hebben op haar handelen of nalaten, en dat de gronden te laat zijn ingediend. De wrakingskamer heeft de onpartijdigheid van de rechter beoordeeld aan de hand van de relevante wetgeving en jurisprudentie.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer op 25 januari 2021 het wrakingsverzoek ongegrond verklaard. De gronden die verzoeker aanvoerde, waren niet voldoende om te concluderen dat de rechter partijdig was. De wrakingskamer heeft bepaald dat de procedure van verzoeker met zaaknummer C/16/512583 / FA RK 20-6573 moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie Utrecht
zaaknummer: 513742 / HA RK 20-303
Beslissing van de meervoudige kamer voor behandeling van wrakingszaken van25 januari 2021
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv)
[verzoeker],
wonende en verblijvende in [woonplaats] ,
verder te noemen: de verzoeker,
Hierbij is belanghebbende:
[belanghebbende](casemanager).

1.De procedure

1.1.
Verzoeker heeft op 2 december 2020 een verzoek tot wraking ingediend tegen de behandelend rechter mr. E.A.A. van Kalveen (verder: de rechter) in de zaak met nummer C/16/512583 / FA RK 20-6573. In die zaak werd het verzoek van de officier van justitie tot het verlenen van een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) behandeld. De rechter heeft in verband met het wrakingsverzoek op 2 december 2020 een spoedvoorziening getroffen. De rechter heeft op
7 december 2020 schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek.
1.2.
Het wrakingsverzoek (hierna: het eerste wrakingsverzoek) is op 18 december 2020 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer). Daarbij was verzoeker aanwezig.
1.3.
Tijdens de zitting van 18 december 2020 heeft verzoeker de leden van de wrakingskamer gewraakt. Het tweede wrakingsverzoek is bekend onder kenmerk 514532 HA / RK 20-324. Op 22 december 2020 heeft de wrakingskamer uitspraak gedaan in die zaak. Verzoeker is niet-ontvankelijk verklaard in zijn wrakingsverzoek. Verder is bepaald dat een volgend verzoek om wraking in de zaak met zaaknummer 513742 / HA RK 20-303 of in de zaak C/16/512583 / FA RK 20-6573 niet in behandeling zal worden genomen.
1.4.
De behandeling van het eerste wrakingsverzoek is voortgezet op 11 januari 2021. Daarbij was verzoeker aanwezig. Mr. W.S. Ludwig (lid van de wrakingskamer) heeft
deelgenomen via een videoconference call (met beeld en geluid).
1.5.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn wrakingsverzoek het volgende naar voren gebracht. Voor de zitting die op 2 december 2020 plaatsvond heeft hij geen brief of stukken ontvangen. Daarnaast heeft hij de zaak niet goed met zijn advocaat kunnen voorbereiden, omdat hij pas een kwartier voor de zitting het gerechtsgebouw werd binnengelaten. Daardoor heeft hij buiten in de kou moeten staan. Verzoeker voelt zich benadeeld door de rechterlijke macht omdat er in het verleden veel fouten zijn gemaakt in de strafzaak en BOPZ-zaken die ten aanzien van hem hebben gespeeld en overigens ook ten aanzien van anderen. Verzoeker is van mening dat de politie, justitie en de psychiatrie het op hem hebben gemunt. In het verleden (onder andere in 2007, 2008 en 2009) zijn beslissingen genomen die berusten op rechterlijke dwalingen. Verzoeker concludeert dat rechters partijdig en bevooroordeeld zijn. Verzoeker wil een schadevergoeding, verhuizen naar een mooie woonplaats en een goed inkomen krijgen. Ter zitting van de wrakingskamer op 11 januari 2021heeft verzoeker aangevoerd dat de rechter bovendien bevooroordeeld en partijdig is omdat zij eerder een zorgmachtiging ten aanzien van verzoeker heeft afgegeven.
2.2.
De rechter heeft niet berust in de wraking. Zij voert aan dat de wrakingsgronden van verzoeker zien op de wijze waarop de rechtspraak in het verleden andere zaken van verzoeker heeft behandeld. De rechter is door het moment van het indienen van het wrakingsverzoek niet aan een inhoudelijke behandeling van de zaak toegekomen, waardoor zij niet op de bezwaren van verzoeker (het niet ontvangen van stukken/oproep en het moeten wachten in de kou) in heeft kunnen gaan. Er zijn dan ook geen concrete feiten of omstandigheden waaruit haar vooringenomenheid kan worden afgeleid.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek
van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de
rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese hof voor de rechten van de mens ontwikkelde criteria.
3.3.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn of haar overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. Uit de wet (artikel 37 lid 1 en lid 3 Rv) volgt dat de verzoeker de concrete omstandigheden die aan het wrakingsverzoek ten grondslag liggen moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.4.
De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen
3.5.
De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek ongegrond verklaren en legt hieronder uit waarom.
3.6.
De omstandigheid dat de rechter eerder een beslissing heeft genomen in een zaak van verzoeker is een wrakingsgrond die verzoeker pas ter zitting van de wrakingskamer naar voren heeft gebracht. Dit is dit te laat omdat vereist is dat het wrakingsverzoek moet worden gedaan zodra feiten en omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden en alle feiten en omstandigheden die tot wraking kunnen leiden tegelijk moeten worden voorgedragen.
3.7.
De overige wrakingsgronden die verzoeker aanvoert, hebben geen betrekking op het handelen of nalaten van de gewraakte rechter. Het niet ontvangen van stukken of een oproep en het moeten wachten in de kou ligt buiten de invloedssfeer van die rechter. Daarnaast voert verzoeker vermeende fouten aan die zijn gemaakt in de jaren 2007 tot en met 2009, die om die reden niet aan enig handelen van de gewraakte rechter kunnen worden toegeschreven.
3.8.
Gelet op het voorgaande kunnen de gronden niet slagen en zal het wrakingsverzoek ongegrond worden verklaard.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan
verzoeker, de rechter, andere betrokken partijen en de president van deze
rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer C/16/512583 / FA RK 20-6573 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de
schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Oostendorp, voorzitter, en mr. N.E.M. Kranenbroek en mr. W.S. Ludwig als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door
mr. J.J. Terpstra, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2021.
de griffier is buiten staat deze beslissing te ondertekenen de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open