Overwegingen
1. Aan de weigering van de omgevingsvergunning ligt ten grondslag dat de aanvraag niet voldoet aan de bouwvoorschriften uit het bestemmingsplan. Verweerder wil niet meewerken aan de mogelijkheid om af te wijken van het bestemmingsplan.
2. Partijen verschillen van mening over de vraag of de aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan. Volgens verweerder ziet de aanvraag niet op het vernieuwen van een bestaande stacaravan, maar op een nieuw te bouwen recreatiewoning. Eisers betwisten dat het gesloopte chalet was aan te merken als een stacaravan. Onder verwijzing naar het advies van de bezwaarcommissie stellen eisers dat het gesloopte chalet als bestaand bouwwerk in de zin van het bestemmingsplan moet worden aangemerkt. De maatvoering van het nieuwe chalet is kleiner dan het gesloopte chalet en ook de onderlinge afstanden tot de overige recreatiewoningen blijft ten minste gelijk, zodat volgens eisers voldaan wordt aan de bouwregels.
Wat regelt het bestemmingsplan?
3. Op het perceel is het bestemmingsplan “300 meterstrook, [naam] ” van toepassing. Aan het perceel is de bestemming “Recreatie-Verblijfrecreatie (R-VR04)” toegekend. In artikel 5, lid 5.1, van de planregels staat dat de voor “Recreatie-Verblijfrecreatie” aangewezen gronden zijn bestemd voor de doeleinden die hierna zijn aangegeven. Bij het adres [adres 2] met nadere bestemming 04 staan de doeleinden: verblijfsrecreatie in ten hoogste 12 recreatiewoningen en verblijfsrecreatie in ten hoogste 4 stacaravans.
4. In artikel 5.2, lid 5.2.1, aanhef en onder a, van de planregels is bepaald dat op en in de gronden als bedoeld in lid 5.1 uitsluitend mogen worden gebouwd de in lid 5.1 bedoelde gebouwen, waaronder begrepen stacaravans.
5. Lid 5.2.2 bevat nadere bouwregels. Op grond van onderdeel c. mag per oppervlakte aan bouwperceel van ten minste 400 m² ten hoogste één recreatiewoning en per oppervlakte aan bouwperceel van ten minste 200 m² ten hoogste één stacaravan worden gebouwd, elk met ten hoogste één daarbij behorende berging, met dien verstande dat dit eveneens is toegestaan in bestaande situaties met een kleinere oppervlakte aan bouwperceel.
6. Onderdeel g. van lid 5.2.2. bepaalt dat de afstanden tussen recreatiewoningen en stacaravans, uitgezonderd al of niet inpandige bergingen, ook onderling, nergens minder dan 5 m mogen bedragen. In onderdeel h. van lid 5.2.2 staat dat in afwijking van het bepaalde onder e, f en g, bestaande recreatiewoningen en stacaravans, uitgezonderd al of niet inpandige bergingen, met een grotere omvang dan bepaald onder e en f, en op een kleinere afstand dan bepaald onder g, in ten hoogste de bestaande omvang en op ten minste de bestaande afstand mogen worden gebouwd.
7. In artikel 1.10 is
bestaande bouwwerk, inhoud, goothoogte, bouwhoogte, omvang, plaats, afstand, inhoud, situatieals volgt gedefinieerd: het bouwwerk, de inhoud, goothoogte, bouwhoogte, omvang, plaats, afstand, inhoud, situatie, zoals dat/die bestaat of rechtens mag bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
8. Recreatiewoning is in artikel 1.32 gedefinieerd als: een gebouw, uitsluitend bestemd om te dienen voor recreatief woonverblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen, die zijn of hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben; onder recreatief woonverblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen.
9. In artikel 1.34 is de volgende definitie van stacaravan opgenomen: een als gebouw aan te merken caravan, uitsluitend bestemd om te dienen voor recreatief woonverblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen, die zijn of hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben; onder recreatief woonverblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen.
Is de aanvraag in strijd met het bestemmingsplan?
10. Verweerder had de aanvraag aanvankelijk geweigerd, omdat geen sprake zou zijn van een bestaande situatie in de zin van het bestemmingsplan, maar dit standpunt is in bezwaar – na het advies van de bezwaarcommissie – verlaten. In het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat de aanvraag niet voldoet aan het bepaalde in artikel 5.2, lid 5.2.2, onderdeel h, van de planregels. Daarbij is verweerder er vanuit gegaan dat in de oude situatie een stacaravan op het perceel stond. Volgens verweerder ziet de aanvraag niet op het vernieuwen van een stacaravan, maar op een geheel nieuw te bouwen recreatiewoning.
11. Omdat uit de stukken en het verhandelde ter zitting niet voldoende duidelijk werd of en zo ja op welke wijze verweerder de aanvraag aan artikel 5, lid 5.1, van de planregels heeft getoetst, heeft de rechtbank hierover nadere vragen gesteld. In reactie hierop heeft verweerder onder verwijzing naar een inventarisatie die bij de voorbereiding van het bestemmingsplan behoort, schriftelijk uiteengezet dat het voorheen aanwezige chalet op grond van het bestemmingsplan als stacaravan was toegestaan. Verder heeft verweerder laten weten dat ten tijde van het indienen van de aanvraag en het nemen van het bestreden besluit op het plandeel met de bestemming “Recreatie-Verblijfrecreatie (R-VR04)” tien recreatiewoningen en twee stacaravans aanwezig waren.
12. Eisers hebben twijfels geuit of de overgelegde inventarisatiekaart met het jaartal 2002 wel ten grondslag heeft gelegen aan de vaststelling van het bestemmingsplan. Zij vinden de inventarisatiekaart onduidelijk en wijzen daarnaast op wat onjuistheden.
13. De rechtbank stelt vast dat uit het bestemmingsplan niet kan worden afgeleid of het chalet als stacaravan of recreatiewoning was toegestaan, omdat niet per bouwwerk een bestemming of aanduiding is toegekend. Er is voor gekozen om per plandeel een aantal recreatiewoningen en stacaravans toe te staan. Deze aantallen zullen, gelet op het conserverende karakter van het bestemmingsplan, gebaseerd zijn op de feitelijke aanwezige en/of juridisch toegestane recreatiewoningen en stacaravans, maar bij het bestemmingsplan ontbreekt een lijst of overzicht waarop inzichtelijk staat welke gebouwen recreatiewoningen zijn en welke stacaravans. De rechtbank zal bij de verdere beoordeling niet ingaan op wat is aangevoerd tegen de inventarisatiekaart, omdat bij de toetsing van de aanvraag bepalend is wat in het bestemmingsplan is geregeld. Overigens is de rechtbank er net als eisers niet van overtuigd dat deze inventarisatiekaart is gebruikt bij de voorbereiding van het bestemmingsplan.
14. Op de aanvraag is vermeld dat het gaat om het vernieuwen van het chalet. Uit de bouwtekening die bij de aanvraag hoort valt op te maken dat beoogd is een recreatiewoning te realiseren. Partijen zijn het daar ook over eens. Op grond van de artikelen 5, lid 5.1, en 5.2, lid 5.2.1, van de planregels zijn ter plaatse ook recreatiewoningen toegestaan. Uit de nadere reactie van verweerder blijkt dat op het plandeel tien recreatiewoningen aanwezig zijn. Door de aanvraag van eisers wordt het aantal recreatiewoningen uit de doeleindenomschrijving van het plandeel niet overschreden.
15. De bouwregels bepalen dat op het perceel recreatiewoningen en stacaravans zijn toegestaan. Voor bestaande bouwwerken geeft lid 5.2.2 in onderdeel c en g afwijkende, ruimere bouwregels. Tussen partijen is niet in geschil dat het nieuwe chalet aan die ruimere bouwregels voldoet. Volgens verweerder is echter geen sprake van een bestaand bouwwerk, omdat het oude chalet een stacaravan was en het aangevraagde chalet een recreatiewoning is, waardoor de ruimere bouwregels niet van toepassing zijn. Gelet op de definitie van bestaand bouwwerk in artikel 1.10 van de planregels moet gekeken worden naar het bouwwerk zoals dat er op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan stond. Partijen verschillen niet van mening over wat er ten tijde van de terinzagelegging op het perceel stond, maar over hoe dit chalet geduid moet worden.
16. Uit de stukken en wat op zitting met partijen is besproken blijkt dat de (schoon)vader van eisers ruim 40 jaar geleden een stacaravan op het perceel heeft neergezet. In de loop der jaren is hier hobbymatig veel aan geklust en verbouwd. Zo is er een nieuw gedeelte bijgekomen, waardoor er een L-vorm is ontstaan. Van binnen waren het oude en nieuwe gedeelte met elkaar verbonden. De buitenwanden kwamen tot aan de grond. Eisers hebben op de zitting toegelicht dat er geen wielen en trekhaak meer aanwezig waren en dat onder het chalet een betonnen plaat (funderingsplaat) lag.
17. Volgens verweerder had het chalet een uiterlijke verschijningsvorm van een stacaravan. De rechtbank denkt daar anders over. Gelet op de constructie, vorm en uitstraling, was het bestaande bouwwerk naar het oordeel van de rechtbank niet (meer) aan te merken als stacaravan in de zin van artikel 1.34 van de planregels. Dit betekent dat het ervoor moet worden gehouden dat het bestaande bouwwerk een recreatiewoning was. Dat hiervoor nooit een (omgevings)vergunning is verleend, zoals verweerder betoogt, maakt niet dat het geen recreatiewoning kan zijn. De definitie uit artikel 1.10 schaart ook illegaal aanwezige bouwwerken op het peilmoment onder de definitie van bestaand bouwwerk.
18. Zoals hiervoor in 14 al vermeld heeft verweerder in de nadere reactie laten weten dat op het plandeel feitelijk tien recreatiewoningen aanwezig zijn. Verweerder heeft ook kenbaar gemaakt dat op de locatie 11-14 een recreatiewoning aanwezig was, maar dat de eigenaar deze recreatiewoning na afloop van het huurcontract heeft verwijderd en daarvoor in de plaats een toiletgebouw met losse berging heeft gerealiseerd met omgevingsvergunning. Omdat op het plandeel nog geen twaalf recreatiewoningen aanwezig zijn, is de aanvraag van eisers niet in strijd met artikel 5, lid 5.1, van de planregels. Ook ziet de rechtbank geen strijd met de bouwregels uit lid 5.2.1 en lid 5.2.2. Verweerder standpunt over de strijdigheid met onderdeel h van dit lid was gebaseerd op het uitgangspunt dat het bestaande bouwwerk een stacaravan was, maar zoals uit de vorige overweging blijkt, volgt de rechtbank verweerder niet in.
19. De rechtbank is van oordeel dat de motivering van de weigering het bestreden besluit niet kan dragen, omdat de aanvraag niet in strijd is met het bestemmingsplan. De beroepsgrond van eisers slaagt. Het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ondeugdelijk gemotiveerd.
20. De rechtbank kan niet zelf in de zaak voorzien, omdat het dossier onvoldoende informatie bevat om te beoordelen of de aanvraag voldoet aan de overige toetsingsgronden uit artikel 2.10 van de Wabo (Bouwbesluit 2012, Bouwverordening, redelijke eisen van welstand).
21. Daarom stelt de rechtbank verweerder in de gelegenheid het gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder de aanvraag van eisers toetsen aan de overige weigeringsgronden uit artikel 2.10 van de Wabo. Als uit deze beoordeling blijkt dat geen van de andere weigeringsgronden zich voordoet, dan moet de omgevingsvergunning worden verleend. In dat geval moet verweerder, na of gelijktijdig met de intrekking van het bestreden besluit, een nieuw besluit op bezwaar nemen waarmee de omgevingsvergunning wordt verleend. Een nieuwe motivering kan gegeven worden als de aanvraag in strijd is met één of meer van de overige genoemde toetsingsgronden uit artikel 2.10 van de Wabo. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
22. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Verweerder is niet verplicht om het gebrek te gaan herstellen. Als verweerder het niet eens is met het oordeel van de rechtbank en daartegen in hoger beroep wil gaan, dan zal de rechtbank direct einduitspraak doen en het bestreden besluit vernietigen. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eisers in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
23. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten, het griffierecht en het verzoek om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn nu nog geen beslissing neemt.