4.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
Op grond van onderstaande bewijsmiddelen komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de feiten 1 tot en met 6. De rechtbank heeft voor de overzichtelijkheid van het vonnis de bewijsmiddelen per feit opgenomen. Onderdelen van de bewijsmiddelen zijn in de vorm van schakelbewijs gebruikt als bewijsmiddel voor de andere feiten. In de bewijsoverwegingen zal hier nader op in worden gegaan. Allereerst wordt aangevangen met een (algemene) uiteenzetting van de aanleiding van de feiten en de contacten die onderling tussen de medeverdachten hebben plaatsgevonden. Deze uiteenzetting is relevant voor alle ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van feiten 1 tot en met 6
De aanleiding: conflict tussen medeverdachte [medeverdachte 2] en [slachtoffer 5]
Uit het dossier komt naar voren dat medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) een zakelijk conflict heeft met [slachtoffer 5] .
In 2012 heeft [medeverdachte 2] een lening aangevraagd bij het bedrijf [bedrijf 1] van [slachtoffer 5] . Getuige [getuige 1] , eigenaar van een incassobureau, heeft verklaard dat [medeverdachte 2] via een ingewikkelde en ongebruikelijke constructie met een Zwitsers bedrijf van [slachtoffer 5] aan waardepapieren kon komen waarmee hij een lening van 3 tot 5 miljoen zou kunnen afsluiten. [medeverdachte 2] heeft een bedrag van ruim € 150.000 betaald om deze financiering te kunnen krijgen maar er zijn geen waardepapieren gekocht en geleverd. Het bedrag dat [medeverdachte 2] aan [slachtoffer 5] heeft betaald, heeft hij nooit terug gekregen.
Op 25 februari 2020 is op de achterbank van het voertuig van [medeverdachte 2] onder meer een dossier aangetroffen met de tekst “ [bedrijf 2] ”. Dit is het bedrijf van [slachtoffer 5] . Het dossier is voorzien van een handgeschreven gele post-it sticker waarop staat vermeld:
Inleg 2012 € 195.550,-
Rente, kosten, ellende etc 2018 € 500.000,-
De totale vordering op [bedrijf 2] bedraagt volgens dit dossier € 695.550,-.In het dossier worden de personalia van de heer [slachtoffer 5] en zijn echtgenote mevrouw [slachtoffer 6] vermeld. Tevens worden hun telefoonnummers en woonadres in [woonplaats] vermeld. Verder zijn personalia en adresgegevens van de dochter van de heer [slachtoffer 5] , [slachtoffer 1] , in [woonplaats] vermeld.
In april 2019 heeft [medeverdachte 2] zich gewend tot getuige [getuige 2] , eigenaar van incassobureau [incassobureau] BV, voor een incasso op [slachtoffer 5] .Er is door [incassobureau] een brief gestuurd aan [slachtoffer 5] met daarin een aanmaning tot het betalen van een bedrag van € 703.286,17.[getuige 2] heeft [medeverdachte 2] ermee geconfronteerd dat het incassodossier niet haalbaar was. [medeverdachte 2] heeft toen aangegeven dat hij wilde dat er heel veel druk op gelegd werd. Het ging specifiek om het onder druk zetten van de dochter van [slachtoffer 5] , [slachtoffer 1] . Er is tussen hen gesproken over ontvoering van [slachtoffer 1] . Op 6 november 2019 heeft [getuige 2] aan [medeverdachte 2] laten weten dat hij zaken die ‘meer dan maatschappelijk acceptabele druk’ nodig hebben’ niet zal uitvoeren en hij heeft toen het contact met [medeverdachte 2] beëindigd.
Uit chatgesprekken tussen [getuige 2] en [medeverdachte 2] volgt het volgende:
[medeverdachte 2] , 7-6-2019: “Hij heeft van 4 man geld gepakt en voor niemand iets geregeld. En het is nu tijd om af te rekenen.” “Kan je zo meerdere referentie adressen geven om te checke wie [slachtoffer 5] is.” “De enigste gevoelige snaar is, [woonplaats] !!” “Hij heeft geld gepakt, en nu moet het terug. Its pay time.” “… ga geen jaren procederen.”
[medeverdachte 2] , 29-6-2019: “… die auwe gaat liever dood dan van zijn poen af.”
[getuige 2] , 29-6-2019: “Ja dat geloof ik best maar ik vertrouw op een zwakke plek.” (…)
[medeverdachte 2] , 29-6-2019: “Ik denk dat meenemen het beste is”. “Dan weet hij meteen dat het serieus is.” (…)
[getuige 2] , 17-7-2019: “Volgende week woensdag mag dochterlief mee.”
[medeverdachte 2] , 17-7-2019: “Dat is goed nieuws. ”
[getuige 2] , 6-11-2019: “De zaken die meer dan maatschappelijk acceptabele druk nodig hebben om tot betaling te bewegen zullen wij niet uitvoeren.”
Getuige [getuige 2] heeft tegenover de rechter-commissaris onder meer het volgende verklaard:
“Ik ben bij [medeverdachte 2] thuis geweest. Hij had een vordering die wilde hij geïncasseerd hebben. Ik heb een heel pakket gekregen. Veel stukken op basis waarvan het bedrag is opgebouwd.Er zaten allerlei foto’s tussen van [slachtoffer 5] . Dat is niet gebruikelijk. Hij had al een heel dossier klaar gemaakt en dat heeft hij in zijn geheel aan mij overhandigd.Een legale incasso was zeker de insteek in eerste instantie. Je moet een partij hebben op wie je kunt verhalen. Dat was een probleem en dat is met [medeverdachte 2] besproken.Hij heeft gezegd dat ze meer onder druk gezet moesten worden. Er is wel wat besproken over ontvoering, dat dat mogelijk de enige optie was om druk te zetten. Dat zou gaan om zijn dochter. Er zijn wel dingen besproken om zoiets te gaan doen. Ik heb hem gebeld dat ik hier niet meer aan mee wilde werken en dat dit mijn grens was.Hij wilde dat er heel veel druk gelegd werd. Het ging specifiek om zijn dochter onder druk te zetten. Als je überhaupt al dat soort dingen bespreekt is het voor mij illegaal terrein.”
Contacten tussen medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en verdachte
Uit onderzoek van de telefoon van verdachte blijkt dat op 1 december 2019 het nummer van medeverdachte [medeverdachte 1] (“ [medeverdachte 1] ”) is opgeslagen.Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft op 26 november 2020 tegenover de rechter-commissaris verklaard dat hij verdachte vier weken voor hij werd opgepakt (op 24 december 2019, toevoeging door de rechtbank) heeft leren kennen.Volgens medeverdachte [medeverdachte 1] heeft hij sinds anderhalve week voor kerst bij [verdachte] (verdachte) verbleven.
Uit onderzoek van de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 2] blijkt onder meer de volgende berichtenwisseling op 29 november 2019 en 30 november 2019 tussen medeverdachte [medeverdachte 2] en medeverdachte [medeverdachte 1] :
[medeverdachte 1] : Ik weet wel iemand
Alleen beloning als die met geld terugkomt
[medeverdachte 2] : Jij snapt hem
[medeverdachte 2] : Regel maar een afspraak, dan gaan we in gesprek,
Moeten wel mensen zijn die echt tot gaatje gaan
Hebben er al meer aan gewerkt maar haakte af
Als je mij appt zal ik je vast een document doorsturen
Krijg je een idee van de omvang.
Morgen gas d’r op pik, dat we iets verdienen !!!
[medeverdachte 1] : Ja heb ze al gesproken wij komen sws langs bij jou
We zorgen dat we rond drie uur bij jou zijn.
Ok moet je adres ff geven.
[medeverdachte 2] : [adres] (..) [woonplaats] .
[medeverdachte 1] : Ok ok
Je ziet me morgen.
Uit onderzoek van de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 1] blijkt dat het nummer [telefoonnummer] bij hem in gebruik is. Uit de historische verkeersgegevens van dit nummer is gebleken dat op 01-12-2019 om 15.28/15.29 uur de mastlocatie T Mobile- [nummer] locatie [adres] in [woonplaats] aanstraalde. Deze mastlocatie staat in de directe nabijheid van het adres van de medeverdachte [medeverdachte 2] .
Uit onderzoek van de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 1] blijkt eveneens de volgende berichtenwisseling op 1 december 2019 tussen 14:07 uur en 14:29 uur tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] :
[medeverdachte 1] : Rij ff langs hem dan
[verdachte] : Ja goed pik [naam] eerst op dan rijden we ff langs hem, hoor je ons zo
staan bij hem voor
[medeverdachte 1] : OK
Uit de verklaringen van verdachteen van medeverdachte [medeverdachte 1]blijkt dat zij samen op 8, 12 en 21 december 2019 in [woonplaats] zijn geweest. Dit wordt bevestigd door onderzoek van (de historische verkeersgegevens van) de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 1] .
Ten aanzien van de onder 1 tenlastegelegde bedreiging op 9 december 2019 te [woonplaats]
In de aangifte van [slachtoffer 1] wordt het volgende vermeld, zakelijk weergegeven:
Ik woon in [woonplaats] . Vanmiddag (
de rechtbank begrijpt gelet op de datum van de aangifte: 9 december 2019)zat er in mijn brievenbus één envelop zonder adressering.Ik zag dat in de brief de volgende tekst stond:
"Dit is de eerste en laatste waarschuwing je pa moet aan zijn verplichtingen voldoen. zo niet volgen er ergere consequenties. Dit is pas het begin! Met vriendelijke groet, kusjes.”
Verdachte heeft ter zitting onder meer de volgende verklaring afgelegd:
“U houdt mij de aangifte voor. Ik heb die tekst getypt.”
Ten aanzien van de onder 2 tenlastegelegde brandstichting op 9 december 2019 te [woonplaats]
In de aangifte van [slachtoffer 1] wordt het volgende vermeld, zakelijk weergegeven:
Ik woon op de [adres] te [woonplaats] . Vannacht, 9 december 2019, omstreeks 01.30 uur, werd ik gewekt met "Brand". Ik zag dat de carport in brand stond. Ik zag hele hoge vlammen bij de carport en de carportdeur die toegang geeft naar de achtertuin. Ik zag dat mijn auto en ook de auto van mijn man in brand stonden.
Uit onderzoek naar de bankrekening van verdachte blijkt onder meer het volgende:
“Na analyse van de transactiegegevens van bankrekeningnummer [rekeningnummer] op naam van [verdachte] bleek dat op:
- 9 december 2019 te 00.35 uur voor 4.09 euro een geringe hoeveelheid brandstof afgenomen en afgerekend werd met de bankpas van [verdachte] bij de betaalautomaat in Tiel;
(Op 9 december 2019 te 01.23 uur werd brand gemeld in de carport/auto's aan de [adres] in [woonplaats] . De reis met een personenauto van het tankstation Shell Express in Tiel naar [adres] te [woonplaats] is 52.5 kilometer lang en duurt tussen 35 en 45 minuten.)”
Uit forensisch onderzoek op [adres] blijkt onder meer het volgende:
“Ik zag dat het een carport betrof geplaatst tussen woning nummer [nummer] en [nummer] . Ik zag dat er twee voertuigen onder het ingestorte dak stonden. Ik zag dat de
dakconstructie van de carport van perceel [nummer] meer verbrand was dan van het
carportdak van perceel [nummer] .
Er zijn twee scenario’s mogelijk.
1: Brandstichting door het bijbrengen van open vuur waardoor de voertuigen zijn gaan branden en de carportconstructie heeft aangetast met vuur.
2: Een technische oorzaak van één van de twee voertuigen waarbij de brand is ontstaan en carport heeft aangetast middels vuur.
Beide scenario’s zijn niet te onderbouwen door aangetroffen sporen, dit mede doordat de brand erg hard heeft gewoed en beide voertuigen totaal uitgebrand waren. Echter heeft gelet op het brandbeeld er zeer waarschijnlijk een hogere vuurbelasting gezeten onder de carport van perceel [nummer] ..
Aanvulling: door de bewoners van perceel [nummer] werd een briefje in de brievenbus aangetroffen met de tekst: “Dit is de eerste en
laatste waarschuwing Je pa moet aan zijn verplichtingen voldoen, zo niet volgen er ergere consequenties. Dit is pas het begin! Met vriendelijke groet, kusjes.” Dit gegeven maakt scenario 1 meer aannemelijk.”
Ten aanzien van de onder 3 tenlastegelegde brandstichting op 11 december 2019 te [woonplaats]
In de aangifte wordt onder meer het volgende vermeld:
“Ik woon aan de [adres] te [woonplaats] . Ik werd omstreeks 01.45 uur wakker van een hard geluid beneden. De politie stond aan de deur te bonken. Ik keek uit mijn raam en zag dat het huis nummer 41 in de brand stond. Ik zag dat de voordeur en de pui aan de rechterkant in de brand stond. Deze woning verhuren wij aan vier (4) personen.”
In een proces-verbaal van de politie wordt onder meer vermeld:
“Op woensdag 11 december 2019 kreeg ik de melding om te gaan naar de [adres] te [woonplaats] in verband met een woningbrand. In eerste instantie werd op bonken en bellen en dergelijke op nummer [nummer] niet gereageerd. Nadat de brandweer was gearriveerd ging de voordeur ineens open en zag ik door de rook heen een manspersoon komen lopen, hij gaf aan dat hij in orde was.”
In een proces-verbaal van de politie wordt onder meer vermeld:
“ Ik vroeg de bewoner van nummer [nummer] naar zijn identiteit en hij gaf op te zijn: [getuige 3] . De man zei dat hij lag te slapen en wakker werd van geluid en rook.”
Een verbalisant die de camerabeelden van [adres] te [woonplaats] heeft bekeken heeft onder meer het volgende gerelateerd:
“Ik zag dat op 11 december 2019 om 01:26:15 uur twee manspersonen
aan komen lopen.Persoon B heeft een plastic fles bij zich. Persoon A heeft in zijn linkerhand een fles. Hij begint de flesdop open te draaien. Persoon B heeft een fles en iets wits in zijn handen.Persoon B begint ook de flesdop open te draaien. Persoon A leegt de fles op de grond terwijl persoon B de fles leegt tegen de gevel en voordeur van het pand. Dan loopt persoon B weg waarbij het witte wat hij in zijn handen heeft los rolt, dit lijkt wc-papier of keukenpapier te zijn, hij gooit zijn fles weg.Persoon A steekt iets aan.Binnen een seconde vat het vlam en persoon A rent weg. Om 01:27:13 uur staat de voorgevel van de woning in brand.
Uit forensisch onderzoek op [adres] blijkt onder meer het volgende:
“
Omschrijving onderzoekslocatie
Ik zag dat rechts naast de voordeur de beplating van de gevel was verwijderd en dat de isolatie erachter zichtbaar was. Ik zag dat de brand de beplating en de aanwezige struiken had beroerd. Ik zag dat links naast de voordeur tegen het grote raam ook een beroeting zichtbaar was, dit was de tweede brandhaard.
Bevindingen
Ik zag onder het woonkamerraam een gedeeltelijk versmolten colafles liggen. Ik zag op het toegangspad onder de bosschages een fakkel liggen. Ik zag dat de voorgevel en bestrating onder het woonkamerraam beroet waren en herkende hierin een zogeheten vloeistofbrandpatroon. Ik zag dat rechts naast de voordeur een brandhaard had gewoed welke een inbranding in de gevel en daarachter gelegen constructie had veroorzaakt. Ik zag dat de bosschages gedeeltelijk verbrand waren. Ik zag dat in de toilet gelegen op de begane grond de brand door was geslagen door het bediening mechanisme. Middels een gasconcentratiemeter werd door mij vastgesteld dat er een brandversnellende vloeistof werd gebruikt, ik rook een benzine geur.
Samenvatting
Gelet op de aangetroffen situatie is brandstichting meest aannemelijk, met gevaar voor personen en goederen. Ten tijde van de brand was in de bovengelegen verhuurkamers een persoon aanwezig, die door de rook en brandhaard naar buiten is gehaald daar er verder geen andere vluchtroutes waren in deze woning doordat de toegangsdeur naar het kantoor afgesloten was.”
Uit onderzoek naar de bankrekening van verdachte blijkt onder meer het volgende:
“Na analyse van de transactiegegevens van bankrekeningnummer [rekeningnummer] op naam van [verdachte] bleek dat op:
- 11 december 2019 te 00.50 uur voor 30.01 euro brandstof met de bankpas van [verdachte] werd afgerekend bij het tankstation van Total op de parkeerplaats "Lepelaar" op de A6 te Lelystad in de richting van [woonplaats] .
(Op 11 december te 01.34 uur werd brand gemeld bij de woning van [slachtoffer 5] aan de [adres] of [adres] in [woonplaats] . De reis, met een personenauto, van het tankstation van Total aan de A6 in Lelystad naar de [adres] in [woonplaats] is 39 kilometer lang en duurt 40 minuten).”
Ten aanzien van de onder 4 tenlastegelegde poging tot brandstichting op 13 december 2019 te [woonplaats]
In de aangifte door [slachtoffer 1] van 13 december 2019 wordt onder meer het volgende vermeld:
“Vanochtend, op vrijdag 13 december 2019 omstreeks 02.00 uur, is bij ons thuis een ruit van de voordeur ingeslagen en daar zijn twee molotovcocktails door naar binnen gegooid. Er is ook geprobeerd deze molotovcocktails aan te steken. Op de deurmat, direct achter de voordeur, zag ik twee plastic Coca Cola flessen liggen. Ik zag dat daar een heldere vloeistof in zitten. De hal rook sterk naar benzine of een andere brandbare stof.
Getuige [slachtoffer 4] heeft onder meer het volgende verklaard:
“Omstreeks 02:00 uur werd ik wakker van glasgerinkel op de begane grond.
Ik zag dat er een gat in de ruit van de voordeur zat. Ik door het gat twee benen achter de voordeur staan. Ik zag ook een oranje gloed achter de voordeur.
Ik heb de slang van de brandblusser door het gat in de ruit gestoken en de brand bij de voordeur geblust. Ik zag vervolgens dat er twee colaflessen met benzine op de mat lagen. Ik zag dat de benzine er nog uit gulpte. Ik zag toen ik de voordeur opendeed dat er een vuurwerkfakkel voor de deur lag die gebrand had.”
In een proces-verbaal van de politie wordt onder meer vermeld:
Ik zag dat de trap naar de bovenverdieping kort op de voordeur zat. Als de flessen benzine waren gaan branden dan wel ontploft waren was de trap in brand gevlogen en hadden de aanwezige bewoners niet meer naar beneden gekund (..).
Uit onderzoek naar de bankrekening van verdachte blijkt onder meer het volgende:
“Na analyse van de transactiegegevens van bankrekeningnummer [rekeningnummer] op naam van [verdachte] bleek dat op:
-13 december 2019 te 00.12 uur voor 4.43 euro brandstof werd afgenomen en afgerekend, met de bankpas van [verdachte] , bij betaalautomaat in Tiel.
Dit tijdstip en het bedrag komen overeen met het tijdstip op de gevorderde camerabeelden van die tankactie en de hoeveelheid brandstof die door [verdachte] op 13 december 00.11.44 uur daadwerkelijk afgenomen werd bij de Shell Express aan de Grotebrugse Grintweg 236 te Tiel.
(Op 13 december 2019 te 02.00 uur werd brand gemeld bij de woning [adres] te [woonplaats] . De reis met een personenauto van het tankstation Shell Express in Tiel naar [adres] te [woonplaats] is 52.5 KM lang en duurt tussen 35 en 45 minuten.)”
Verdachte is door de politie geconfronteerd met de beelden van tanken bij Shell te Tiel op 13 december 2019 om 00:11.44 uur. Verdachte heeft daarover het volgende verklaard:
(V = vraag verbalisant
A = antwoord verdachte, toevoeging door de rechtbank)
“Dat is mijn auto en dat ben ik. Ik heb benzine gehaald.
V: Even voor de duidelijkheid: de jerrycan die wij in de schuur hebben aangetroffen is dat de jerrycan waar jullie de bewuste avond mee hebben getankt.
A: Ja dat is de jerrycan.”
Medeverdachte [medeverdachte 1] is door de politie geconfronteerd met de beelden van tanken bij Shell te Tiel op 13 december 2019 om 00:11.44 uur. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft daarover het volgende verklaard:
(V = vraag verbalisant
A = antwoord verdachte, toevoeging door de rechtbank)
“ V: Van wie is die zwarte Volkswagen Golf?
A: Die is van [verdachte]
V: Wie zaten er toen in die auto?
A: Volgens mij alleen ik en Jeff.
V: Wie bestuurde de auto?
A: [verdachte]
V: Wie was de bijrijder?
A: Ik”
Uit forensisch onderzoek op [adres] blijkt onder meer het volgende:
“
Bevindingen
Ik zag aan de voorzijde van de woning een gat in de onderste
ruit van de voordeur. Ik zag dat deze ruit was vernield. Het was van buiten naar binnen gebeurd daar het grootste deel van het glas aan de binnenzijde van de woning lag. Ik zag dat de onderste ruit licht was beroet. Door het gat in de ruit zag ik dat in de hal van de woning twee Coca-Cola flessen lagen. Ik ben de hal van de woning in gegaan en zag dat achter de voordeur twee, voor een deel gevulde, Coca-Cola flessen lagen. In de hal rook ik een sterke petrochemische lucht. Ik vermoedde dat de beiden Coca-Cola flessen waren gevuld met benzine. De doppen van de desbetreffende flessen waren niet aanwezig op de flessen. Tevens lag in de hal achter de voordeur
een rol wc papier. De mat in de hal, achter de voordeur, was doordrenkt met de petrochemische vloeistof.
Tijdens een onderzoek in de voortuin van de woning werd door mij een zwartkleurig dopje aangetroffen. Ik zag dat dit een dopje was dat goed paste bij een van de Coca-Cola flessen die in de woning lagen. Ik heb dit dopje veiliggesteld voor eventueel vervolgonderzoek. Ik zag dat er, ter hoogte van de voordeur van de woning, een gebruikte fakkel lag. Ik zag dat de fakkel had gebrand. Aan de rechterzijde van dit plastic lag een blauwkleurig dopje.
Interpretatie van bevindingen
Gezien mijn bevindingen kan ik niet anders concluderen dat de verdachte(n) de
bedoeling hebben gehad met behulp van een ontbrandbare vloeistof en een ontstoken fakkel brand te stichten in de woning aan de [adres] te [woonplaats] .
Samenvatting
Door een poging te ondernemen brand te stichten in de voornoemde woning is er groot gevaar ontstaan voor personen en/of goederen. Gezien het feit dat er in de woning vier personen aanwezig waren, waarvan er een aantal lagen te slapen, had een geslaagde brandstichting grote gevolge kunnen hebben. Doordat de zoon van de familie de fakkel heeft weten te doven is erger voorkomen.
Sporendragers
Goednummer PL0900-2019372837-2543858
SIN AANA1525NL
Bijzonderheden betreft dop van fles
Goednummer PL0900-2019372837-2546713
SIN AANA1522NL
Bijzonderheden Benzine vanuit coca cola fles
Goednummer PL0900-2019372837-2546714
SIN AANA1521NL
Bijzonderheden Benzine vanuit coca cola fles
Het NFI heeft de benzine uit de colaflessen op de plaats delict vergeleken met de inhoud van de jerrycan die op 14 januari 2020 bij de doorzoeking in de schuur van verdachte is aangetroffen. Uit dit onderzoek door het NFI blijkt onder meer het volgende:
“De benzine AANA1522NL en AANA1521NL is motorbenzine.
Resultaten
Bij de onderlinge vergelijking van de gaschromatografische onderzoeksresultaten
van de jerrycan [AANO5731NL] met die van het vloeistofmonsters [AANA1521NL]
en [AANA1522NL] zijn de volgende waarnemingen gedaan:
- De beide vloeistofmonsters komen op alle onderzochte karakteristieken zeer
goed overeen.
Conclusie
De vloeistofmonsters [AANA1521NL] en [AANA1522NL] zijn beide motorbenzine.
In de jerrycan [AAN05731NL] is geen vloeistof aangetroffen. In de damp in de
jerrycan zijn vluchtige stoffen aangetoond die afkomstig zijn van motorbenzine.
Er is een vergelijkend motorbenzine onderzoek uitgevoerd tussen de motorbenzine
in de jerrycan en de vloeistofmonsters [AANA1521NL] en [AANA1522NL]. De
conclusie van het vergelijkend onderzoek wordt geformuleerd aan de hand van de
volgende hypothesen:
Hypothese 1: Het vloeistofmonster [AANA1521NL]/[AANA1522NL] en de
motorbenzine in de jerrycan [AAN05731NL] hebben een
gezamenlijke herkomst.
Hypothese 2: Het vloeistofmonster [AANA1521NL]/[AANA1522NL] en de
motorbenzine in de jerrycan [AAN05731NL] hebben geen
gezamenlijke herkomst.
Voor beide vloeistofmonsters is de conclusie dat de resultaten van het vergelijkend
onderzoek waarschijnlijker zijn wanneer hypothese 1 waar is dan wanneer
hypothese 2 waar is.
Het NFI heeft de dop die is aangetroffen op de plaats delict onderzocht op DNA. Uit dit onderzoek door het NFI blijkt onder meer het volgende:
“Politie Eenheid Midden-Nederland heeft verzocht om AANA1525NL te onderzoeken op de aanwezigheid van humane biologische sporen en DNA.
Resultaten
- Dop AANA1525NL - DNA mengprofiel van minimaal twee personen - DNA kan afkomstig zijn van [medeverdachte 1] en minimaal één onbekende persoon.
Bewijskracht
Ten behoeve van het berekenen bewijskracht van de overeenkomsten tussen het DNA-profiel van [medeverdachte 1] en DNA-mengprofiel AANA1525NL#01 zijn de volgende aannames gedaan:
- bemonstering AANA1525NL#01 bevat DNA van twee personen;
- de onbekende personen in dit mengsel zijn niet onderling (zie hypothese 2) of aan [medeverdachte 1] (zie hypothese 1) verwant.
Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
- Hypothese 1: De bemonstering bevat DNA van [medeverdachte 1] en één willekeurige onbekende persoon.
- Hypothese 2: De bemonstering bevat DNA van twee willekeurige onbekende personen.
Het verkregen DNA-mengprofiel AANA1525NL#0l is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.”
Een verbalisant heeft over de plaats delict onder meer het volgende gerelateerd:
“Op 13 mei (
de rechtbank begrijpt: 13 december) was ik op [adres] te [woonplaats] . Op deze locatie was voor de tweede keer in één week tijd brand gesticht. Bij de brand op 13 december 2019 hebben de verdachten(n) twee flessen met een vloeistof naar binnen gegooid.
HAL WONING:
Ik zag op de deurmat een natte wc-rol liggen.
GESPREK AANGEVER:
Ik hoorde aangever zeggen dat er in de woning diverse spullen waren achtergebleven die niet van haar of haar gezin waren, onder andere een wc-rol.”
Ten aanzien van de onder 5 tenlastegelegde bedreiging op 20 december 2019 te [woonplaats]
In de aangifte van [slachtoffer 5] wordt het volgende vermeld, zakelijk weergegeven:
Ik woon op de [adres] in [woonplaats] . Rond 9 uur (
de rechtbank begrijpt gelet op de datum van aangifte: 20 december 2019)haalde ik de krant uit de brievenbus. Ik zag dat er een envelop in de brievenbus lag. Ik maakte de envelop open. Met het openen viel er een kogel uit.”
In de brief, die als bijlage bij het proces-verbaal is gevoegd, staat:
“U heeft al een aantal waarschuwingen gehad. Dit is de enigste en allerlaatste waarschuwing. Om uw verplichtingen te voldoen. Dit is dat u het bedrag van € 700000,- terug moet betalen. Doet u dat niet dan beginnen wij met iedereen om u heen. En u als laatste.”
Verdachte heeft ter zitting onder meer de volgende verklaring afgelegd:
“U houdt mij de brief waarvan aangifte is gedaan voor. Ik heb die tekst getypt.”
Uit camerabeelden blijkt dat op 20 december 2019 omstreeks 01:33:44 uur een brief is bezorgd op [adres] .
Ten aanzien van de onder 6 tenlastegelegde brandstichting op 20 december 2019 te [woonplaats]
In de aangifte van [slachtoffer 6] wordt onder meer het volgende vermeld:
“Vandaag werden wij om ongeveer 01.45 uur wakker, ik zag dat de schutting aan de
achterzijde van onze woning in de brand stond.”
Uit onderzoek naar de bankrekening van verdachte blijkt onder meer het volgende:
“Na analyse van de transactiegegevens van bankrekeningnummer [rekeningnummer] op naam van [verdachte] bleek dat op:
- 19 december 2019 te 22.31 uur voor 40.03 euro brandstof is afgenomen en afgerekend met de bankpas van [medeverdachte 1] bij de betaalautomaat te Tiel.
- 19 december 2019 te 22.33 uur voor 7.26 euro brandstof is afgenomen en afgerekend met de bankpas van [verdachte] bij de betaalautomaat te Tiel.
- 20 (
cijfer is handgeschreven, toevoeging door de rechtbank) te 00.15 en 00.17 uur 2 aankopen werden gedaan en afgerekend werden met de bankpas van [medeverdachte 1] , bij het BP tankstation aan de A2 te Beesd (in de richting van Utrecht).
(Op 20 december 2019 om 01.48 uur werd brand gemeld bij de woning aan de [adres] in [woonplaats] . De reis met een personenauto van het tankstation Shell Express in Tiel naar de [adres] in [woonplaats] is 137 KM lang en duurt tussen de 1.10 en 1.40 uur. De reis van het tankstation Shell Express in Tiel naar het BP tankstation aan de A2 is 23 KM lang en duurt tussen de 14 en 20 minuten. De reis van het BP tankstation aan de A2 naar de [adres] in [woonplaats] is 114 KM lang en duurt tussen 1 uur en 1.20 uur).”
Uit onderzoek door de politie op de plaats delict blijkt onder meer het volgende:
“Op [adres] te [woonplaats] brandde de schutting in de achtertuin.
Vermoedelijk heeft de dader een vloeistof onder de tuindeur gespoten en deze aangestoken, de brand woedde aan de binnenkant van de tuin. De tuindeur was afgesloten, de dader is niet binnen in de tuin geweest. In de steeg lag een fakkel met verbrandde kruitresten.
Uit camerabeelden van het pad achter [adres] blijkt het volgende:
“Op 20 december om 01:38 uur kwamen drie manspersonen aan lopen.
Persoon A: 2 flessen
Persoon B: 1 fles
De drie personen lopen uit beeld waarna persoon B terugloopt en met zijn rechterhand een fles leeggooit over de schutting.Schijnbaar heeft persoon C de brand ontstoken want wanneer hij wegrent ontstaat er brand.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft na het tonen van de camerabeelden verklaard dat hij verdachte herkent als de persoon die aan het gieten is.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van het verhoor van [getuige 4] op 24 januari 2020 blijkt onder meer het volgende:
Ik vroeg aan [getuige 4] : “En wie zijn dat?”
Ik hoorde haar zeggen (letterlijke weergave):
“Sowieso de eerste wel [medeverdachte 1] , gok ik. (..)”
Overige bewijsmiddelen ten aanzien van de feiten 1 tot en met 6
Camerabeelden
Een verbalisant die de camerabeelden van de brandstichting op 20 december 2019 heeft bekeken, heeft het volgende gerelateerd:
“Personen B en C herken ik van andere camerabeelden welke gemaakt zijn bij de brandstichting op 11 december om 01:33 uur aan hetzelfde adres, [adres] .”
Fakkels
In een proces-verbaal van de politie wordt onder meer vermeld:
“De informatie in het geheugen van de telefoon (
van verdachte, toevoeging rechtbank) werd uitgelezen. Daaruit bleek dat op die telefoon op
10 december 2019 op het internet gezocht was met de zoekterm "Action". Tevens was gezocht met de zoekterm "stadionfakkels".
Op vordering van de officier van justitie werden door de ABN-Amro bank de transactie gegevens van de bankrekening van [verdachte] verstrekt. Daaruit bleek dat op 10 december 2019 voor een totaalbedrag van 13.19 euro artikelen bij de winkel "Action" te Tiel waren gekocht.
Op vordering van de officier werden door de "Action" in Tiel de gegevens van de kassabon met daarop de aangekochte artikelen verstrekt.
Hieruit bleek dat door [verdachte] o.a. 5 stuks schertsvuurwerk (Bengaals vuur) waren aangekocht.”
In een proces-verbaal van de doorzoeking van de woning van verdachte wordt onder meer vermeld:
“Op 14 januari 2020 is bij een doorzoeking ter inbeslagneming onder meer aangetroffen: 2x fakkels en 1x jerrycan.
Een verbalisant heeft een vergelijking gemaakt tussen de fakkel aangetroffen bij [adres] in [woonplaats] en de fakkel aangetroffen bij [adres] in [woonplaats] met de fakkels aangetroffen bij de doorzoeking van de woning van verdachte. De verbalisant komt tot de conclusie dat de fakkels hem doen voorkomen als soortgelijk.
Overig onderzoek aan telefoons
Uit onderzoek van de telefoon van verdachte blijkt dat op 20 december 2019 16 websites werden bezocht over branden in [woonplaats] en [woonplaats] . Op 30 december 2019 werden 2 websites bezocht met informatie over de aanhouding van een verdachte voor de branden in [woonplaats] .
Uit onderzoek van de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 2] blijkt dat op 9 december 2019 zogenaamde “cookies” zijn geaccepteerd/geplaatst met de naam:
www.nieuwsbode- [woonplaats] .nl. en nieuwsbode- [woonplaats] .nl.
Op 11 en 20 december 2019 bleken de cookies: denoordoostpolder.nl en noordoostpolder.nl
geplaatst/geaccepteerd te zijn.
Op 20 december 2019 bleek tevens de cookie: [woonplaats] .info geplaatst/geaccepteerd te zijn.
Schakelbewijs
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (11 januari 2000, NJ 2000, 194) is het gebruik van aan andere bewezen verklaarde, soortgelijke, feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als ondersteunend schakelbewijs toegelaten. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal van dat andere feit dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met het bewijsmateriaal van de te bewijzen feiten en dat duidt op een specifiek patroon in het gedrag van een verdachte, welk patroon herkenbaar aanwezig is in de voor het te bewijzen feit voorhanden zijnde bewijsmiddelen.
De rechtbank stelt vast dat uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen volgt dat er grote overeenkomsten bestaan in de modus operandi ten aanzien van de tenlastegelegde strafbare feiten.
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] hebben steeds een bezoek gebracht aan medeverdachte [medeverdachte 2] op de dag voorafgaand aan de tenlastegelegde feiten of de dag daarna. Zoals in de bewijsmiddelen is weergegeven zijn verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] op 1, 8, 12 en 21 december 2019 bij medeverdachte [medeverdachte 2] geweest. De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] dat in [woonplaats] niet steeds [medeverdachte 2] is bezocht, maar ook twee keer het nabijgelegen bedrijf [bedrijf 3] wordt niet ondersteund door de verklaring van verdachte en is reeds daarom niet aannemelijk.
Verder is steeds benzine getankt met de bankpas van verdachte kort voorafgaand aan een (poging tot) brandstichting. Zoals in de bewijsmiddelen is weergegeven heeft verdachte getankt op 9, 11, 13 en 20 december 2019. Steeds werd er midden in de nacht getankt en het ging veelal om een kleine hoeveelheid benzine. Zoals in de bewijsmiddelen is weergegeven, is aan de hand van het tijdsverloop tussen het tanken en het tijdstip van de brandstichting alsmede de reisafstand tussen het tankstation en de plaats van het delict nagegaan of het tanken vooraf kan zijn gegaan aan het plegen van de delicten, hetgeen op alle data mogelijk blijkt.
Op de plaatsen delict van 11 en 13 december 2019 zijn frisdrankflessen gevonden waar benzine in zat en uit de beelden van de brandstichting op 20 december 2019 blijkt dat daar ook drinkflessen zijn gebruikt. Er zijn vuurwerkfakkels aangetroffen op de plaatsen delict van 11, 13 en 20 december 2019. Uit de beelden van de brandstichting op 11 december 2019 blijkt dat wc-papier wordt gebruikt en bij de poging tot brandstichting op 13 december 2019 is een wc-rol op de plaats delict achter gebleven. De brandstichtingen vonden plaats in de nacht.
Kort voor of na de brandstichting op 9 december 2019 is een dreigbrief in de brievenbus gedaan waarin wordt gewaarschuwd dat ‘je pa aan zijn verplichtingen moet voldoen en, zo niet, dan volgen ergere consequenties.’ Ook de brandstichting op 20 december 2019 is gepaard gegaan met een dreigbrief, waarin wordt verwezen naar een aantal eerdere waarschuwingen om aan de verplichtingen te voldoen en € 700.000,- terug te betalen. De inhoud van beide brieven past bij het conflict dat [medeverdachte 2] had met [slachtoffer 5] , zoals eerder omschreven.
Het voorgaande maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen elkaar over en weer ondersteunen, omdat daaruit blijkt dat de wijze waarop de strafbare feiten zijn uitgevoerd op specifieke en essentiële punten met elkaar overeenkomt.
De rechtbank zal de weergegeven bewijsmiddelen over en weer gebruiken als steunbewijs voor de ten laste gelegde feiten.
Brandstichting op 9 december 2019 (feit 2)
Hoewel uit het forensisch onderzoek volgt dat ten aanzien van de brand op 9 december 2019 niet met zekerheid vast te stellen is dat sprake is geweest van brandstichting acht de rechtbank dit feit bewezen. De politie heeft aangegeven dat, gelet op de dreigbrief die kort voor of na de brand is bezorgd, brandstichting waarschijnlijker is dan een technische oorzaak van de brand. Verdachte heeft verklaard dat hij de tekst die in de brief staat getypt heeft. Dat maakt, in combinatie met het feit dat de brand plaatsvond kort nadat verdachte een kleine hoeveelheid benzine had getankt en in combinatie met hetgeen hiervoor is overwogen onder het kopje ‘schakelbewijs’, dat de rechtbank bewezen acht dat sprake is van brandstichting en dat verdachte degene is geweest die deze brandstichting heeft gepleegd.
Andere mogelijke dadergroepen
De verdediging heeft betoogd dat [slachtoffer 5] verschillende mensen voor grote bedragen heeft opgelicht en dat de feiten daarom ook door of in opdracht van anderen dan [medeverdachte 2] kunnen zijn gepleegd.
De rechtbank is, op basis van de contacten tussen de verdachten en de in de bewijsmiddelen opgenomen chatgesprekken tussen medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in combinatie met de inhoud van de dreigbrieven waarvan verdachte heeft bekend dat hij die teksten heeft getypt, van oordeel dat verdachte en [medeverdachte 1] kennelijk met [medeverdachte 2] zijn overeengekomen dat zij [slachtoffer 5] ertoe zouden bewegen dat hij “aan zijn verplichtingen zou voldoen”, te weten, dat hij “het bedrag van € 700.000,- terug moest betalen” aan [medeverdachte 2] .. De rechtbank vindt de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] dat de berichten en bezoeken aan [medeverdachte 2] te maken hadden met autohandel niet aannemelijk en verwijst daarvoor naar de inhoud van het chatgesprek tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] dat is opgenomen bij de bewijsmiddelen. Hoewel uit het dossier niet duidelijk wordt of zij besproken hebben op welke wijze zij [slachtoffer 5] ertoe zouden bewegen het geld terug te laten betalen, is mede in het licht van de getuigenverklaring van [getuige 2] alsmede de chatberichten tussen [getuige 2] en [medeverdachte 2] duidelijk dat dit niet op een legale wijze zou zijn en dat de zwakke plek van [slachtoffer 5] de dochter in [woonplaats] was.
Dat het kennelijk de bedoeling was om het geld door middel van bedreigingen in combinatie met brandstichtingen terug te krijgen, blijkt uit het feit dat na de eerste bedreiging en brandstichting op 9 december 2019 te [woonplaats] er nog meer bedreigingen en (poging tot) brandstichtingen zijn gepleegd, waarbij ook sprake was van tussentijds contact tussen [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en verdachte.
De rechtbank overweegt dat het DNA van medeverdachte [medeverdachte 1] op 13 december 2019 is gevonden op de dop die is achtergebleven op de plaats delict. Daarnaast wordt in de dreigbrief van 20 december 2019 specifiek gerefereerd aan het bedrag van zeven ton, wat blijkens het dossier de omvang van de vordering betreft die [medeverdachte 2] meent te hebben op [slachtoffer 5] . Daarmee is duidelijk dat, anders dan de verdediging heeft betoogd, deze poging tot brandstichting niet in opdracht van andere “vijanden van [slachtoffer 5] ” dan medeverdachte [medeverdachte 2] is gepleegd. Gelet op hetgeen onder het kopje schakelbewijs is opgenomen heeft daarmee te gelden dat ook ten aanzien van de andere tenlastegelegde feiten duidelijk is dat deze in opdracht van [medeverdachte 2] gepleegd zijn door de dadergroep waartoe verdachte behoorde.
Medeplegen
Feiten 1 en 2: partiele vrijspraak medeplegen
De rechtbank spreekt verdachte ten aanzien van feit 1 en 2 vrij van medeplegen. Weliswaar is er kort voor de feiten contact is geweest tussen verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en heeft verdachte verklaard dat hij de dreigbrief in opdracht van medeverdachte [medeverdachte 1] heeft getypt, maar dat acht de rechtbank – los van de vraag naar de waardering van de verklaring van verdachte – onvoldoende om wettig en overtuigend bewezen te achten dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking bij deze feiten en dat zij opzet hebben gehad op het medeplegen hiervan.
Feiten 3, 5 en 6: medeplegen gezamenlijke uitvoering
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij de onder 3 en 6 ten laste gelegde feiten het volgende af. Op de camerabeelden is te zien dat beide brandstichtingen door meerdere personen zijn gepleegd. Verdachte is herkend op de beelden van feit 6. De politie heeft verklaard dat zij die persoon ook zien op de beelden van feit 3.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen ten aanzien van feit 3 en 6 bewezen.
Ten aanzien van het onder feit 5 tenlastegelegde overweegt de rechtbank het volgende. De dreigbrief is kort voor de brandstichting die onder feit 6 is tenlastegelegd bezorgd. Ook ten aanzien van deze brief geldt dat, ook gelet op hetgeen hiervoor is overwogen bij de kopjes ‘Schakelbewijs’ en ‘Andere mogelijke dadergroepen’, bewezen is dat sprake is van medeplegen.
Feit 4: medeplegen zonder gezamenlijke uitvoering
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De bijdrage van de medepleger kan in uitzonderlijke gevallen in hoofdzaak vóór of ná het strafbare feit zijn geleverd. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke gevallen moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Verdachte is meermalen samen met medeverdachte [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 2] gegaan kort voor of na brandstichtingen. De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat zij van oordeel is dat verdachten daar gesproken hebben om [slachtoffer 5] ertoe te bewegen dat hij “aan zijn verplichtingen zou voldoen”, ook via zijn dochter. Ook op 12 december 2019, de dag voor het onder feit 4 tenlastegelegde werd gepleegd, zijn zij weer bij [medeverdachte 2] geweest. Uit camerabeelden blijkt verder dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] op 13 december 2019 samen in de auto hebben gezeten en dat er toen een kleine hoeveelheid benzine is getankt. Daarnaast wijst de rechtbank op hetgeen onder het kopje “Schakelbewijs” is vermeld.
De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte op de plaats delict is geweest. De rechtbank acht op basis van het voorgaande echter wel vaststaan dat de poging tot brandstichting vanuit de groep van verdachte en zijn medeverdachten komt. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] (en eventuele andere medeverdachten op de plaats delict) is komen vast te staan. Hoewel de rechtbank niet kan vaststellen dat sprake is van een gezamenlijke uitvoering is de bijdrage van verdachte aan het tenlastegelegde naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Daarmee acht de rechtbank het onder 4 tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Overige te bespreken verweren
Voor zover de door de raadsman gevoerde verweren niet worden weerlegd door de inhoud van de weergegeven bewijsmiddelen overweegt de rechtbank nog als volgt.
Goederen uitgeleend
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij telkens zijn auto, bankpas en ook soms zijn telefoon heeft uitgeleend en bij de Action boodschappen voor iemand anders heeft gedaan en dat hij zelf dus niets met de strafbare feiten te maken heeft niet aannemelijk omdat verdachte daarover geen verifieerbare verklaring heeft afgelegd. Ook heeft hij geen verklaring gegeven voor het feit dat gebleken is dat hij op 13 december 2019 een kleine hoeveelheid benzine in een jerrycan heeft getankt.
Feit 4 – poging tot brandstichting?
Met betrekking tot de onder 4 tenlastegelegde poging tot brandstichting: anders dan de verdediging heeft betoogd is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een poging tot brandstichting. De ruit van de voordeur is ingetrapt, er zijn 2 flessen met benzine en een wc-rol in de woning gegooid en er was een vuurgloed gezien. Dat de fakkel buiten is aangetroffen maakt niet dat geen sprake is van een poging tot brandstichting. Kennelijk is de dader ervan doorgegaan toen hij werd betrapt door een van de bewoners en is de fakkel vervolgens door de brandblusser gedoofd.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de enkele omstandigheid dat de telefoon van verdachte op 13 december 2019 om 02.01 uur heeft aangestraald bij een zendmastlocatie in Tiel (en dus niet op de plaats delict in [woonplaats] ) er niet aan in de weg staat dat bewezen is dat hij als medepleger betrokken is geweest bij het tenlastegelegde feit.
Herkenning en bevindingen camerabeelden
Met betrekking tot de onder feit 6 tenlastegelegde brandstichting: de rechtbank is van oordeel dat de herkenning van verdachte door medeverdachte [medeverdachte 1] op de camerabeelden betrouwbaar is omdat de beelden van dusdanig goede kwaliteit zijn dat herkenning op basis van de gezichtskenmerken mogelijk is. Bovendien is de bewezenverklaring mede gebaseerd op andere bewijsmiddelen.
Ook met betrekking tot de bevindingen van de verbalisant op grond van de beelden van de brandstichtingen op 11 en 20 december 2019 is de rechtbank van oordeel dat de beelden van voldoende kwaliteit zijn om te oordelen dat die bevindingen betrouwbaar zijn.