ECLI:NL:RBMNE:2021:1983

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
12 mei 2021
Zaaknummer
16.305935.19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van bedreiging en brandstichting met schakelbewijs

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 mei 2021 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van bedreiging en (poging tot) brandstichting. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de eerste twee tenlastegelegde feiten, namelijk de bedreiging van [slachtoffer 1] en de brandstichting bij de carport van de woning van [slachtoffer 1]. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2].

Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan de feiten 3 tot en met 5, die betrekking hebben op een poging tot brandstichting in de woning van [slachtoffer 1] op 13 december 2019, de bedreiging van [slachtoffer 5] op 20 december 2019, en de brandstichting aan de schutting van de woning van [slachtoffer 6] op dezelfde datum. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij deze feiten, onder andere door het gebruik van schakelbewijs en DNA-sporen die op de plaats delict zijn aangetroffen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft ook de vorderingen van verschillende benadeelde partijen toegewezen, waarbij de schadevergoeding voor immateriële en materiële schade is vastgesteld. De rechtbank heeft de ernst van de feiten benadrukt, vooral gezien het gevaar dat de brandstichtingen voor de slachtoffers hebben opgeleverd, en de impact die deze feiten op hun leven hebben gehad.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.305935.19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 12 mei 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1990] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 9 april 2020, 10 juni 2020, 27 augustus 2020 en 13 april 2021 (inhoudelijke behandeling) en 29 april 2021 (sluiting van het onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. J.R.F. Esbir Wildeman en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. K. Lans, advocaat te IJmuiden, alsmede de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en hun raadsvrouw mr. F.A. ten Berge, advocaat te Utrecht en benadeelde partij [benadeelde] , naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft tevens kennisgenomen van hetgeen namens benadeelde partij [slachtoffer 4] naar voren is gebracht door mr. F.A. ten Berge.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen namens benadeelde partijen [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] naar voren is gebracht door mr. R. Spoelstra, advocaat te Leeuwarden en A. Oosterhof, casemanager.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1
op 9 december 2019 te [woonplaats] , samen met anderen, [slachtoffer 1] heeft bedreigd door middel van een dreigbrief;
2
op 9 december 2019 te [woonplaats] , samen met anderen, brand heeft gesticht aan de carport bij de woning aan de [adres] en/of aan de daar geparkeerde auto’s, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
3
op 13 december 2019 te [woonplaats] , samen met anderen, een poging heeft gedaan tot brandstichting in de woning [adres] , terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de aanwezige bewoners te duchten was;
4
op 20 december 2019 te [woonplaats] , samen met anderen, [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] heeft bedreigd door middel van een dreigbrief waarbij een kogel was gevoegd;
5
op 20 december 2019 te [woonplaats] , samen met anderen, brand heeft gesticht aan de heg en/of schutting behorende bij de woningen aan de [adres] , terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. Dat betekent dat de rechtbank deze strafzaak inhoudelijk kan beoordelen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van alle tenlastegelegde feiten.
De berichten op 29 en 30 november 2019 tussen verdachte en [medeverdachte 1] gaan over autohandel. Verdachte heeft ook eerder verkoopberichten gedeeld van auto’s die [medeverdachte 1] te koop had staan.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde is aangevoerd dat het mengprofiel met het DNA van verdachte op de dop van de colafles niet betekent dat verdachte aanwezig is geweest op de plaats delict. Mogelijk is het DNA op de dop achtergebleven tijdens het drinken van cola bij medeverdachte [medeverdachte 2] thuis, waar verdachte op dat moment onderdak had. Het onderzoek door het NFI is onvolledig omdat alleen onderzoek is gedaan op bronniveau en niet op activiteitenniveau (over hoe het DNA spoor op de dop terecht is gekomen).
Verder is op 13 december 2019 geen sprake geweest van een poging tot brandstichting omdat de brandende fakkel niet in de woning is gegooid. Het gedrag van de daadwerkelijke verdachte kan niet gekwalificeerd worden als zijnde brandstichting waarbij levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was.
Ook is aangevoerd dat de overeenkomsten tussen de tenlastegelegde feiten onvoldoende dader specifiek zijn om op basis daarvan het gebruik van schakelbewijs geoorloofd te achten.
Meer in het algemeen ten aanzien van alle feiten is betoogd dat [slachtoffer 5] vele vijanden heeft en dat daarom anderen dan [medeverdachte 1] , verdachte en medeverdachte [verdachte] verantwoordelijk kunnen zijn voor de gepleegde feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feiten 1 en 2
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe dat de rechtbank op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting bewezen acht dat medeverdachte [medeverdachte 2] deze feiten heeft gepleegd. Weliswaar is er kort voor de feiten contact is geweest tussen verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en heeft [medeverdachte 2] verklaard dat hij de dreigbrief in opdracht van verdachte heeft getypt, maar dat acht de rechtbank – los van de vraag naar de waardering van de verklaring van [medeverdachte 2] – onvoldoende om wettig en overtuigend bewezen te achten dat bij deze feiten sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking met verdachte.
Feiten 3 tot en met 5
Ten aanzien van de overige tenlastegelegde feiten overweegt de rechtbank als volgt.
Bewijsmiddelen [1]
Op grond van onderstaande bewijsmiddelen komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de feiten 3 tot en met 5. De rechtbank heeft voor de overzichtelijkheid van het vonnis de bewijsmiddelen per feit opgenomen. Onderdelen van de bewijsmiddelen zijn in de vorm van schakelbewijs gebruikt als bewijsmiddel voor de andere feiten. In de bewijsoverwegingen zal hier nader op in worden gegaan. Allereerst wordt aangevangen met een (algemene) uiteenzetting van de aanleiding van de feiten en de contacten die onderling tussen de medeverdachten hebben plaatsgevonden. Deze uiteenzetting is relevant voor alle ten laste gelegde feiten.
De aanleiding: conflict tussen medeverdachte [medeverdachte 1] en [slachtoffer 5]
Uit het dossier komt naar voren dat medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) een zakelijk conflict heeft met [slachtoffer 5] .
In 2012 heeft [medeverdachte 1] een lening aangevraagd bij het bedrijf [bedrijf 1] van [slachtoffer 5] . Getuige [getuige 1] , eigenaar van een incassobureau, heeft verklaard dat [medeverdachte 1] via een ingewikkelde en ongebruikelijke constructie met een Zwitsers bedrijf van [slachtoffer 5] aan waardepapieren kon komen waarmee hij een lening van 3 tot 5 miljoen zou kunnen afsluiten. [medeverdachte 1] heeft een bedrag van ruim € 150.000 betaald om deze financiering te kunnen krijgen maar er zijn geen waardepapieren gekocht en geleverd. Het bedrag dat [medeverdachte 1] aan [slachtoffer 5] heeft betaald, heeft hij nooit terug gekregen. [2]
Op 25 februari 2020 is op de achterbank van het voertuig van [medeverdachte 1] onder meer een dossier aangetroffen met de tekst “ [bedrijf 2] ”. Dit is het bedrijf van [slachtoffer 5] . Het dossier is voorzien van een handgeschreven gele post-it sticker waarop staat vermeld:
Inleg 2012 € 195.550,-
Rente, kosten, ellende etc 2018 € 500.000,-
De totale vordering op [bedrijf 2] bedraagt volgens dit dossier € 695.550,-. het dossier worden de personalia van de heer [slachtoffer 5] en zijn echtgenote mevrouw [slachtoffer 6] vermeld. Tevens worden hun telefoonnummers en woonadres in [woonplaats] vermeld. Verder zijn personalia en adresgegevens van de dochter van de heer [slachtoffer 5] , [slachtoffer 1] , in [woonplaats] vermeld. [3]
In april 2019 heeft [medeverdachte 1] zich gewend tot getuige [getuige 2] , eigenaar van incassobureau [incassobureau] BV, voor een incasso op [slachtoffer 5] . [4] (Er is door [incassobureau] een brief gestuurd aan [slachtoffer 5] met daarin een aanmaning tot het betalen van een bedrag van € 703.286,17. [5] [getuige 2] heeft [medeverdachte 1] ermee geconfronteerd dat het incassodossier niet haalbaar was. [medeverdachte 1] heeft toen aangegeven dat hij wilde dat er heel veel druk opgelegd werd. Het ging specifiek om het onder druk zetten van de dochter van [slachtoffer 5] . [slachtoffer 1] . Er is tussen hen gesproken over ontvoering van [slachtoffer 1] . Op 6 november 2019 heeft [getuige 2] aan [medeverdachte 1] laten weten dat hij zaken die ‘meer dan maatschappelijk acceptabele druk’ nodig hebben’ niet zal uitvoeren en hij heeft toen het contact met [medeverdachte 1] beëindigd. [6]
Uit chatgesprekken tussen [getuige 2] en [medeverdachte 1] volgt het volgende:
[medeverdachte 1] , 7-6-2019: “Hij heeft van 4 man geld gepakt en voor niemand iets geregeld. En het is nu tijd om af te rekenen.” “Kan je zo meerdere referentie adressen geven om te checke wie [slachtoffer 5] is.” “De enigste gevoelige snaar is, [woonplaats] !!” “Hij heeft geld gepakt, en nu moet het terug. Its pay time.” “… ga geen jaren procederen.”
[medeverdachte 1] , 29-6-2019: “… die auwe gaat liever dood dan van zijn poen af.”
[getuige 2] , 29-6-2019: “Ja dat geloof ik best maar ik vertrouw op een zwakke plek.” (…)
[medeverdachte 1] , 29-6-2019: “Ik denk dat meenemen het beste is”. “Dan weet hij meteen dat het serieus is.” (…)
[getuige 2] , 17-7-2019: “Volgende week woensdag mag dochterlief mee.”
[medeverdachte 1] , 17-7-2019: “Dat is goed nieuws. ”
[getuige 2] , 6-11-2019: “De zaken die meer dan maatschappelijk acceptabele druk nodig hebben om tot betaling te bewegen zullen wij niet uitvoeren.” [7]
Getuige [getuige 2] heeft tegenover de rechter-commissaris onder meer het volgende verklaard:
“Ik ben bij [medeverdachte 1] thuis geweest. Hij had een vordering die wilde hij geïncasseerd hebben. Ik heb een heel pakket gekregen. Veel stukken op basis waarvan het bedrag is opgebouwd. [8] Er zaten allerlei foto’s tussen van [slachtoffer 5] . Dat is niet gebruikelijk. Hij had al een heel dossier klaar gemaakt en dat heeft hij in zijn geheel aan mij overhandigd. [9] Een legale incasso was zeker de insteek in eerste instantie. Je moet een partij hebben op wie je kunt verhalen. Dat was een probleem en dat is met [medeverdachte 1] besproken. [10] Hij heeft gezegd dat ze meer onder druk gezet moesten worden. Er is wel wat besproken over ontvoering, dat dat mogelijk de enige optie was om druk te zetten. Dat zou gaan om zijn dochter. Er zijn wel dingen besproken om zoiets te gaan doen. Ik heb hem gebeld dat ik hier niet meer aan mee wilde werken en dat dit mijn grens was. [11] Hij wilde dat er heel veel druk gelegd werd. Het ging specifiek om zijn dochter onder druk te zetten. Als je überhaupt al dat soort dingen bespreekt is het voor mij illegaal terrein. [12]
Contacten tussen medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en verdachte
Uit onderzoek van de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 2] blijkt dat op 1 december 2019 het nummer van verdachte (“ [verdachte] ”) is opgeslagen. [13] Verdachte heeft op 26 november 2020 tegenover de rechter-commissaris verklaard dat hij medeverdachte [medeverdachte 2] vier weken voor hij werd opgepakt (op 24 december 2019, toevoeging door de rechtbank) heeft leren kennen. [14] Volgens verdachte heeft hij sinds anderhalve week voor kerst bij [medeverdachte 2] (medeverdachte [medeverdachte 2] ) verbleven. [15]
Uit onderzoek van de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 1] blijkt onder meer de volgende berichtenwisseling op 29 november 2019 en 30 november 2019 tussen medeverdachte [medeverdachte 1] en verdachte:
[verdachte] : Ik weet wel iemand
Alleen beloning als die met geld terugkomt
[medeverdachte 1] : Jij snapt hem
[medeverdachte 1] : Regel maar een afspraak, dan gaan we in gesprek,
Moeten wel mensen zijn die echt tot gaatje gaan
Hebben er al meer aan gewerkt maar haakte af
Als je mij appt zal ik je vast een document doorsturen
Krijg je een idee van de omvang. [16]
Morgen gas d’r op pik, dat we iets verdienen !!!
[verdachte] : Ja heb ze al gesproken wij komen sws langs bij jou
We zorgen dat we rond drie uur bij jou zijn.
Ok moet je adres ff geven.
[medeverdachte 1] : [adres] (..) [woonplaats] .
[verdachte] : Ok ok
Je ziet me morgen. [17]
Uit onderzoek van de telefoon van verdachte blijkt dat het nummer [telefoonnummer] bij hem in gebruik is. Uit de historische verkeersgegevens van dit nummer is gebleken dat op 01-12-2019 om 15.28/15.29 uur de mastlocatie T Mobile- [nummer] locatie [adres] in [woonplaats] aanstraalde. Deze mastlocatie staat in de directe nabijheid van het adres van de medeverdachte [medeverdachte 1] . [18]
Uit onderzoek van de telefoon van verdachte blijkt eveneens de volgende berichtenwisseling op 1 december 2019 tussen 14:07 uur en 14:29 uur tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] :
[verdachte] : Rij ff langs hem dan [19]
[medeverdachte 2] : Ja goed pik [naam] eerst op dan rijden we ff langs hem, hoor je ons zo [20]
staan bij hem voor
[verdachte] : OK [21]
Uit de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 2] [22] en van verdachte [23] blijkt dat zij samen op 8, 12 en 21 december 2019 in [woonplaats] zijn geweest. Dit wordt bevestigd door onderzoek van (de historische verkeersgegevens van) de telefoon verdachte. [24]
Ten aanzien van de onder 3 tenlastegelegde poging tot brandstichting op 13 december 2019 te [woonplaats] .
In de aangifte door [slachtoffer 1] van 13 december 2019 wordt onder meer het volgende vermeld:
“Vanochtend, op vrijdag 13 december 2019 omstreeks 02.00 uur, is bij ons thuis een ruit van de voordeur ingeslagen en daar zijn twee molotovcocktails door naar binnen gegooid. Er is ook geprobeerd deze molotovcocktails aan te steken. Op de deurmat, direct achter de voordeur, zag ik twee plastic Coca Cola flessen liggen. Ik zag dat daar een heldere vloeistof in zitten. De hal rook sterk naar benzine of een andere brandbare stof. [25]
Getuige [slachtoffer 4] heeft onder meer het volgende verklaard:
“Omstreeks 02:00 uur werd ik wakker van glasgerinkel op de begane grond.
Ik zag dat er een gat in de ruit van de voordeur zat. Ik door het gat twee benen achter de voordeur staan. Ik zag ook een oranje gloed achter de voordeur.
Ik heb de slang van de brandblusser door het gat in de ruit gestoken en de brand bij de voordeur geblust. Ik zag vervolgens dat er twee colaflessen met benzine op de mat lagen. Ik zag dat de benzine er nog uit gulpte. Ik zag toen ik de voordeur opendeed dat er een vuurwerkfakkel voor de deur lag die gebrand had. [26]
In een proces-verbaal van de politie wordt onder meer vermeld:
Ik zag dat de trap naar de bovenverdieping kort op de voordeur zat. Als de flessen benzine waren gaan branden dan wel ontploft waren was de trap in brand gevlogen en hadden de aanwezige bewoners niet meer naar beneden gekund (..). [27]
Uit onderzoek naar de bankrekening van medeverdachte [medeverdachte 2] blijkt onder meer het volgende:
“Na analyse van de transactiegegevens van bankrekeningnummer [rekeningnummer] op naam van [medeverdachte 2] bleek dat op:
-13 december 2019 te 00.12 uur, voor 4.43 euro brandstof werd afgenomen en afgerekend, met de bankpas van [medeverdachte 2] , bij betaalautomaat in Tiel.
Dit tijdstip en het bedrag komen overeen met het tijdstip op de gevorderde camerabeelden van die tankactie en de hoeveelheid brandstof die door [medeverdachte 2] op 13 december 00.11.44 uur daadwerkelijk afgenomen werd bij de Shell Express aan de Grotebrugse Grintweg 236 te Tiel.
(Op 13 december 2019 te 02.00 uur werd brand gemeld bij de woning [adres] te [woonplaats] . De reis met een personenauto van het tankstation Shell Express in Tiel naar [adres] te [woonplaats] is 52.5 KM lang en duurt tussen 35 en 45 minuten.) [28]
Medeverdachte [medeverdachte 2] is door de politie geconfronteerd met de beelden van tanken bij Shell te Tiel op 13 december 2019 om 00:11.44 uur. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft daarover het volgende verklaard:
(V = vraag verbalisant
A = antwoord verdachte, toevoeging door de rechtbank)
“Dat is mijn auto en dat ben ik. Ik heb benzine gehaald. [29]
V: Even voor de duidelijkheid de jerrycan die wij in de schuur hebben aangetroffen is dat de jerrycan waar jullie de bewuste avond mee hebben getankt.
A: Ja dat is de jerrycan. [30]
Verdachte is door de politie geconfronteerd met de beelden van tanken bij Shell te Tiel op 13 december 2019 om 00:11.44 uur. Verdachte heeft daarover het volgende verklaard:
“ V: Van wie is die zwarte Volkswagen Golf?
A: Die is van [medeverdachte 2]
V: Wie zaten er toen in die auto?
A: Volgens mij alleen ik en Jeff.
V: Wie bestuurde de auto?
A: [medeverdachte 2]
V: Wie was de bijrijder? [31]
A: Ik [32]
Uit forensisch onderzoek op [adres] blijkt onder meer het volgende:

Bevindingen
Ik zag aan de voorzijde van de woning een gat in de onderste
ruit van de voordeur. Ik zag dat deze ruit was vernield. Het was van buiten naar binnen gebeurd daar het grootste deel van het glas aan de binnenzijde van de woning lag. Ik zag dat de onderste ruit licht was beroet. Door het gat in de ruit, zag ik dat in de hal van de woning twee Coca-Cola flessen lagen. Ik ben de hal van de woning in gegaan en zag dat achter de voordeur twee, voor een deel gevulde, Coca-Cola flessen lagen. In de hal rook ik een sterke petrochemische lucht. Ik vermoedde dat de beiden Coca-Cola flessen waren gevuld met benzine. De doppen van de desbetreffende flessen waren niet aanwezig op de flessen. Tevens lag in de hal achter de voordeur
een rol wc papier. De mat in de hal, achter de voordeur, was doordrenkt met de petrochemische vloeistof.
Tijdens een onderzoek in de voortuin van de woning werd door mij een zwart kleurig dopje aangetroffen. Ik zag dat dit een dopje was dat goed paste bij een van de Coca-Cola flessen die in de woning lagen. Ik heb dit dopje veiliggesteld voor eventueel vervolgonderzoek. Ik zag dat er, ter hoogte van de voordeur van de woning, een gebruikte fakkel lag. Ik zag dat de fakkel had gebrand. Aan de rechterzijde van dit plastic lag een blauw kleurig dopje. [33]
Interpretatie van bevindingen
Gezien mijn bevindingen kan ik niet anders concluderen dat de verdachte(n) de
bedoeling hebben gehad, met behulp van een ontbrandbare vloeistof en een ontstoken fakkel brand te stichten in de woning, aan de [adres] te [woonplaats] .
Samenvatting
Door een poging te ondernemen brand te stichten in de voornoemde woning is er groot gevaar ontstaan voor personen en/of goederen. Gezien het feit dat er in de woning vier personen aanwezig waren, waarvan er een aantal lagen te slapen, had een geslaagde brandstichting grote gevolge kunnen hebben. Door dat de zoon van de familie de fakkel heeft weten te doven is erger voorkomen.
Sporendragers
Goednummer PL0900-2019372837-2543858
SIN AANA1525NL
Bijzonderheden betreft dop van fles
Goednummer PL0900-2019372837-2546713
SIN AANA1522NL
Bijzonderheden Benzine vanuit coca cola fles
Goednummer PL0900-2019372837-2546714
SIN AANA1521NL [34]
Bijzonderheden Benzine vanuit coca cola fles
Het NFI heeft de benzine uit de colaflessen op de plaats delict vergeleken met de inhoud van de jerrycan die op 14 januari 2020 bij de doorzoeking in de schuur van medeverdachte [medeverdachte 2] is aangetroffen. Uit dit onderzoek door het NFI blijkt onder meer het volgende:
“De benzine AANA1522NL en AANA1521NL is motorbenzine. [35]
Resultaten
Bij de onderlinge vergelijking van de gaschromatografische onderzoeksresultaten
van de jerrycan [AANO5731NL] met die van het vloeistofmonsters [AANA1521NL]
en [AANA1522NL] zijn de volgende waarnemingen gedaan:
- De beide vloeistofmonsters komen op alle onderzochte karakteristieken zeer
goed overeen. [36]
Conclusie
De vloeistofmonsters [AANA1521NL] en [AANA1522NL] zijn beide motorbenzine.
In de jerrycan [AAN05731NL] is geen vloeistof aangetroffen. In de damp in de
jerrycan zijn vluchtige stoffen aangetoond die afkomstig zijn van motorbenzine.
Er is een vergelijkend motorbenzine onderzoek uitgevoerd tussen de motorbenzine
in de jerrycan en de vloeistofmonsters [AANA1521NL] en [AANA1522NL]. De
conclusie van het vergelijkend onderzoek wordt geformuleerd aan de hand van de
volgende hypothesen:
Hypothese 1: Het vloeistofmonster [AANA1521NL]/[AANA1522NL] en de
motorbenzine in de jerrycan [AAN05731NL] hebben een
gezamenlijke herkomst.
Hypothese 2: Het vloeistofmonster [AANA1521NL]/[AANA1522NL] en de
motorbenzine in de jerrycan [AAN05731NL] hebben geen
gezamenlijke herkomst.
Voor beide vloeistofmonsters is de conclusie dat de resultaten van het vergelijkend
onderzoek waarschijnlijker zijn wanneer hypothese 1 waar is dan wanneer
hypothese 2 waar is. [37]
Het NFI heeft de dop die is aangetroffen op de plaats delict onderzocht op DNA. Uit dit onderzoek door het NFI blijkt onder meer het volgende:
“Politie Eenheid Midden-Nederland heeft verzocht om AANA1525NL te onderzoeken op de aanwezigheid van humane biologische sporen en DNA. [38]
Resultaten
- Dop AANA1525NL - DNA mengprofiel van minimaal twee personen - DNA kan afkomstig zijn van [verdachte] en minimaal één onbekende persoon. [39]
Bewijskracht
Ten behoeve van het berekenen bewijskracht van de overeenkomsten tussen het DNA-profiel van [verdachte] en DNA-mengprofiel AANA1525NL#01 zijn de volgende aannames gedaan:
- bemonstering AANA1525NL#01 bevat DNA van twee personen;
- de onbekende personen in dit mengsel zijn niet onderling (zie hypothese 2) of aan [verdachte] (zie hypothese 1) verwant.
Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
- Hypothese 1: De bemonstering bevat DNA van [verdachte] en één willekeurige onbekende persoon.
- Hypothese 2: De bemonstering bevat DNA van twee willekeurige onbekende personen.
Het verkregen DNA-mengprofiel AANA1525NL#0l is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is. [40]
Een verbalisant heeft over de plaats delict onder meer het volgende gerelateerd:
“Op 13 mei (
de rechtbank begrijpt: 13 december) was ik op [adres] te [woonplaats] . Op deze locatie was voor de tweede keer in één week tijd brand gesticht. Bij de brand op 13 december 2019 hebben de verdachten(n) twee flessen met een vloeistof naar binnen gegooid.
HAL WONING:
Ik zag op de deurmat een natte wc-rol liggen.
GESPREK AANGEVER:
Ik hoorde aangever zeggen dat er in de woning diverse spullen waren achtergebleven die niet van haar of haar gezin waren, onder andere een wc-rol. [41]
Ten aanzien van de onder 4 tenlastegelegde bedreiging op 20 december 2019 te [woonplaats] .
In de aangifte van [slachtoffer 5] wordt het volgende vermeld, zakelijk weergegeven:
“Ik woon op de [adres] in [woonplaats] . Rond 9 uur (
de rechtbank begrijpt gelet op de datum van aangifte: 20 december 2019)haalde ik de krant uit de brievenbus. Ik zag dat er een envelop in de brievenbus lag. Ik maakte de envelop open. Met het openen viel er een kogel uit. [42]
In de brief, die als bijlage bij het proces-verbaal is gevoegd, staat:
“U heeft al een aantal waarschuwingen gehad. Dit is de enigste en allerlaatste waarschuwing. Om uw verplichtingen te voldoen. Dit is dat u het bedrag van € 700000,- terug moet betalen. Doet u dat niet dan beginnen wij met iedereen om u heen. En u als laatste.” [43]
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft tegenover de politie verklaard dat hij de bief heeft getypt. [44]
Uit camerabeelden blijkt dat op 20 december 2019 omstreeks 01:33:44 uur een brief is bezorgd op [adres] . [45]
Ten aanzien van de onder 5 tenlastegelegde brandstichting op 20 december 2019 te [woonplaats] .
In de aangifte van [slachtoffer 6] wordt onder meer het volgende vermeld:
“Vandaag werden wij om ongeveer 01.45 uur wakker, ik zag dat de schutting aan de
achterzijde van onze woning in de brand stond. [46]
Uit onderzoek naar de bankrekeningen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] blijkt onder meer het volgende:
“Na analyse van de transactiegegevens van bankrekeningnummer [rekeningnummer] op naam van [medeverdachte 2] bleek dat op:
- 19 december 2019 te 22.31 uur voor 40.03 euro brandstof is afgenomen en afgerekend met de bankpas van [verdachte] bij de betaalautomaat te Tiel.
- 19 december 2019 te 22.33 uur voor 7.26 euro brandstof is afgenomen en afgerekend met de bankpas van [medeverdachte 2] bij de betaalautomaat te Tiel.
- 20 (
cijfer is handgeschreven, toevoeging door de rechtbank) te
0.15
en 00.17 uur 2 aankopen werden gedaan en afgerekend werden met de bankpas van [verdachte] , bij het BP tankstation aan de A2 te Beesd (in de richting van Utrecht).
(Op 20 december 2019 om 01.48 uur werd brand gemeld bij de woning aan de [adres] in [woonplaats] . De reis met een personenauto van het tankstation Shell Express in Tiel naar de [adres] in [woonplaats] is 137 KM lang en duurt tussen de 1.10 en 1.40 uur. De reis van het tankstation Shell Express in Tiel naar het BP tankstation aan de A2 is 23 KM lang en duurt tussen de 14 en 20 minuten. De reis van het BP tankstation aan de A2 naar de [adres] in [woonplaats] is 114 KM lang en duurt tussen 1 uur en 1.20 uur.) [47]
Uit onderzoek door de politie op de plaats delict blijkt onder meer het volgende:
“Op [adres] te [woonplaats] brandde de schutting in de achtertuin.
Vermoedelijk heeft de dader een vloeistof onder de tuindeur gespoten en deze aangestoken, de brand woedde aan de binnenkant van de tuin. De tuindeur was afgesloten, de dader is niet binnen in de tuin geweest. In de steeg lag een fakkel met verbrandde kruitresten. [48]
Uit camerabeelden van het pad achter [adres] blijkt het volgende:
“Op 20 december om 01:38 uur kwamen drie manspersonen aan lopen. [49]
Persoon A: 2 flessen [50]
Persoon B: 1 fles [51]
De drie personen lopen uit beeld waarna persoon B terugloopt en met zijn rechterhand een fles leeggooit over de schutting. [52] Schijnbaar heeft persoon C de brand ontstoken want wanneer hij wegrent ontstaat er brand. [53]
Uit onderzoek door de politie op de plaats delict blijkt onder meer het volgende:
“op [adres] te [woonplaats] brandde de schutting in de achtertuin.
Vermoedelijk heeft de dader een vloeistof onder de tuindeur gespoten en deze aan
gestoken, de brand woedde aan de binnenkant van de tuin. De tuindeur was afgesloten, de dader is niet binnen in de tuin geweest. In de steeg lag een fakkel met verbrandde kruit resten. [54]
Uit het proces-verbaal van bevindingen van het verhoor van [getuige 3] op 24 januari 2020 blijkt onder meer het volgende:
Ik vroeg aan [getuige 3] : “En wie zijn dat?”
Ik hoorde haar zeggen (letterlijke weergave):
“Sowieso de eerste wel [verdachte] , gok ik. (..)” [55]
Verdachte heeft na het tonen van de camerabeelden verklaard dat hij medeverdachte [medeverdachte 2] herkent als de persoon die aan het gieten is. [56]
Overige bewijsmiddelen ten aanzien van de feiten 3 tot en met 5
Fakkels
In een proces-verbaal van de politie wordt onder meer vermeld:
“De informatie in het geheugen van de telefoon (van medeverdachte [medeverdachte 2] , toevoeging rechtbank) werd uitgelezen. Daaruit bleek dat op die telefoon op
10 december 2019 op het internet gezocht was met de zoekterm "Action". Tevens was gezocht met de zoekterm "stadionfakkels".
Op vordering van de officier van justitie werden door de ABN-Amro bank de transactie gegevens van de bankrekening van [medeverdachte 2] verstrekt. Daaruit bleek dat op 10 december 2019 voor een totaalbedrag van 13.19 euro artikelen bij de winkel "Action" te Tiel waren gekocht.
Op vordering van de officier werden door de "Action" in Tiel de gegevens van de kassabon met daarop de aangekochte artikelen verstrekt.
Hieruit bleek dat door [medeverdachte 2] o.a. 5 stuks schertsvuurwerk (Bengaals vuur) waren aangekocht. [57]
In een proces-verbaal van de doorzoeking van de woning van medeverdachte [medeverdachte 2] wordt onder meer vermeld:
“Op 14 januari 2020 is bij een doorzoeking ter inbeslagneming onder meer aangetroffen: 2x fakkels en 1x jerrycan. [58]
Een verbalisant heeft een vergelijking gemaakt tussen de fakkel aangetroffen bij [adres] in [woonplaats] en de fakkel aangetroffen bij [adres] in [woonplaats] met de fakkels aangetroffen bij de doorzoeking van de woning van medeverdachte [medeverdachte 2] . De verbalisant komt tot de conclusie dat de fakkels hem doen voorkomen als soortgelijk. [59]
Overig onderzoek aan telefoons
Uit onderzoek van de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 2] blijkt dat op 20 december 2019 16 websites werden bezocht over branden in [woonplaats] en [woonplaats] . Op 30 december 2019 werden 2 websites bezocht met informatie over de aanhouding van een verdachte voor de branden in [woonplaats] . [60]
Uit onderzoek van de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 1] blijkt dat op 9 december 2019 zogenaamde “cookies” zijn geaccepteerd/geplaatst met de naam:
www.nieuwsbode- [woonplaats] .nl. en nieuwsbode- [woonplaats] .nl.
Op 11 en 20 december 2019 bleken de cookies: denoordoostpolder.nl en noordoostpolder.nl
geplaatst/geaccepteerd te zijn.
Op 20 december 2019 bleek tevens de cookie: [woonplaats] .info geplaatst/geaccepteerd te zijn. [61]
Bewijsoverwegingen
Schakelbewijs
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (11 januari 2000, NJ 2000, 194) is het gebruik van aan andere bewezen verklaarde, soortgelijke, feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als ondersteunend schakelbewijs toegelaten. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal van dat andere feit dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met het bewijsmateriaal van de te bewijzen feiten en dat duidt op een specifiek patroon in het gedrag van een verdachte, welk patroon herkenbaar aanwezig is in de voor het te bewijzen feit voorhanden zijnde bewijsmiddelen.
De rechtbank stelt vast dat uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen volgt dat er grote overeenkomsten bestaan in de modus operandi ten aanzien van de tenlastegelegde strafbare feiten.
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] hebben steeds een bezoek gebracht aan medeverdachte [medeverdachte 1] op de dag voorafgaand aan de tenlastegelegde feiten of de dag daarna. Zoals in de bewijsmiddelen is weergegeven zijn verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] op 1, 8, 12 en 21 december 2019 bij medeverdachte [medeverdachte 1] geweest. De verklaring van verdachte dat in [woonplaats] niet steeds [medeverdachte 1] is bezocht, maar ook twee keer het nabijgelegen bedrijf [bedrijf 4] wordt niet ondersteund door de verklaring van de medeverdachte en is reeds daarom niet aannemelijk.
Verder is steeds benzine getankt met de bankpas van medeverdachte [medeverdachte 2] kort voorafgaand aan een (poging tot) brandstichting. Zoals in de bewijsmiddelen is weergegeven is er getankt op 9, 11, 13 en 20 december 2019. Steeds werd er midden in de nacht getankt en het ging veelal om een kleine hoeveelheid benzine. Zoals in de bewijsmiddelen is weergegeven, is aan de hand van het tijdsverloop tussen het tanken en het tijdstip van de brandstichting alsmede de reisafstand tussen het tankstation en de plaats van het delict nagegaan of het tanken vooraf kan zijn gegaan aan het plegen van de delicten, hetgeen op alle data mogelijk blijkt.
Op de plaatsen delict van 11 en 13 december 2019 zijn frisdrankflessen gevonden waar benzine in zat en uit de beelden van de brandstichting op 20 december 2019 blijkt dat daar ook drinkflessen zijn gebruikt. Er zijn vuurwerkfakkels aangetroffen op de plaatsen delict van 11, 13 en 20 december 2019. Uit de beelden van de brandstichting op 11 december 2019 blijkt dat wc-papier wordt gebruikt en bij de poging tot brandstichting op 13 december 2019 is een wc-rol op de plaats delict achter gebleven. De brandstichtingen vonden plaats in de nacht.
Kort voor of na de brandstichting op 9 december 2019 is een dreigbrief in de brievenbus gedaan waarin wordt gewaarschuwd dat ‘je pa aan zijn verplichtingen moet voldoen en, zo niet, dan volgen ergere consequenties.’ Ook de brandstichting op 20 december 2019 is gepaard gegaan met een dreigbrief, waarin wordt verwezen naar een aantal eerdere waarschuwingen om aan de verplichtingen te voldoen en € 700.000,- terug te betalen. De inhoud van beide brieven past bij het conflict dat [medeverdachte 1] had met [slachtoffer 5] , zoals eerder omschreven.
Het voorgaande maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen elkaar over en weer ondersteunen, omdat de wijze waarop de strafbare feiten zijn uitgevoerd, op specifieke en essentiële punten met elkaar overeenkomt.
De rechtbank zal de weergegeven bewijsmiddelen over en weer gebruiken als steunbewijs voor de ten laste gelegde feiten.
Andere mogelijke dadergroepen
De verdediging heeft betoogd dat [slachtoffer 5] verschillende mensen voor grote bedragen heeft opgelicht en dat de feiten daarom ook door of in opdracht van anderen dan [medeverdachte 1] kunnen zijn gepleegd.
De rechtbank is, op basis van de contacten tussen de verdachten en de in de bewijsmiddelen opgenomen chatgesprekken tussen verdachte en [medeverdachte 1] , in combinatie met de inhoud van de dreigbrieven waarvan medeverdachte [medeverdachte 2] heeft bekend dat hij die teksten heeft getypt, van oordeel dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] kennelijk met [medeverdachte 1] zijn overeengekomen dat zij [slachtoffer 5] ertoe zouden bewegen dat hij “aan zijn verplichtingen zou voldoen”, te weten, dat hij “het bedrag van € 700.000,- terug moest betalen” aan [medeverdachte 1] . De rechtbank vindt de verklaring van verdachte dat de berichten en bezoeken aan medeverdachte [medeverdachte 1] te maken hadden met autohandel niet aannemelijk en verwijst daarvoor naar de inhoud van het chatgesprek tussen verdachte en [medeverdachte 1] dat is opgenomen bij de bewijsmiddelen. Hoewel uit het dossier niet duidelijk wordt of zij besproken hebben op welke wijze zij [slachtoffer 5] ertoe zouden bewegen het geld terug te laten betalen, is mede in het licht van de getuigenverklaring van [getuige 2] alsmede de chatberichten tussen [getuige 2] en [medeverdachte 1] duidelijk dat dit niet op een legale wijze zou zijn en dat de zwakke plek van [slachtoffer 5] de dochter in [woonplaats] was.
Dat het kennelijk de bedoeling was om het geld door middel van bedreigingen in combinatie met brandstichtingen terug te krijgen, blijkt uit het feit dat na de eerste bedreiging en brandstichting op 9 december 2019 te [woonplaats] er nog meer bedreigingen en (poging tot) brandstichtingen zijn gepleegd, waarbij ook sprake was van tussentijds contact tussen [medeverdachte 1] , medeverdachte [medeverdachte 2] en verdachte.
De rechtbank overweegt dat het DNA van verdachte op 13 december 2019 is gevonden op de dop die is achtergebleven op de plaats delict. Daarnaast wordt in de dreigbrief van 20 december 2019 specifiek gerefereerd aan het bedrag van zeven ton, wat blijkens het dossier de omvang van de vordering betreft die [medeverdachte 1] meent te hebben op [slachtoffer 5] . Daarmee is duidelijk dat, anders dan de verdediging heeft betoogd, deze poging tot brandstichting niet in opdracht van andere vijanden van [slachtoffer 5] dan medeverdachte [medeverdachte 1] is gepleegd. Gelet op hetgeen onder het kopje schakelbewijs is opgenomen heeft daarmee te gelden dat ook ten aanzien van de andere tenlastegelegde feiten duidelijk is dat deze in opdracht van [medeverdachte 1] gepleegd zijn door de dadergroep waartoe verdachte behoorde.
Medeplegen
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De bijdrage van de medepleger kan in uitzonderlijke gevallen in hoofdzaak vóór of ná het strafbare feit zijn geleverd. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke gevallen moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
Feit 3
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het onder 3 tenlastegelegde het volgende af.
Verdachte is meermalen samen met medeverdachte [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 1] gegaan kort voor of na brandstichtingen. De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat zij van oordeel is dat verdachten daar gesproken hebben om [slachtoffer 5] ertoe te bewegen dat hij “aan zijn verplichtingen zou voldoen”,, ook via zijn dochter. Ook op 12 december 2019, de dag voor het onder feit 3 tenlastegelegde werd gepleegd, zijn zij weer bij [medeverdachte 1] geweest. Uit camerabeelden blijkt verder dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] op 13 december 2019 samen in de auto hebben gezeten en dat er toen een kleine hoeveelheid benzine is getankt. Daarnaast wijst de rechtbank op hetgeen onder het kopje “Schakelbewijs” is vermeld.
De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte op de plaats delict is geweest. Daarvoor acht zij het DNA-spoor op de cola-dop onvoldoende, gelet op de verplaatsbaarheid van het object, de Cola-dop. De rechtbank acht op basis van het voorgaande echter wel vaststaan dat de poging tot brandstichting vanuit de groep van verdachte en zijn medeverdachten komt, hetgeen (onder meer) bevestiging vindt in het aangetroffen DNA-spoor. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] (en eventuele andere medeverdachten op de plaats delict) is komen vast te staan.
Hoewel de rechtbank niet kan vaststellen dat sprake is van een gezamenlijke uitvoering is de bijdrage van verdachte aan het tenlastegelegde naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat uit de uitgelezen berichten tussen verdachte en [medeverdachte 1] blijkt dat hij degene is geweest die het eerste contact heeft gelegd met [medeverdachte 1] , “de mensen regelt” en een afspraak maakt om met (onder meer) medeverdachte [medeverdachte 2] langs te gaan bij [medeverdachte 1] . Daarmee acht de rechtbank het onder 3 tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Feiten 4 en 5
Ten aanzien van de onder 5 tenlastegelegde brandstichting overweegt de rechtbank dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 2] in de auto heeft gezeten, waarbij er weer een kleine hoeveelheid benzine is getankt. De rechtbank verwijst hierbij verder naar de kopjes ‘Schakelbewijs’ en ‘Andere mogelijke dadergroepen’ en hetgeen hiervoor onder feit 3 is overwogen. Op basis daarvan acht de rechtbank de bijdrage van de verdachte reeds van zodanig gewicht dat sprake is van medeplegen, ook als verdachte niet op de plaats delict van de feiten 4 en 5 zou zijn geweest. In dit geval acht de rechtbank echter ook voldoende wettig en overtuigend bewezen dat verdachte daadwerkelijk bij de uitvoering aanwezig is geweest. Daarvoor acht de rechtbank van belang dat de getuige [getuige 3] na het uitkijken van de beelden van die nacht in eerste instantie heeft verklaard: “die eerste is sowieso [verdachte] , gok ik”, in combinatie met het feit dat verdachtes signalement past bij de beschrijving van de persoon op deze beelden door de politie alsook verdachtes eigen verklaring dat hij medeverdachte [medeverdachte 2] op diezelfde beelden herkent, waarmee hij eerder die avond samen in de auto zat toen er benzine in een jerrycan werd getankt.
Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde overweegt de rechtbank het volgende. De dreigbrief is kort voor de brandstichting die onder 5 is tenlastegelegd bezorgd. Ook ten aanzien van deze brief geldt dat, ook gelet op hetgeen hiervoor is overwogen bij de kopjes ‘Schakelbewijs’ en ‘Andere mogelijke dadergroepen’, bewezen is dat sprake is van medeplegen.
Overige te bespreken verweren
Voor zover de door de raadsvrouw gevoerde verweren niet wordt weerlegd door de inhoud van de weergegeven bewijsmiddelen overweegt de rechtbank nog als volgt.
Feit 3 – poging tot brandstichting?
Met betrekking tot de onder3 tenlastegelegde poging tot brandstichting: anders dan de verdediging heeft betoogd is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een poging tot brandstichting. De ruit van de voordeur is ingetrapt, er zijn 2 flessen met benzine en een wc-rol in de woning gegooid en er was een vuurgloed gezien. Dat de fakkel buiten is aangetroffen maakt niet dat geen sprake is van een poging tot brandstichting. Kennelijk is de dader ervan doorgegaan toen hij werd betrapt door een van de bewoners en is de fakkel vervolgens door de brandblusser gedoofd.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
3
op 13 december 2019 te [woonplaats] , ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
opzettelijk brand te stichten in/aan een woning gelegen aan de [adres] , met dat opzet met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, naar voornoemde woning is toegegaan en/of (vervolgens) de ruit in de voordeur van die woning heeft/hebben vernield en/of twee plastic flessen met benzine, naar binnen heeft/hebben gegooid en voor de voordeur een fakkel heeft/hebben aangestoken, en daarvan gemeen gevaar voor die woning en de in die woning aanwezig inboedel en de omliggende woningen, en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1] en haar huisgenoten/gezinsleden, te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4
op 20 december 2019 te [woonplaats] ,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, [slachtoffer 5] en zijn vrouw, schriftelijk en onder een bepaalde voorwaarde, heeft bedreigd met
- openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en/of goederen, en/of
- enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen
en/of goederen ontstaat, en/of
- enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of
- zware mishandeling, en/of
- brandstichting,
door in de brievenbus van de woning van die [slachtoffer 5] (gelegen aan de [adres] te [woonplaats] ) een brief achter te laten met daarin de tekst: “U heeft al een aantal
waarschuwingen gehad. Dit is de enigste en allerlaatste waarschuwing. Om u verplichtingen te voldoen. Dit is het bedrag van EUR 700.000 dat je terug moet betalen. Doet u dat niet dan
beginnen wij met iedereen om u heen. En u als laatste”,
bij welke brief een kogel was gevoegd en waarbij na het achterlaten van deze brief
brand is gesticht (na)bij deze woning;
5
op 20 december 2019 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk brand heeft gesticht aan de schutting behorende bij de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] ,
immers hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar
opzettelijk een fakkel in aanraking gebracht met een hoeveelheid benzine, ten gevolge waarvan brand is ontstaan en die schutting van het voornoemde pand is verbrand,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
3
Poging tot het medeplegen van opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
4
Medeplegen van bedreiging met openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en/of goederen, met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen en/of goederen ontstaat, met enig misdrijf tegen het leven gericht, met zware mishandeling en/of met brandstichting, terwijl deze bedreiging schriftelijk en onder bepaalde voorwaarde geschiedt;
5
Medeplegen van opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 4 jaren, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, voor het geval het verweer tot integrale vrijspraak niet slaagt, aangevoerd dat uit de reclasseringsrapportage blijkt dat verdachte goed contact heeft met de reclassering. Verdachte is werkzaam als ZZP-er in het grondverzet en wegwerkzaamheden en heeft een eigen woning. De raadsvrouw heeft verwezen naar jurisprudentie waaruit naar voren komt dat rechtbanken voor brandstichting een lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan zeer ernstige feiten. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van bedreiging, brandstichting en poging tot brandstichting. Brandstichting is in hoge mate gevaarzettend en brengt gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij teweeg, terwijl dit doorgaans ook grote (financiële) schade veroorzaakt. De branden zijn in het holst van de nacht gesticht terwijl de meeste bewoners lagen te slapen. Door de enige deur van de woning in brand te steken hadden de bewoners, bij een uitslaande brand, geen kant meer op gekund. Het is niet aan verdachte te danken dat bij de poging tot brandstichting op 13 december 2019 geen slachtoffers zijn gevallen.
Uit de slachtofferverklaringen van [slachtoffer 5] en zijn vrouw en het gezin van de dochter van [slachtoffer 5] blijkt hoe beangstigend, ingrijpend en ontwrichtend de strafbare feiten zijn geweest en ook nog steeds zijn. Na de poging brandstichting op 13 december 2019 moest het gezin [gezin] voor hun eigen veiligheid naar een hotel. Enkele dagen later moesten zij van de politie naar een safe-house. Daar hebben zij de kerstdagen doorgebracht. De angst en paniek waren groot, zeker nadat er weer bedreigingen waren geuit en er ook (weer) brand was gesticht bij de heer en mevrouw [slachtoffer 5] sr. Bij meerder gezinsleden is PTSS geconstateerd waarvoor behandeling nodig is. De slachtoffers van de bedreigingen en (poging) brandstichtingen hebben in doodsangst verkeerd en dat juist op de plaats waar zij zich veilig zouden moeten voelen, hun huis.
Verdachte heeft zich kennelijk laten verleiden door de beloning die hem in het vooruitzicht is gesteld. Hij is er niet voor terug gedeinsd strafbare feiten te plegen tegen voor hem onbekende personen, waarbij kennelijk doelbewust bij de dochter van [slachtoffer 5] en haar gezin brand werd gesticht, nu dat de enige zwakke plek zou zijn van [slachtoffer 5] sr. Ook rekent de rechtbank verdachte aan dat hij degene is geweest die het eerste contact met [medeverdachte 1] had en dat hij vervolgens medeverdachte [medeverdachte 2] (en wellicht nog anderen) erbij betrokken heeft.
De persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie (strafblad) betreffende verdachte van 1 september 2020;
- een reclasseringsadvies van 19 maart 2021.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij herhaaldelijk is veroordeeld voor feiten op grond van de Wegenverkeerswet.
In het reclasseringsadvies wordt onder meer vermeld dat verdachte in zijn toezicht bij de reclassering heeft laten zien dat hij afsprakentrouw is en dat hij een positieve instelling heeft getoond. Omdat verdachte de tenlastegelegde feiten ontkent heeft de reclassering geen zicht gekregen op eventuele criminogene factoren. Aangezien verdachte gedurende de schorsing van de preventieve hechtenis heeft laten zien zelfstandig te kunnen functioneren op de verschillende leefgebieden wordt er geen indicatie gezien voor verdere reclasseringsbemoeienis bij een veroordeling. Bij een veroordeling wordt een straf zonder bijzondere voorwaarden geadviseerd.
Uitgangspunt bij de beoordeling
De oriëntatiepunten van het LOVS geven in deze zaak onvoldoende houvast omdat er geen oriëntatiepunt is voor brandstichting en omdat de zwaarte van de bedreiging samenhangt met de (poging) brandstichtingen. De rechtbank heeft daarom acht geslagen op straffen die in andere zaken voor brandstichting worden opgelegd.
De straf
Gelet op hetgeen hiervoor is weergegeven met betrekking tot de ernst van de feiten kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat
een gevangenisstraf voor de duur van drie jarenpassend en geboden is.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden wijkt de rechtbank bij de straftoemeting af van de eis van de officier van justitie. Daarbij is met name van belang dat de rechtbank van oordeel is dat niet alle tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank is van oordeel dat het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis dient te worden opgeheven. Aan dit oordeel ligt de ernst van de bewezenverklaarde feiten ten grondslag. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte op dit moment geen aanleiding tot een ander oordeel.

9.BENADEELDE PARTIJEN

Benadeelde partij [slachtoffer 5]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.119,-. Dit bedrag bestaat uit € 119,- materiële schade en € 1.000,- immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte ten laste gelegde feiten.
Benadeelde partij [slachtoffer 6]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 3.000,-. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte ten laste gelegde feiten.
Benadeelde partij [bedrijf 3] B.V.
[bedrijf 3] B.V. heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.939,-. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 3 ten laste gelegde feit.
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 10.297,11. Dit bedrag bestaat uit € 2.797,11 materiële schade en € 7.500,- immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte ten laste gelegde feiten.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 5.788,-. Dit bedrag bestaat uit € 788,- materiële schade en € 5.000,- immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte ten laste gelegde feiten.
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 5.329,42. Dit bedrag bestaat uit € 329,42 materiële schade en € 5.000,- immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte ten laste gelegde feiten.
Benadeelde partij [slachtoffer 4]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 5.375,-. Dit bedrag bestaat uit € 375,- materiële schade en € 5.000,- immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte ten laste gelegde feiten.
Benadeelde partij [benadeelde]
M.F.H. ten Hove heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.750,-. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 en 4 ten laste gelegde feiten.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De vorderingen van benadeelde partijen [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] kunnen worden toegewezen.
De vorderingen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] kunnen ook worden toegewezen.
De vordering van [benadeelde] kan alleen worden toegewezen ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit, waarbij de officier van justitie de rechtbank verzoekt om de schade te schatten.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De vorderingen van alle benadeelde partijen dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard bij vrijspraak van de verdachte. Subsidiair is aangevoerd dat de toe te wijzen bedragen dienen te worden gematigd ten opzichte van de gevorderde bedragen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [slachtoffer 5]
De rechtbank zal de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 5] tot vergoeding van de materiële schade afwijzen. Deze vordering is gebaseerd op de brandstichting op 11 december 2019 bij de [adres] maar dit feit is niet aan verdachte tenlastegelegd.
De schade voor zover die betrekking heeft op de immateriële schade komt naar het oordeel van de rechtbank voor € 500,- voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 500,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 13 december 2019 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren omdat verdachte is vrijgesproken van hetgeen onder 1 en 2 is tenlastegelegd. De vordering kan voor dit deel bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Hoofdelijk aansprakelijk
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Veroordeling in kosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 5] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 500,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 13 december 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 10 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 5] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Benadeelde partij [slachtoffer 6]
De schade voor zover die betrekking heeft op de immateriële schade komt naar het oordeel van de rechtbank voor € 1.000,- voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 1.000,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 13 december 2019 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren omdat verdachte is vrijgesproken van hetgeen onder 1 en 2 is tenlastegelegd. De brandstichting op 11 december 2019 is niet aan verdachte tenlastegelegd. De vordering kan voor dit deel bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Hoofdelijk aansprakelijk
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Veroordeling in kosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 6] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 13 december 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 20 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 6] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Benadeelde partij [bedrijf 3] B.V.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [bedrijf 3] B.V. afwijzen. Reden daarvoor is dat de vordering is gebaseerd op de brandstichting op 11 december 2019 bij [adres] en dit feit is niet aan verdachte tenlastegelegd.
Veroordeling in kosten
Nu de vordering van de benadeelde wordt afgewezen, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De schade voor zover die betrekking heeft op de schadeposten
- eigen bijdrage ziektekosten (€ 655,90) en
- inkomensschade t/m april 2021 (€ 1.012,17) en
- immateriële schade (€ 5.000,-) komen voor vergoeding in aanmerking.
Het betreft een bedrag van in totaal € 6.668,07. De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 6.668,07 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 13 december 2019 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. Ten aanzien van de (toekomstige) inkomensschade voor de periode gelegen tussen april 2021 en december 2021 acht de rechtbank deze op dit moment onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Datzelfde geldt ook voor het meerdere dat is gevorderd ten aanzien van de immateriële schade. De rechtbank heeft deze schade geschat op € 5.000,-. Voor het overige wordt deze vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Hoofdelijk aansprakelijk
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn
mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Veroordeling in kosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 6.668,07, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 13 december 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 68 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De vordering van [slachtoffer 2] strekt onder meer tot vergoeding van de materiële schade als gevolg van het afbranden van zijn auto. De vordering is in zoverre gebaseerd op het onder feit 2 tenlastegelegde feit. Omdat verdachte van het onder 2 ten laste gelegde wordt vrijgesproken dient de rechtbank de vordering van de benadeelde partij in zoverre nietontvankelijk te verklaren. De benadeelde partij kan de vordering tot vergoeding van de materiële schade, bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering van [slachtoffer 2] strekt ook tot vergoeding van immateriële schade. Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 5 bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert de immateriële schade op € 5.000,- en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 13 december 2019 tot de dag van volledige betaling.
Hoofdelijk aansprakelijk
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Veroordeling in kosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 5.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 13 december 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 60 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor onder bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op € 5.329,42. Dit bedrag is opgebouwd uit € 329,42 materiële schade en € 5.000,- immateriële schade. De vordering zal tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 13 december 2019 tot de dag van volledige betaling.
Hoofdelijk aansprakelijk
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Veroordeling in kosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 3] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 5.329,42. te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 13 december 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 61 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Benadeelde partij [slachtoffer 4]
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor onder 5 bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op € 5.375,-. Dit bedrag is opgebouwd uit € 375,- materiële schade en € 5.000,- immateriële schade. De vordering zal tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 13 december 2019 tot de dag van volledige betaling.
Hoofdelijk aansprakelijk
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Veroordeling in kosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 4] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 5.375,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 13 december 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 61 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Benadeelde partij [benadeelde]
De rechtbank wijst de vordering af omdat de wettelijke grondslag voor het toekennen van schadevergoeding ontbreekt. Daarnaast heeft de rechtbank verdachte vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde.
Gelet op het voorgaande zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 157 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

Vrijspraak
- verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 3,4 en 5 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het hiervoor in rubriek 5 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3 jaren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partijen
Benadeelde partij [slachtoffer 5]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 5] tot vergoeding van materiële schade van € 119,- af;
  • wijst de vordering van [slachtoffer 5] tot vergoeding van immateriële schade toe tot een bedrag van € 500,-;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 5] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 december 2019 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [slachtoffer 5] voor wat betreft de meer gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 5] aan de Staat € 500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 december 2019 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 10 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 6]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 6] tot vergoeding van immateriële schade toe tot een bedrag van € 1.000,-;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 6] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 december 2019 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [slachtoffer 6] voor wat betreft de meer gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 6] aan de Staat € 1.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 december 2019 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 20 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [bedrijf 3] B.V.
  • wijst de vordering van [bedrijf 3] B.V. af;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 6.668,07;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 december 2019 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde nietontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 6.668,07 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 december 2019 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 68 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 5.000,-;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 december 2019 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart de vordering voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 5.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 december 2019 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 60 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 5.329,42;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 3] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 december 2019 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat € 5.329,42 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 december 2019 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 61 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 4]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 4] toe tot een bedrag van € 5.375,-;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 4] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 december 2019 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 4] aan de Staat € 5.375,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 december 2019 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 61 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [benadeelde]
  • wijst de vordering van [benadeelde] af;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Perrick, voorzitter, mrs. J.A. Spee en D. Riani el Achhab, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.E. van Wiggen – van der Hoek, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 mei 2021.
Mr. D. Riani el Achhab is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan bovengenoemde gedagvaarde persoon wordt (na aanpassing van de tenlastelegging ex artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering ter terechtzitting van 9 april 2020) tenlastegelegd dat:
1
Hij op of omstreeks 9 december 2019 te [woonplaats] ,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] en/of haar familieleden, (schriftelijk en onder een bepaalde voorwaarde), heeft bedreigd met
- openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en/of goederen, en/of
- enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen
en/of goederen ontstaat, en/of
- enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of
- zware mishandeling, en/of
- brandstichting,
door in de brievenbus van de woning van die [slachtoffer 5] (gelegen aan de [adres] te [woonplaats] ) een brief achter te laten met daarin de tekst: “Dit is de eerste en laatste waarschuwing, je pa moet aan zijn verplichtingen voldoen. Zo niet dan volgen er ergere consequenties. Dit is pas het begin. Met vriendelijke groet, kusjes”,
en/of waarbij na het achterlaten van deze brief brand is gesticht bij deze woning;
(Artikel art 285 lid 2 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 9 december 2019 te [woonplaats] , in elk geval in Nederland, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan de
carport behorende bij de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] en/of aan de auto’s
geparkeerd in de carport behorende bij de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] ,
immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar
opzettelijk een fakkel, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een
hoeveelheid benzine, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan brand is
ontstaan en/of die
carport en/of de daarin/daarbij geparkeerde auto’s en/of de/het in die auto’s aanwezige goed(eren) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de goederen in voornoemde auto en/of andere zich in de nabije omgeving bevindende auto’s en/of goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
(Artikel art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
3
hij op of omstreeks 13 december 2019 te [woonplaats] , in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, opzettelijk brand te stichten in/aan een woning gelegen aan de [adres] , met dat opzet met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, naar voornoemde woning is toegegaan en/of (vervolgens) de ruit in de voordeur van die woning heeft/hebben vernield en/of twee plastic flessen met benzine, althans een brandbare vloeistof, naar binnen
heeft/hebben gegooid en/of voor de voordeur een fakkel heeft/hebben aangestoken,
en daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of de in die woning aanwezig inboedel en/of de omliggende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor
[slachtoffer 1] en/of haar huisgenoten/gezinsleden, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor die [slachtoffer 1] en/of haar huisgenoten/gezinsleden, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)
4
hij op of omstreeks 20 december 2019 te [woonplaats] ,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 5] en/of zijn vrouw, (schriftelijk en onder een bepaalde voorwaarde), heeft bedreigd met
- openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en/of goederen, en/of
- enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen
en/of goederen ontstaat, en/of
- enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of
- zware mishandeling, en/of
- brandstichting,
door in de brievenbus van de woning van die [slachtoffer 5] (gelegen aan de [adres] te [woonplaats] ) een brief achter te laten met daarin de tekst: “U heeft al een aantal
waarschuwingen gehad. Dit is de enigste en allerlaatste waarschuwing. Om u verplichtingen te voldoen. Dit is het bedrag van EUR 700.000 dat je terug moet betalen. Doet u dat niet dan
beginnen wij met iedereen om u heen. En u als laatste”,
en/of bij welke brief een kogel was gevoegd en/of waarbij na het achterlaten van deze brief
brand is gesticht (na)bij deze woning;
(Artikel art 285 lid 2 Wetboek van Strafrecht)
5
hij op of omstreeks 20 december 2019 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht aan de heg en/of schutting behorende bij de woning(en) gelegen aan de [adres] te [woonplaats] ,
immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar
opzettelijk een fakkel, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een
hoeveelheid benzine, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan brand is
ontstaan en/of die schutting en/of heg en/of gevel van het voornoemde pand is/zijn verbrand,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor andere zich in de nabije omgeving bevindende goederen
en/of woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
(Artikel art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal
2.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] van 13 januari 2016, pagina 423-424.
3.Een proces-verbaal van bevindingen van 4 maart 2020, pagina 643-645.
4.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] van 12 maart 2020, pagina 1091e.v.
5.Een proces-verbaal van bevindingen van 3 maart 2020, pagina 1032.
6.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] van 12 maart 2020, pagina 1091 e.v. en een ongenummerd proces-verbaal van verhoor van deze getuige bij de rechter-commissaris.
7.Een proces-verbaal van bevindingen van 3 maart 2020, pagina 563 e.v.
8.Een proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] op 7 april 2021 door de rechtercommissaris, losbladig, pagina 2.
9.Een proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] op 7 april 2021 door de rechter commissaris, losbladig, pagina 7.
10.Een proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] op 7 april 2021 door de rechtercommissaris, losbladig, pagina 4.
11.Een proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] op 7 april 2021 door de rechtercommissaris, losbladig, pagina 5.
12.Een proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] op 7 april 2021 door de rechtercommissaris, losbladig, pagina 7.
13.Een proces-verbaal van bevindingen van 10 februari 2020, nummer 162, pagina 267.
14.Het losbladige proces-verbaal van verhoor door de rechter-commissaris op 26 november 2020, pagina 2.
15.Een proces-verbaal van verhoor van 8 januari 2020 van medeverdachte [verdachte] , pagina 95.
16.Een bijlage van het proces-verbaal van bevindingen van 25 maart 2020, nummer 246, pagina 1023
17.Een bijlage van het proces-verbaal van bevindingen van 25 maart 2020, nummer 246, pagina 1024.
18.Een proces-verbaal van bevindingen van 12 maart 2020, nummer 241, pagina 1026.
19.De bijlage van een proces-verbaal van bevindingen van 17 februari 2020, nummer 178, pagina 295.
20.De bijlage van een proces-verbaal van bevindingen van 17 februari 2020, nummer 178, pagina 296.
21.De bijlage van een proces-verbaal van bevindingen van 17 februari 2020, nummer 178, pagina 299.
22.Een proces-verbaal van verhoor van 14 januari 2020 van verdachte, pagina 125 en 126.
23.Een proces-verbaal van verhoor van 8 januari 2020 van medeverdachte [verdachte] , pagina 92.
24.Een proces-verbaal van bevindingen van 7 januari 2020, nummer 51, pagina 67.
25.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 24 en 25.
26.Een verklaring van getuige [slachtoffer 4] van 13 december 2019, pagina 26.
27.Een proces-verbaal van bevindingen van 13 december 2019, pagina’s 11 en 12.
28.Een proces-verbaal van bevindingen van 13 februari 2020, nummer 174, pagina 262.
29.Een proces-verbaal van verhoor van verdachte op 14 januari 2020, nummer 69, pagina 126.
30.Een proces-verbaal van verhoor van verdachte op 15 januari 2020, nummer 80, pagina 139.
31.Een proces-verbaal van verhoor van [verdachte] op 8 januari 2020, nummer 69, pagina 93.
32.Een proces-verbaal van verhoor van [verdachte] op 8 januari 2020, nummer 69, pagina 94.
33.Een proces-verbaal van forensisch onderzoek van 13 december 2019, nummer PL09002019372837-5, pagina 901.
34.Een proces-verbaal van forensisch onderzoek van 13 december 2019, nummer PL09002019372837-5, pagina 902.
35.Een rapport van het NFI deskundige chemisch brandonderzoek van 7 april 2020, zaaknummer 2019.12.17.166 (002), pagina 981.
36.Een rapport van het NFI deskundige chemisch brandonderzoek van 7 april 2020, zaaknummer 2019.12.17.166 (002), pagina 982.
37.Een rapport van het NFI chemisch brandonderzoek van 7 april 2020, zaaknummer 2019.12.17.166 (002), pagina 984.
38.Een rapport van het NFI forensisch onderzoek biologische sporen van 20 december 2019, zaaknummer 2019.12.17.166, pagina 15.
39.Een rapport van het NFI forensisch onderzoek biologische sporen van 20 december 2019, zaaknummer 2019.12.17.166, pagina 16.
40.Een rapport van het NFI forensisch onderzoek biologische sporen van 20 december 2019, zaaknummer 2019.12.17.166, pagina 17.
41.Een proces-verbaal van bevindingen van 16 december 2019, nummer 13, pagina 1047.
42.Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 5] van 20 december 2020, nummer 20, pagina 363.
43.De bijlage van het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 5] van 20 december 2020, nummer 20, pagina 366.
44.Een proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] op 24 februari 2020, pagina 377.
45.Een proces-verbaal van bevindingen van 23 december 2019, documentcode MD2R019233-76, pagina 771.
46.Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 6] van 20 december 2019, nummer PL09002019380248-1, pagina 192.
47.Een proces-verbaal van bevindingen van 13 februari 2020, nummer 174, pagina 262.
48.Een proces-verbaal van bevindingen van 20 december 2019, nummer PL0900-20193802482, pagina 161.
49.Een proces-verbaal van bevindingen van 20 december 2019, nummer 18, pagina 162.
50.Een proces-verbaal van bevindingen van 20 december 2019, nummer 18, pagina 163.
51.Een proces-verbaal van bevindingen van 20 december 2019, nummer 18, pagina 164.
52.Een proces-verbaal van bevindingen van 20 december 2019, nummer 18, pagina 165.
53.Een proces-verbaal van bevindingen van 20 december 2019, nummer 18, pagina 166.
54.Een proces-verbaal van bevindingen van 20 december 2019, nummer PL0900-20193802482, pagina 161.
55.Een proces-verbaal van bevindingen van 24 januari 2020, nummer 117, pagina 201.
56.Een proces-verbaal van verhoor van [verdachte] van 9 maart 2020, nummer 214, pagina 825.
57.Een proces-verbaal van bevindingen van 28 april 2020, nummer 259, pagina 1054.
58.Een proces-verbaal doorzoeking ter inbeslagneming van 14 januari 2020, nummer 72, pagina 101.
59.Een proces-verbaal van bevindingen van 15 januari 2020, nummer 82, pagina 106.
60.Een proces-verbaal van bevindingen van 21 januari 2020, nummer 110, pagina 149.
61.Een proces-verbaal van bevindingen van 3 maart 2020, nummer 225, pagina 637.