4.3Het oordeel van de rechtbank
De bevindingen van de verbalisanten
Op 9 maart 2020 omstreeks 22:30 uur kreeg de eenheid 34.05 de opdracht van het operationeel centrum om met spoed te gaan naar het asielzoekerscentrum (AZC) te [adres] . Daar zou brand zijn. Wij, verbalisanten, zagen dat er rook uit het gebouw kwam. Wij zagen dat er een grote groep personen, naar onze schatting zo’n 300 personen, buiten stonden of naar buiten kwamen rennen. Op een gegeven moment kwam er naar mij, verbalisant [verbalisant 2] , een persoon lopen welke verklaarde veel rook te hebben ingeademd. Ik, verbalisant [verbalisant 3] , zag dat er een persoon het gebouw uit kwam rennen welke zichtbaar hoestte en aangaf ook veel rook te hebben ingeademd. Op enig moment hoorde ik, [verbalisant 2] , desgevraagd van een aldaar aanwezige brandweercommandant dat de brand zeer vermoedelijk zou zijn ontstaan in kamer [nummer] vallend onder gebouw/unit [gebouw/unit] . Nadat ik het kamernummer [nummer] aan de receptiemedewerker door had gegeven las ik vervolgens vanaf het beeldscherm af dat de bewuste kamerbewoner [verdachte] betrof.
De verklaring van getuige [getuige]
Omstreeks 22:20 uur zag ik een mannelijk persoon kalend met een volle baard het terrein aflopen. Ik zag dat hij een volle tas in zijn hand over zijn schouder een had hangen. Ik zag dat de persoon boos doorliep. Omstreeks 22:24 uur hoorden wij het brandalarm afgaan. De politie liet mij de gegevens en een foto van de bewoner van kamer nummer 37 zien. Ik herkende deze persoon gelijk met 100% als de persoon die omstreeks 22:20 uur het boos het terrein afliep met een volle tas.
Het NFI-rapport van 4 maart 2021
Uit de aanvullende informatie van de politie blijkt dat de omwonenden rook vanonder de deur zagen komen. Dit gebeurt pas wanneer de hele kamer gevuld is met rook. Ook de egale roetaanslag op de kozijnen van het raam aan de kamerzijde toont aan dat de hele kamer gevuld was met rook. Deze observaties suggereren dat het raam (praktisch) dicht was. Als het raam open had gestaan, is het niet aannemelijk dat de hele kamer zou vullen met rook. Door de beperkte grootte van de brand zou de kamer dan vanaf het plafond vullen met rook
tot het open raam, waaruit de rook weg kon stromen. Op de kozijnen zou dan een scheidingslijn te zien zijn tussen beroete delen waar de rook hing en schone delen die onder het punt lagen waar de rook naar buiten stroomde. Dat er weinig tot geen roetaanslag te zien was aan de binnenzijde van het kozijn en op de witte balk die voor het raam langs liep, past ook beter bij een dicht raam. Het wijst er namelijk op dat er geen rook langs deze delen is gestroomd wat bij een open raam wel zou zijn gebeurd.
Het NFI-rapport van 22 april 2021
Het openen en sluiten van de deur van de kamer vlak nadat een brandende joint/sigaret op het bed is gevallen heeft geen significante invloed op het ontstaan van de brand. Ditzelfde geldt voor het verlaten van de kamer door de verdachte. Voordat de brand is ontstaan, zal er geen relevant temperatuurverschil of drukverschil zijn geweest tussen de kamer en de gang. Het openen en sluiten van de deur, en het verlaten van de kamer, veroorzaken dan slechts kortstondig turbulente luchtstromingen rondom de deur. Dergelijke luchtstromingen hebben geen significantie invloed op de ontwikkeling van een (smeul)brand op het bed door
een brandende joint/sigaret.
Voordat de deur werd geopend door omwonenden was rook vanonder de deur te zien en hebben zij geprobeerd, nadat de deur geforceerd was, de brand te blussen. Dit geeft aan dat de brand al enige tijd heeft gebrand of gesmeuld waardoor de temperatuur hoger en het zuurstofgehalte in de lucht lager zijn in de kamer dan in de gang. Door het openen van de deur zal er dan hete lucht en rook de kamer uit stromen en verse koele lucht de kamer in stromen. Door de toevoer van verse lucht kan een smeulbrand vlammend worden of een gesmoorde brand weer oplaaien, waarna de brand verder kan ontwikkelen. Zoals in het eerste brandtechnische NFI-rapport is besproken, kan de brandschade volledig verklaard worden door het vlammend branden van de brand na het openen van de deur. Het vlammend worden van een smeulbrand door het openen van de deur door de omwonenden is in het eerste brandtechnische NFI rapport in detail besproken. In paragraaf 5.5, p. 14, derde alinea staat:
“Het is bekend dat door het openen van een deur in een kamer met een smeulbrand de brand vlammend kan worden door de toevoer van verse lucht. De concrete omstandigheden waarbij dit wel of niet kan gebeuren zijn echter niet bekend. Er kan slechts gesteld worden dat in het geval er een smeulbrand in de kamer was, het openen van de deur een versnellend effect had op de transitie naar een vlammende brand. Of daardoor een smeulbrand op of in het bed na ongeveer negen minuten al vlammend kon worden is dus niet te bepalen.Wel kan gesteld worden dat zelfs met het openen van een deur dit tijdsbestek extreem snel is voor de transitie van een smeulbrand naar een vlammende brand. Uit de context van de casus blijkt op geen enkele manier dat er hier sprake was van een situatie die een dusdanig extreem snelle transitie mogelijk kon maken. Het wordt dus vrijwel onmogelijk geacht dat als de brand omstreeks 22:15 uur was ontstaan, het dan een smeulbrand betrof. Een smeulende joint kan dan dus naar alle waarschijnlijkheid niet de brand hebben veroorzaakt. Als de brand omstreeks 22:15 uur was begonnen, is het enige realistische scenario dat de brand is ontstaan door het bijbrengen van een open vlam bij het bed.”
In de context van de onderzochte casus is er op geen enkele manier sprake geweest van een dergelijk sterke constante luchtstroming, zoals tocht, in de kamer. Tijdens de ontwikkeling van de (smeul)brand was het raam (zo goed als) dicht, net als de deur. Hoewel er mogelijk mechanische ventilatie in de kamer aanwezig was, veroorzaakt deze geen luchtstromingen met een snelheid van 1 m/s. Ook het openen en sluiten van de deur kan nooit zo een luchtstroming veroorzaken en al helemaal niet voor een langdurige periode. Zoals aangegeven in het eerste brandtechnische NFI rapport blijkt op geen enkele manier dat er sprake was van een situatie waardoor een smeulbrand versneld vlammend kon worden. Het aangenomen tijdsbestek van ongeveer negen minuten waarin een smeulbrand in de kamer vlammend zou moeten worden, is daarom extreem snel. Het is inderdaad mogelijk dat in een tijdsbestek van negen minuten een smeulbrand vlammend kan worden, maar alleen onder specifieke condities. Omdat die condities niet konden optreden in de onderzochte casus, is er geen reden om de conclusies uit het eerste brandtechnische NFI rapport te herzien.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat op 9 maart 2020, in de kamer van verdachte in het Asielzoekerscentrum te [adres] , brand is ontstaan. De rechtbank is van oordeel dat verdachte de brand heeft gesticht. De rechtbank gaat voorbij aan de door de verdediging naar voren gebrachte alternatieve scenario’s omdat deze geen steun vinden in de hiervoor genoemde bewijsmiddelen.
Gelet op de eerste bevindingen uit het opsporingsonderzoek, in het bijzonder de verklaringen van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] en van getuige [getuige] , ligt het naar het oordeel van de rechtbank voor de hand dat de verdenking op de verdachte is komen te liggen.
Op 9 maart 2020 zagen de verbalisanten ongeveer driehonderd mensen buiten het gebouw staan in verband met een brandmelding. De verbalisanten hoorden dat de brand in kamer [nummer] was ontstaan. Verdachte was de enige bewoner van deze kamer, hij was boos vertrokken en had een tas met zijn spullen bij zich. Verdachte is daarna niet meer in het Asielzoekerscentrum aangetroffen. Dat verdachte gelet op deze omstandigheden werd verdacht van brandstichting, leidt niet tot de conclusie dat sprake is geweest van een tunnelvisie. Ook los daarvan bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding aan te nemen dat het onderzoek door de deskundigen niet objectief is verricht.