ECLI:NL:RBMNE:2021:1980

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
12 mei 2021
Zaaknummer
16/186647-20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting in asielzoekerscentrum met gemeen gevaar voor goederen en personen

Op 12 mei 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die op 9 maart 2020 brand heeft gesticht in zijn kamer in een asielzoekerscentrum. De verdachte, geboren in 1989 in Kazachstan en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was op het moment van de brand gedetineerd in het Centrum voor Transculturele Psychiatrie Veldzicht. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van getuigenverklaringen, rapporten van deskundigen en de bevindingen van de politie. De verdachte werd beschuldigd van opzettelijke brandstichting, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen te duchten was.

Tijdens de zittingen werd de vordering van de officier van justitie besproken, die een gevangenisstraf van 36 maanden had geëist. De verdediging pleitte voor vrijspraak en stelde dat er geen overtuigend bewijs was voor opzettelijke brandstichting. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte de brand had gesticht door brandbaar materiaal in zijn kamer in brand te steken, wat leidde tot gemeen gevaar voor de inboedel en de aanwezige personen in het asielzoekerscentrum.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van twaalf maanden op, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan en de persoon van de verdachte. De uitspraak is gedaan in het kader van artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht, dat opzettelijke brandstichting bestraft.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/186647-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 12 mei 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1989] te [geboorteplaats] (Kazachstan),
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
thans gedetineerd in het Centrum voor Transculturele Psychiatrie Veldzicht te Balkbrug.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 28 oktober 2020, 11 januari 2021, 29 maart 2021 en 29 april 2021. De zaak is inhoudelijk behandeld op 29 april 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A. C .M. Beneken genaamd Kolmer en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. C .W.J. de Bont, advocaat te Doetinchem, alsmede deskundige ir. J.H.L.M. Lelieveld naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 9 maart 2020 te [adres] opzettelijk brand heeft gesticht in kamer [nummer] van het Asielzoekerscentrum aan de [adres] , terwijl gemeen gevaar voor goederen en personen te duchten was.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat de deskundigen hun rapporten hebben opgesteld op basis van een tunnelvisie. Nog voordat verbalisant [verbalisant 1] begon met het brandonderzoek, was zijn insteek dat sprake was van brandstichting. Ook is de dag na de brand direct aangifte gedaan van brandstichting. Voordat de bevindingen van de deskundige over de brand bekend waren, stond verdachte al als gesignaleerd persoon geregistreerd bij de politie. Er is volgens de raadsman geen aandacht geweest voor een mogelijk alternatief scenario.
Ook kan volgens de raadsman op basis van het onderzoek van het NFI niet tot de conclusie worden gekomen dat sprake is geweest van brandstichting. Er bestaat geen zekerheid over de stelling van de deskundige dat het raam dicht heeft gezeten en dat daardoor onvoldoende luchtstroom in de kamer aanwezig is geweest. Ook is geen nader onderzoek gedaan naar ventilatie. De stelling dat het openen of sluiten van de deur slechts turbulentie rondom de deur, maar geen tocht kan veroorzaken, is niet onderbouwd. Het alternatieve scenario dat verdachte per ongeluk een brandende joint of sigaret heeft laten vallen tussen de rommel op bed, waardoor een smeulbrand is ontstaan die is overgegaan in een vlammende brand, kan volgens de raadsman niet worden uitgesloten.
Verdachte heeft ontkend brand te hebben gesticht. Hij heeft op 18 juli 2020 bij de politie verklaard dat de brand misschien zou kunnen zijn ontstaan door kortsluiting. Bij de Rechter-Commissaris heeft verdachte op 20 juli 2020 verklaard dat de brand waarschijnlijk is ontstaan door een jointje of as. Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat de brand ontstaan zou kunnen zijn doordat hij een lucifer op de vloer heeft laten vallen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
De bevindingen van de verbalisanten
Op 9 maart 2020 omstreeks 22:30 uur kreeg de eenheid 34.05 de opdracht van het operationeel centrum om met spoed te gaan naar het asielzoekerscentrum (AZC) te [adres] . Daar zou brand zijn. Wij, verbalisanten, zagen dat er rook uit het gebouw kwam. Wij zagen dat er een grote groep personen, naar onze schatting zo’n 300 personen, buiten stonden of naar buiten kwamen rennen. Op een gegeven moment kwam er naar mij, verbalisant [verbalisant 2] , een persoon lopen welke verklaarde veel rook te hebben ingeademd. Ik, verbalisant [verbalisant 3] , zag dat er een persoon het gebouw uit kwam rennen welke zichtbaar hoestte en aangaf ook veel rook te hebben ingeademd. Op enig moment hoorde ik, [verbalisant 2] , desgevraagd van een aldaar aanwezige brandweercommandant dat de brand zeer vermoedelijk zou zijn ontstaan in kamer [nummer] vallend onder gebouw/unit [gebouw/unit] . Nadat ik het kamernummer [nummer] aan de receptiemedewerker door had gegeven las ik vervolgens vanaf het beeldscherm af dat de bewuste kamerbewoner [verdachte] betrof. [2]
De verklaring van getuige [getuige]
Omstreeks 22:20 uur zag ik een mannelijk persoon kalend met een volle baard het terrein aflopen. Ik zag dat hij een volle tas in zijn hand over zijn schouder een had hangen. Ik zag dat de persoon boos doorliep. Omstreeks 22:24 uur hoorden wij het brandalarm afgaan. De politie liet mij de gegevens en een foto van de bewoner van kamer nummer 37 zien. Ik herkende deze persoon gelijk met 100% als de persoon die omstreeks 22:20 uur het boos het terrein afliep met een volle tas.
Het NFI-rapport van 4 maart 2021
Uit de aanvullende informatie van de politie blijkt dat de omwonenden rook vanonder de deur zagen komen. Dit gebeurt pas wanneer de hele kamer gevuld is met rook. Ook de egale roetaanslag op de kozijnen van het raam aan de kamerzijde toont aan dat de hele kamer gevuld was met rook. Deze observaties suggereren dat het raam (praktisch) dicht was. Als het raam open had gestaan, is het niet aannemelijk dat de hele kamer zou vullen met rook. Door de beperkte grootte van de brand zou de kamer dan vanaf het plafond vullen met rook
tot het open raam, waaruit de rook weg kon stromen. Op de kozijnen zou dan een scheidingslijn te zien zijn tussen beroete delen waar de rook hing en schone delen die onder het punt lagen waar de rook naar buiten stroomde. Dat er weinig tot geen roetaanslag te zien was aan de binnenzijde van het kozijn en op de witte balk die voor het raam langs liep, past ook beter bij een dicht raam. Het wijst er namelijk op dat er geen rook langs deze delen is gestroomd wat bij een open raam wel zou zijn gebeurd. [3]
Het NFI-rapport van 22 april 2021
Het openen en sluiten van de deur van de kamer vlak nadat een brandende joint/sigaret op het bed is gevallen heeft geen significante invloed op het ontstaan van de brand. Ditzelfde geldt voor het verlaten van de kamer door de verdachte. Voordat de brand is ontstaan, zal er geen relevant temperatuurverschil of drukverschil zijn geweest tussen de kamer en de gang. Het openen en sluiten van de deur, en het verlaten van de kamer, veroorzaken dan slechts kortstondig turbulente luchtstromingen rondom de deur. Dergelijke luchtstromingen hebben geen significantie invloed op de ontwikkeling van een (smeul)brand op het bed door
een brandende joint/sigaret.
Voordat de deur werd geopend door omwonenden was rook vanonder de deur te zien en hebben zij geprobeerd, nadat de deur geforceerd was, de brand te blussen. Dit geeft aan dat de brand al enige tijd heeft gebrand of gesmeuld waardoor de temperatuur hoger en het zuurstofgehalte in de lucht lager zijn in de kamer dan in de gang. Door het openen van de deur zal er dan hete lucht en rook de kamer uit stromen en verse koele lucht de kamer in stromen. Door de toevoer van verse lucht kan een smeulbrand vlammend worden of een gesmoorde brand weer oplaaien, waarna de brand verder kan ontwikkelen. Zoals in het eerste brandtechnische NFI-rapport is besproken, kan de brandschade volledig verklaard worden door het vlammend branden van de brand na het openen van de deur. Het vlammend worden van een smeulbrand door het openen van de deur door de omwonenden is in het eerste brandtechnische NFI rapport in detail besproken. In paragraaf 5.5, p. 14, derde alinea staat:
“Het is bekend dat door het openen van een deur in een kamer met een smeulbrand de brand vlammend kan worden door de toevoer van verse lucht. De concrete omstandigheden waarbij dit wel of niet kan gebeuren zijn echter niet bekend. Er kan slechts gesteld worden dat in het geval er een smeulbrand in de kamer was, het openen van de deur een versnellend effect had op de transitie naar een vlammende brand. Of daardoor een smeulbrand op of in het bed na ongeveer negen minuten al vlammend kon worden is dus niet te bepalen. [4] Wel kan gesteld worden dat zelfs met het openen van een deur dit tijdsbestek extreem snel is voor de transitie van een smeulbrand naar een vlammende brand. Uit de context van de casus blijkt op geen enkele manier dat er hier sprake was van een situatie die een dusdanig extreem snelle transitie mogelijk kon maken. Het wordt dus vrijwel onmogelijk geacht dat als de brand omstreeks 22:15 uur was ontstaan, het dan een smeulbrand betrof. Een smeulende joint kan dan dus naar alle waarschijnlijkheid niet de brand hebben veroorzaakt. Als de brand omstreeks 22:15 uur was begonnen, is het enige realistische scenario dat de brand is ontstaan door het bijbrengen van een open vlam bij het bed.” [5]
In de context van de onderzochte casus is er op geen enkele manier sprake geweest van een dergelijk sterke constante luchtstroming, zoals tocht, in de kamer. Tijdens de ontwikkeling van de (smeul)brand was het raam (zo goed als) dicht, net als de deur. Hoewel er mogelijk mechanische ventilatie in de kamer aanwezig was, veroorzaakt deze geen luchtstromingen met een snelheid van 1 m/s. Ook het openen en sluiten van de deur kan nooit zo een luchtstroming veroorzaken en al helemaal niet voor een langdurige periode. Zoals aangegeven in het eerste brandtechnische NFI rapport blijkt op geen enkele manier dat er sprake was van een situatie waardoor een smeulbrand versneld vlammend kon worden. Het aangenomen tijdsbestek van ongeveer negen minuten waarin een smeulbrand in de kamer vlammend zou moeten worden, is daarom extreem snel. Het is inderdaad mogelijk dat in een tijdsbestek van negen minuten een smeulbrand vlammend kan worden, maar alleen onder specifieke condities. Omdat die condities niet konden optreden in de onderzochte casus, is er geen reden om de conclusies uit het eerste brandtechnische NFI rapport te herzien. [6]
Bewijsoverwegingen
Uit de bewijsmiddelen volgt dat op 9 maart 2020, in de kamer van verdachte in het Asielzoekerscentrum te [adres] , brand is ontstaan. De rechtbank is van oordeel dat verdachte de brand heeft gesticht. De rechtbank gaat voorbij aan de door de verdediging naar voren gebrachte alternatieve scenario’s omdat deze geen steun vinden in de hiervoor genoemde bewijsmiddelen.
Gelet op de eerste bevindingen uit het opsporingsonderzoek, in het bijzonder de verklaringen van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] en van getuige [getuige] , ligt het naar het oordeel van de rechtbank voor de hand dat de verdenking op de verdachte is komen te liggen.
Op 9 maart 2020 zagen de verbalisanten ongeveer driehonderd mensen buiten het gebouw staan in verband met een brandmelding. De verbalisanten hoorden dat de brand in kamer [nummer] was ontstaan. Verdachte was de enige bewoner van deze kamer, hij was boos vertrokken en had een tas met zijn spullen bij zich. Verdachte is daarna niet meer in het Asielzoekerscentrum aangetroffen. Dat verdachte gelet op deze omstandigheden werd verdacht van brandstichting, leidt niet tot de conclusie dat sprake is geweest van een tunnelvisie. Ook los daarvan bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding aan te nemen dat het onderzoek door de deskundigen niet objectief is verricht.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 9 maart 2020 te [adres] , gemeente [gemeente] , opzettelijk brand heeft gesticht in kamer [nummer] van het Asielzoekerscentrum (locatie de [adres] te [adres] ), immers heeft verdachte toen aldaar
- opzettelijk in die kamer papier en/of kleding en/of beddengoed op een matras
in brand gestoken,
ten gevolge waarvan die kamer en een matras gedeeltelijk zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor de overige inboedel van die kamer en belendende kamers en voor de inboedel van die belendende kamers en ten gevolge waarvan levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor een of meer in die belendende kamers aanwezige personen en voor in dat Asielzoekerscentrum aanwezig personeel, te duchten was.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de strafmaat geen verweer gevoerd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een brandstichting op zijn kamer in het Asielzoekerscentrum waar hij verbleef. Op dat moment waren er andere personen aanwezig in de belendende kamers. Verdachte heeft door zijn handelen gemeen gevaar voor goederen veroorzaakt en de levens van de aanwezige medebewoners in gevaar gebracht. Dit is een ernstig feit. Verdachte heeft op geen enkele wijze rekening gehouden met de mogelijk zeer ernstige gevolgen van zijn handelen voor anderen. Een brandstichting veroorzaakt bovendien gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Wel houdt de rechtbank er bij de oplegging van de straf rekening mee dat zich geen concreet gevaar voor personen heeft gerealiseerd.
De persoon van verdachte
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op het op naam van verdachte staand uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 september 2020. Daaruit blijkt dat verdachte nog niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De straf
Gelet op de ernst van de feiten is slechts een vrijheidsstraf passend.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur van de straf gelet op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Bij veroordelingen voor vergelijkbare brandstichtingen wordt doorgaans een gevangenisstraf van tussen de 12 en 24 maanden opgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding een hogere straf op te leggen en wijkt daarom af van de eis van de officier van justitie.
De rechtbank neemt in strafverminderende zin mee dat dit vonnis evident nadelige gevolgen heeft voor de vreemdelingrechtelijke positie van verdachte.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorarrest, een passende straf is.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van twaalf (12) maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. van Ommeren, voorzitter, mrs. G. Perrick en A. Bouteibi, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Broere, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 mei 2021.
mr. A. Bouteibi is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 9 maart 2020, te [adres] , gemeente [gemeente] , althans in het
arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht in kamer [nummer] van het Asielzoekerscentrum (locatie de [adres] te [adres] ), immers heeft verdachte toen aldaar
- opzettelijk in die kamer papier en/of kleding en/of beddengoed opgestapeld (op een matras)
en/of (vervolgens) in brand gestoken,
- in elk geval opzettelijk open vuur in aanraking gebracht en/of laten komen met enig in die
kamer aanwezig brandbaar materiaal, althans met een brandbare stof,
ten gevolge waarvan die kamer en/of papier en/of kleding en/of beddengoed en/of een matras
geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de (overige) inboedel van die kamer en/of een of meer belendende kamer(s) en/of voor de inboedel van die belendende kamer(s), in elk geval gemeen gevaar voor
goederen is ontstaan en/of ten gevolge waarvan levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor een of meer in die belendende kamer(s) aanwezige perso(o)n(en) en/of voor in dat Asielzoekerscentrum aanwezig personeel, in elk geval voor een of meer anderen levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was;
(Artikel art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd 2020072747, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 41. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van bevindingen van 19 maart 2020, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , pagina 22.
3.Een geschrift, te weten een NFI-rapport van 4 maart 2021, opgesteld door ir. J.H.L.M. Lelieveld, pagina 12.
4.Een geschrift, te weten een NFI-rapport van 22 april 2021, opgesteld door ir. J.H.L.M. Lelieveld, pagina 5.
5.Een geschrift, te weten een NFI-rapport van 22 april 2021, opgesteld door ir. J.H.L.M. Lelieveld, pagina 6.
6.Een geschrift, te weten een NFI-rapport van 22 april 2021, opgesteld door ir. J.H.L.M. Lelieveld, pagina 7.