ECLI:NL:RBMNE:2021:1979

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
12 mei 2021
Zaaknummer
16/248806-20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling in azielzoekerscentrum met beroep op noodweer en noodweerexces

Op 5 oktober 2020 vond er een steekincident plaats in een azielzoekerscentrum in Utrecht, waarbij de verdachte, geboren in 1990 in Algerije, de aangever verwondde. De rechtbank heeft het beroep op noodweer en noodweerexces van de verdachte verworpen. Tijdens de zittingen op 20 januari, 31 maart en 28 april 2021 is het bewijs tegen de verdachte besproken. De officier van justitie, mr. T.M. van Wanrooij, stelde dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht aan de aangever, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangever betrouwbaar waren en dat de verdachte de verwondingen had veroorzaakt met een scherp voorwerp. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, maar sprak hem vrij van de poging tot doodslag. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die € 5.000,- eiste, gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 1.250,-. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in aanmerking kwam voor een beroep op noodweer, omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding op het moment van de aanval.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/248806-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 12 mei 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1990] te [geboorteplaats] (Algerije),
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 20 januari 2021, 31 maart 2021 en 28 april 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. T.M. van Wanrooij en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. K. Kuster, advocaat te Rotterdam, alsmede de benadeelde partij [slachtoffer] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair: op 5 oktober 2020 in Utrecht heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven;
subsidiair: op 5 oktober 2020 in Utrecht aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht;
meer subsidiair: op 5 oktober 2020 in Utrecht heeft geprobeerd aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Door met een mes in het hoofd van het slachtoffer te steken heeft verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer aanvaard. Er is dus sprake van voorwaardelijk opzet op de dood.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde. Primair omdat niet duidelijk is wat er precies is gebeurd op de avond van 4 oktober 2020 en de nacht van 5 oktober 2020. Er was weliswaar sprake van een ruzie tussen verdachte en aangever die avond, maar aangever is de aanval begonnen en verdachte heeft zich verdedigd. Er is bij deze ruzie geen mes gebruikt. Voorts bestrijdt verdachte dat hij (een paar uur later) aangever in zijn slaap heeft gestoken. De verklaringen van aangever zijn niet betrouwbaar en kunnen niet voor het bewijs gebruikt worden. Ook de verklaring van de getuige [getuige] kan niet voor het bewijs worden gebruikt, aangezien de uitoefening van het ondervragingsrecht niet kan worden gerealiseerd en er onvoldoende compenserende factoren zijn. Daarbij komt dat forensisch bewijs ontbreekt. Al met al is er onvoldoende bewijs voorhanden om te bewijzen dat verdachte aangever heeft aangevallen.
In het geval de rechtbank voldoende bewijs aanwezig acht, levert dit geen poging tot doodslag of zware mishandeling op. Het letsel aan de benen en het oor van aangever zijn niet potentieel dodelijk. Ook kan niet worden vastgesteld dat er is gestoken en dat het letsel met kracht is toegebracht. Niet kan worden bewezen dat verdachte (het voorwaardelijk) opzet op de dood van aangever had en het letsel van aangever kan niet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Gebruik verklaring [slachtoffer]
Door de raadsvrouw is aangevoerd dat de verklaringen van aangever [slachtoffer] zouden moeten worden uitgesloten van het bewijs, omdat deze verklaringen niet betrouwbaar zouden zijn. De onderbouwing van dit standpunt komt er -kort gezegd- op neer dat [slachtoffer] niet consistent heeft verklaard over het voorwerp waarmee hij gestoken of gesneden is en dit voorwerp niet goed heeft kunnen omschrijven.
De rechtbank overweegt als volgt. Het enkele feit dat [slachtoffer] het voorwerp waarmee hij is gesneden en het voorwerp waarmee hij is gestoken niet precies kan omschrijven, maakt niet dat zijn verklaringen onbetrouwbaar zijn. Vaststaat dat [slachtoffer] verwond is. [slachtoffer] is in de nacht in zijn slaap aangevallen. Dit maakt ook dat hij niet precies heeft kunnen vertellen over wat er is gebeurd. In de kern heeft [slachtoffer] consistent verklaard en zijn verklaringen worden ondersteund door andere bewijsmiddelen.
De rechtbank komt gelet op vorenstaande tot de conclusie dat de verklaringen van [slachtoffer] als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt. De rechtbank zal deze voor verdachte belastende verklaringen dan ook gebruiken voor het bewijs.
Bewijsmiddelen [1]
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 5 oktober 2020 in zijn kamer in [woonplaats] lag te slapen en dat hij wakker werd omdat hij door [verdachte] bij zijn keel werd gepakt. [2] [verdachte] heeft aangever verwond op zijn hoofd, van de achterkant tot aan de voorkant. [verdachte] heeft aangever ook in zijn oor gesneden en aan zijn beide benen verwond. [verdachte] had iets wat op een mes of een schaar leek én hij had iets in zijn mond. Toen aangever wakker werd zag hij dat [verdachte] iets, waarmee [verdachte] hem in zijn gezicht heeft gesneden, in zijn mond stopte. Aangever heeft verklaard dat het niet anders kan zijn dan dat de wonden in zijn gezicht door een scheermesje zijn toegebracht. Op het been was het met een stekend wapen. Aangever heeft bij de rechter-commissaris op 8 februari 2021 verklaard dat hij van de wonden in zijn gezicht en achter zijn oor nog steeds littekens heeft. [3]
[verdachte] betreft [verdachte] , geboren op [1990] te Algerije. [4]
Op camerabeelden is te zien dat vlak na het incident een man, waarvan het signalement voldeed aan het signalement dat door aangever van de dader was opgegeven, het [pand] uitrent. [5] Dit signalement kwam nagenoeg overeen met verdachte tijdens zijn aanhouding. [6]
Verdachte heeft verklaard dat hij ruzie heeft gehad met het slachtoffer. [7]
De verwondingen van aangever zijn onderzocht. Uit dit onderzoek bleken de volgende letsels:
- een langwerpige beschadiging van de huid van circa 4.5 centimeter lang, op de rechterwang.
- een beschadiging van de huid op het rechter oor, welke reeds was gehecht.
- een scherprandige doorklieving van de huid van circa 1 centimeter lang op het linker bovenbeen aan de achterzijde
- nog een scherprandige doorklieving van de huid van circa 1 centimeter lang op het rechter bovenbeen aan de achterzijde. [8]
De verwondingen van aangever op zijn gezicht en achter zijn oor passen goed bij de door aangever opgegeven toedracht en de verwondingen van aangever op zijn bovenbenen passen mogelijk bij de door hem opgegeven toedracht. [9]
Overwegingen
Het verweer van de verdediging dat verdachte niet degene is geweest die een confrontatie met aangever heeft gehad, wordt weersproken door bovenstaande bewijsmiddelen. Verdachte zelf heeft verklaard dat hij ruzie heeft gehad met aangever, aangever heeft verklaard dat verdachte hem de verwondingen heeft toegebracht en vlak na het incident is op de camerabeelden te zien dat een man met (nagenoeg) hetzelfde signalement als verdachte bij zijn aanhouding, wegrent van het [pand] .
De rechtbank vindt daarnaast wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de verwondingen bij aangever heeft toegebracht door middel van een scherp voorwerp. Aangever heeft verklaard dat hij in zijn gezicht is gesneden met – vermoedelijk – een scheermesje en dat de verwondingen aan zijn benen met een stekend wapen zijn toegebracht. Deze verklaring wordt ondersteund door de beschrijving van het letsel, de foto’s en door het Letselrapport Forensische Geneeskunde.
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte door het toebrengen van de verwondingen met een scherp voorwerp opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van aangever. De rechtbank is van oordeel dat daarvan geen sprake is. Verdachte zelf ontkent dat hij opzet had op de dood van het slachtoffer. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het snijden met een (scheer)mesje in het gezicht/achter het oor en het met een scherp voorwerp steken aan de achterzijde van de bovenbenen niet zonder meer een aanmerkelijke kans op de dood oplevert. Het dossier bevat daarvoor ook onvoldoende aanknopingspunten. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van het primair tenlastegelegde.
Subsidiair is aan verdachte zware mishandeling van aangever tenlastegelegd. De rechtbank moet bij de beoordeling van het subsidiair tenlastegelegde de vraag beantwoorden of het letsel van aangever moet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Bij die beoordeling kan worden betrokken of er restschade aanwezig is, in het bijzonder in de vorm van één of meerdere littekens. Daarbij kunnen van belang zijn het uiterlijk en de ernst van het litteken en daarmee samenhangend de mate waarin dat litteken het lichaam ontsiert, en eventueel of in verband met dat litteken – langdurige – pijnklachten (hebben) bestaan.
De rechtbank overweegt dat aangever door het handelen van verdachte onder meer een 4,5 centimeter lange wond in zijn gezicht heeft opgelopen en een wond achter en op zijn oor. Deze laatste wond is gehecht. Bij zijn verhoor bij de rechter-commissaris op 8 februari 2021 heeft aangever verklaard dat hij van de verwondingen aan zijn gezicht en oor nog steeds littekens heeft. De rechtbank is van oordeel dat deze littekens, mede gelet op de locatie daarvan, dusdanig ontsierend zijn dat deze moeten worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte door met een scherp voorwerp in het gezicht/de hals van aangever te snijden in elk geval voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel heeft gehad. De rechtbank oordeelt het subsidiair tenlastegelegde dan ook bewezen.
Hoewel de rechtbank ook bewezen acht dat verdachte aangever daarnaast met een scherp voorwerp in zijn been heeft gestoken, levert het daardoor ontstane letsel geen zwaar lichamelijk letsel op. De rechtbank spreekt verdachte daarom van dit onderdeel vrij.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 5 oktober 2020 te Utrecht, althans in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een litteken op het hoofd/gezicht, heeft toegebracht door die Aghbalou meermalen met een scherp voorwerp in het hoofd/gezicht te snijden.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat sprake is van noodweer. Verdachte is eerst aangevallen door het slachtoffer. Het slachtoffer heeft verdachte geslagen, in zijn arm gebeten en geprobeerd hem te wurgen. Verdachte mocht zich verdedigen en de verdediging was proportioneel. Aan verdachte komt een beroep op noodweer toe..
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat verdachte geen beroep op noodweer toekomt.
Het oordeel van de rechtbank
Uit het dossier komt naar voren dat er eerder in de avond van 4 oktober 2020, een paar uur voor het snij- en steekincident, tussen verdachte en het slachtoffer een handgemeen is geweest. Niet duidelijk is geworden wie deze vechtpartij is begonnen. Wel duidelijk is geworden dat het gevecht is gestopt doordat verdachte en het slachtoffer uit elkaar zijn gehaald. Het slachtoffer is hierna gaan slapen. Op het moment dat het slachtoffer in zijn slaap werd aangevallen door verdachte, zo’n twee uur later, was er geen sprake (meer) van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Verdachte was dus niet geboden zich te verdedigen. Dat verdachte direct voorafgaand aan het snijden/steken is aangevallen door aangever, blijkt op geen enkele manier uit het dossier.
Verdachte komt dan ook geen beroep op noodweer toe.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Zware mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte, indien hij de grenzen van de proportionele verdediging heeft overschreden, een beroep op noodweerexces toekomt.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat verdachte geen beroep op noodweerexces toekomt.
Het oordeel van de rechtbank
Zoals de rechtbank hiervoor in rubriek 6 heeft overwogen was er op het moment dat verdachte aangever aanviel geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding zodat het beroep op het door de verdediging aangevoerde intensief noodweerexces op grond daarvan wordt verworpen.
Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende aangevoerd. In het geval de rechtbank tot oplegging van een straf komt, moet rekening gehouden worden met het feit dat verdachte door zijn verblijfsstatus niet in aanmerking zal komen voor een voorwaardelijke invrijheidstelling. Ook moet rekening gehouden worden met de psychische problemen die spelen bij verdachte, zoals blijkt uit de diverse rapportages.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd
Verdachte heeft het slachtoffer in diens slaap aangevallen en heeft daarbij een scherp voorwerp gebruikt. Hierdoor heeft het slachtoffer verwondingen opgelopen, waaronder een wond op zijn wang en op en achter zijn oor. Dit heeft ontsierende, mogelijk blijvende, littekens tot gevolg. Door zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dit heeft gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer veroorzaakt. Ter zitting heeft het slachtoffer aangegeven dat het feit een grote impact op hem heeft.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf mede gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Het LOVS geeft als oriëntatiepunt voor het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een (steek)wapen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 maanden. Strafverzwarend weegt de rechtbank in dit geval mee dat aangever in weerloze toestand – namelijk in zijn slaap – door verdachte is aangevallen in een ruimte waar hij zich veilig zou moeten kunnen voelen.
Persoonlijke omstandigheden
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met het uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 15 december 2020, waaruit blijkt dat verdachte, in Nederland, niet eerder is veroordeeld. Dit weegt in het voordeel noch in het nadeel van verdachte mee.
Tot slot heeft de rechtbank rekening gehouden met het over verdachte Pro Justitia rapport van 4 maart 2021, opgemaakt door L.W. Schallenberg, psychiater. Hieruit volgt dat bij verdachte sprake is van een recidiverende depressieve stoornis met psychotische kenmerken en een stoornis in alcoholgebruik. Ten tijde van het tenlastegelegde was er geen sprake van een depressie. Wel was er sprake van forse demoralisatie en een gebrek aan daginvulling, welke de stoornis in alcoholgebruik (mede) hebben geluxeerd. Nu het dossier geen aanknopingspunten biedt dat het bewezenverklaarde niet volledig aan verdachte zouden kunnen worden toegerekend (de psychiater heeft zich onthouden van een advies op dit punt), gaat de rechtbank er bij de strafoplegging vanuit dat de feiten volledig aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Alles afwegende en ook in aanmerking genomen de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. De rechtbank acht een gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Deze straf wijkt af van de eis van de officier van justitie. Dat komt onder meer omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en ter zitting een bedrag van € 5.000,- gevorderd, in verband met lichamelijke en psychische schade ten gevolge van het aan verdachte tenlastegelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de vordering moet worden toegewezen en dat de schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd.
9.2
Het standpunt van de verdediging
Primair is de raadsvrouw van mening dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard, in verband met de vrijspraak van verdachte. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de vordering niet is onderbouwd en dat de benadeelde partij om die reden niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij schade heeft ondervonden ten gevolge van het bewezenverklaarde feit. Uit hetgeen de benadeelde partij ter zitting naar voren heeft gebracht leidt de rechtbank af dat het feit een grote impact heeft gehad op de benadeelde partij en dat hij zowel lichamelijke, als geestelijke schade heeft opgelopen. De rechtbank waardeert de schade op € 1.250,- en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.250,-. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 22 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 8 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 1.250,-;
- veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij;
- verklaart de benadeelde partij voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van de benadeelde partij aan de Staat € 1.250,- te betalen, bij niet betaling aan te vullen met 22 dagen gijzeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. Bos, voorzitter, mrs. C. van de Lustgraaf en A. Bouteibi, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Prinsen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 april 2021.
Mr. Bouteibi is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 oktober 2020 te Utrecht, althans in Nederland, ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het
leven te beroven, meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp
en/of puntig voorwerp, (met kracht) op/in het hoofd/gezicht en/of be(e)n(en)
heeft gestoken en/of gesneden en/of geprikt, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 oktober 2020 te Utrecht, althans in Nederland, aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een litteken op het
hoofd/gezicht en/of be(e)n(en), heeft toegebracht door (met kracht) die Aghbalou
meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp, op/in het hoofd/gezicht en/of be(e)n(en) te steken en/of snijden en/of
prikken.
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 oktober 2020 te Utrecht, althans in Nederland, ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans eenmaal, met een
mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (met kracht) op/in het
hoofd/gezicht en/of be(e)n(en) heeft gestoken en/of gesneden en/of geprikt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 31 oktober 2020, genummerd PL0900-2020323681, opgemaakt in het onderzoek 31Mos20 door de politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 128. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal aangifte, pagina 70.
3.Proces-verbaal verhoor van getuige door de rechter-commissaris van 4 en 8 februari 2021.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 36.
5.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 122 t/m 128.
6.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 9 en 10.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 116.
8.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 51-52.
9.Letselrapportage Forensische Geneeskunde, pagina 82 t/m 89.