In deze zaak heeft de stichting Bo-Ex '91, eisende partij, een vordering ingediend tegen de onderbewindgestelde, vertegenwoordigd door zijn bewindvoerder. De vordering betreft de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning van de onderbewindgestelde, die volgens Bo-Ex overlast zou veroorzaken voor omwonenden en vernielingen aan de woning zou aanrichten. De procedure begon met een dagvaarding op 12 december 2019, gevolgd door een mondelinge behandeling op 19 augustus 2020. Tijdens deze zitting werd gesproken over de status van de verplichte woonbegeleiding, die door een organisatie aan de onderbewindgestelde werd verleend. De kantonrechter heeft de vorderingen van Bo-Ex beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende grond is om de huurovereenkomst te ontbinden. De kantonrechter oordeelde dat de onderbewindgestelde in de afgelopen periode positieve ontwikkelingen heeft doorgemaakt en dat de overlastmeldingen zijn afgenomen. De kantonrechter wees de primaire vordering van Bo-Ex af, maar waarschuwde de onderbewindgestelde dat bij herhaling van ongewenst gedrag de vordering in de toekomst mogelijk wel kan worden toegewezen. De subsidiaire vordering tot oplegging van gedragsregels werd eveneens afgewezen, omdat deze niet specifiek genoeg waren geformuleerd en er geen rechtsgrond was voor de gevorderde maatregelen. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.