ECLI:NL:RBMNE:2021:1961

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 maart 2021
Publicatiedatum
11 mei 2021
Zaaknummer
UTR 20/2915
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 maart 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De heffingsambtenaar van de gemeente had de waarde van de onroerende zaak aan de [adres 1] te [woonplaats] vastgesteld op € 364.000,- per 1 januari 2019. Eiser, de eigenaar van de woning, was het niet eens met deze vaststelling en had bezwaar aangetekend, dat door de heffingsambtenaar ongegrond was verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 4 februari 2021, waarbij eiser niet zelf aanwezig was, maar wel zijn gemachtigde. De heffingsambtenaar werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en een taxateur. De rechtbank heeft overwogen dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer moet zijn, en dat de heffingsambtenaar met een taxatiematrix aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. Eiser had een lagere waarde van € 353.000,- bepleit, maar de rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning van eiser.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de heffingsambtenaar niet in gebreke was gebleven met betrekking tot het verstrekken van gegevens die ten grondslag lagen aan de vastgestelde waarde, omdat deze gegevens in beroep wel waren overgelegd. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2915

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: J.F.J.M. van Abbe)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] , verweerder

(gemachtigde: M.C.M. van Roon).

Procesverloop

In de beschikking van 31 januari 2020 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de
[adres 1] te [woonplaats] (de woning) voor het belastingjaar 2020 vastgesteld op
€ 364.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2019. Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiser als eigenaar van de woning ook een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
In de uitspraak op bezwaar van 2 juli 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift met daarin een taxatiematrix ingediend.
De zaak is behandeld op 4 februari 2021 door middel van een Skype-verbinding. Eiser is niet verschenen, maar wel zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [taxateur] , taxateur.

Overwegingen

1.De woning is een in 1973 gebouwde bungalow met inpandige garage en een berging. De woning heeft een inhoud van ongeveer 378 m3 en ligt op een kavel van 274 m2.
2.De WOZ-waarde van de woning is de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs die bij verkoop op de voor die woning meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor die woning zou zijn betaald.
3.Eiser bepleit een lagere waarde, namelijk € 353.000,-. Verweerder handhaaft de vastgestelde waarde en heeft ter onderbouwing daarvan een taxatierapport en een taxatiematrix overgelegd.
4.Eiser heeft ter zitting aangegeven dat de gronden over [adres 2] en over de ligging van de woning komen te vervallen. De rechtbank zal die gronden dus niet bespreken.
5.Verweerder heeft de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Bij de beoordeling of dit het geval is, zal de rechtbank wat eiser ter betwisting van de vastgestelde waarde heeft aangevoerd meewegen.
6.De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de taxatiematrix, en de toelichting die daarop ter zitting is gegeven, aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Uit de taxatiematrix blijkt dat de waarde van de woning is bepaald met behulp van een methode van vergelijking met referentiewoningen van hetzelfde type, waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. Met de taxatiematrix maakt verweerder aannemelijk dat bij de waardebepaling in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning wat betreft onder meer gebruiks- en perceeloppervlakte. Met de taxatiematrix heeft verweerder de waardeverhouding tussen de woning en de referentiewoningen inzichtelijk gemaakt.
7.Wat eiser in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
8.Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de gedateerde voorzieningen en het achterstallig onderhoud van de woning. Volgens eiser moeten de voorzieningen gemoderniseerd worden en zijn de kozijnen in slechte staat. Eiser heeft foto’s van de kozijnen overgelegd ter illustratie en het door eiser overgelegde taxatierapport bevat ook een aantal foto’s van de woning. Verweerder heeft aangegeven dat de keuken en badkamer ongeveer 17 jaar oud zijn en dat sprake is van een gemiddeld voorzieningenniveau voor dit type woningen zoals deze zijn betrokken in de vergelijking, ook als gekeken wordt naar de door eiser overgelegde foto’s. Over de kozijnen heeft verweerder toegelicht dat hij rekening heeft gehouden met de matig onderhouden buitenkant van de woning door het onderhoud te stellen op code 6 (niet op peil, maar onderhoud zal niet op korte termijn noodzakelijk zijn). Verweerder heeft ook voorgerekend dat de toegekende aftrek voor het matige onderhoud hoger is dan de geschatte kosten voor herstel van de kozijnen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser, gelet op deze toelichting van verweerder, niet aannemelijk gemaakt dat in de taxatiematrix onvoldoende rekening is gehouden met de staat van de voorzieningen en het onderhoud van de woning. De beroepsgrond slaagt niet.
9.Volgens eiser onderbouwen de referentiewoningen [adres 3] en [adres 4] een lagere waarde. De rechtbank volgt dit standpunt niet, aangezien uit de door verweerder overgelegde taxatiematrix juist volgt dat de waarde per m3 van die referentiewoningen na verdiscontering van de objectkenmerken hoger is dan die van de woning. Daarbij heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende rekening gehouden met het verschil in kaveloppervlakte.
10.Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat de door hem vastgestelde WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld.
11.Eiser heeft ook aangevoerd dat hij in het bezwaarschrift op basis van artikel 40 Wet WOZ heeft verzocht om bij niet volledige tegemoetkoming aan het bezwaar, de kavelwaarde (grondstaffel), taxatiekaart met daarop vermeld de KOUDV- en liggingsfactoren van de woning en de referentiewoningen aan hem te verstrekken. Tijdens de hoorzitting en in de uitspraak op bezwaar heeft hij die niet gekregen. Daardoor kan hij de WOZ-waarde en de onderbouwing daarvan niet controleren.
12.De rechtbank overweegt hierover als volgt. In beroep heeft verweerder de genoemde stukken wel overgelegd. Op grond van artikel 40 Wet WOZ verstrekt verweerder aan degene te wiens aanzien een beschikking is genomen, op verzoek een afschrift van de gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde. Naar het oordeel van de rechtbank vallen de gevraagde stukken onder het begrip “gegevens die ten grondslag liggen aan de waarde”. Op grond van artikel 40 Wet WOZ hoeft verweerder slechts te handelen op verzoek, maar vervolgens moet hij de gevraagde gegevens actief verstrekken. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank toezenden. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder dat in de bezwaarfase niet heeft gedaan. In zoverre kleeft er een gebrek aan de uitspraak op bezwaar. Nu de rechtbank tot het oordeel is gekomen dat verweerder de waarde niet te hoog heeft vastgesteld en eiser in beroep kennis heeft kunnen nemen van de gevraagde stukken en deze heeft kunnen betwisten, ziet zij daarin aanleiding om het gebrek in de uitspraak op bezwaar met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren en het beroep ongegrond te verklaren.
13.Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of zij een ander rechtsgevolg aan het gebrek wil verbinden, te weten een veroordeling van verweerder in de proceskosten van eiser in beroep. Die vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend. Dat licht zij als volgt toe. Los van artikel 40 Wet WOZ, is verweerder op grond van artikel 7:4, tweede lid, van de Awb verplicht om de op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen gedurende ten minste een week voor eiser ter inzage te leggen en indien eiser bij de inzage om een afschrift verzoekt hem dat te verstrekken. De door eiser gevraagde stukken zijn ook aan te merken als op de zaak betrekking hebbende stukken. Verweerder heeft de stukken voor de hoorzitting ter inzage gelegd en hij heeft dat in de uitnodigingsbrief voor het hoorgesprek ook vermeld
.Eiser heeft van de gelegenheid tot inzage geen gebruik gemaakt. Gezien die gang van zaken kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat eiser in zijn procespositie is geschaad en dat hij in beroep heeft moeten gaan om aan de gevraagde gegevens te komen. Hij had de stukken in kunnen zien, maar heeft dat om hem moverende redenen niet gedaan. De rechtbank voegt daaraan toe dat zij verweerder dringend adviseert zijn handelwijze in overeenstemming te brengen met het bepaalde in artikel 40 Wet WOZ.
14.Tijdens de zitting heeft eiser er in dit verband nog op gewezen dat de grondstaffel in het taxatierapport van verweerder loopt tot en met 300 m2, terwijl drie referentiewoningen meer grond hebben. Eiser ziet in de taxatiematrix dat er bij deze referentiewoningen wel rekening is gehouden met afnemend grensnut van de grond, maar stelt zich op het standpunt dat hij dit niet aan de hand van de in beroep overgelegde grondstaffel kan controleren. Verweerder heeft vervolgens ter zitting toegelicht hoe de waarde van de grond van deze drie referentiewoningen is berekend en dat in de grondstaffel de waarde voor een grondoppervlakte van meer dan
300 m2 kennelijk per abuis weggevallen is. Na deze toelichting en berekening door verweerder heeft eiser aangegeven dat het duidelijk is. De rechtbank ziet gezien het feit dat er bij de referentiewoningen duidelijk wél rekening is gehouden met afnemend grensnut en de nadere toelichting van verweerder op de zitting, geen reden om rechtsgevolgen te verbinden aan de omissie dat de grondstaffel niet volledig in het taxatierapport is opgenomen.
15.Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M.A. Koeman, griffier. De beslissing is uitgesproken op 18 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
De rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop de uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat