ECLI:NL:RBMNE:2021:1957

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 april 2021
Publicatiedatum
11 mei 2021
Zaaknummer
UTR 20/1205
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing over Ziektewet-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 15 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van een Ziektewet-uitkering aan een ex-werknemer. De ex-werknemer had zich op 28 maart 2019 ziek gemeld bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) na een val van een steiger. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ex-werknemer per 28 maart 2019 arbeidsongeschikt was en dat hij recht had op een Ziektewet-uitkering per 1 juli 2019. De eiseres, de werkgever van de ex-werknemer, betwistte de ziekmelding en de arbeidsongeschiktheid van de ex-werknemer, maar de rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen tegenstrijdigheden in de rapportages waren. De rechtbank heeft de beroepsgrond van de eiseres verworpen en geoordeeld dat de ex-werknemer recht had op de uitkering. De uitspraak benadrukt het belang van de deskundigheid van verzekeringsartsen bij het vaststellen van arbeidsongeschiktheid en de voorwaarden waaronder een Ziektewet-uitkering kan worden toegekend. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiseres ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1205

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april 2021 in de zaak tussen

[eiseres] ., te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: H. Gorter ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: M.A. Kuilderd).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde belanghebbende], te [woonplaats] (gemachtigde: mr. J.M.J. Lubbers).

Inleiding

1. De heer [derde belanghebbende] (ex-werknemer), was tot 1 juli 2019 in dienst bij eiseres.
Op 24 juli 2019 meldde hij zich per 28 maart 2019 bij verweerder ziek.
2. Met het primaire besluit van 3 september 2019 is bepaald dat de ex-werknemer per
28 maart 2019 ziek is op grond waarvan hij per 1 juli 2019 een Ziektewet-uitkering krijgt.
3. Met het bestreden besluit van 24 februari 2020 is het bezwaar ongegrond verklaard.
4. Ex-werknemer wilt als derde-partij aan het geding deelnemen en heeft geen toestemming
gegeven om de medische gegevens naar eiseres door te sturen.
5. Het onderzoek op de zitting heeft via Skype plaatsgevonden op 27 januari 2021.
Eiseres was aanwezig en heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] en haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij was aanwezig, vergezeld door zijn zus, [B] .

Het geschil

6. De rechtbank overweegt allereerst dat zij, nu ex-werknemer geen toestemming heeft
gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan eiseres te verstrekken, de motivering van haar oordeel voor zover nodig zal beperken teneinde te voorkomen dat deze gegevens alsnog openbaar worden.
7. Het geschil beperkt zich tot de vraag of verweerder terecht heeft bepaald dat ex-
werknemer op medische gronden per 28 maart 2019 arbeidsongeschikt is op grond waarvan hij per 1 juli 2019 een Ziektewet-uitkering krijgt.
8. Het door eiseres betwiste aantal gewerkte uren van ex-werknemer bij haar en de
aansprakelijkheidsstelling van ex-werknemer op eiseres vallen buiten de omvang van dit geding. De rechtbank ligt dit toe in rechtsoverwegingen 15 en 18.

Beoordeling door de rechtbank

Beoordelingskader
9. Bij haar beoordeling van deze zaak stelt de rechtbank voorop dat verweerder besluiten
over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiseres om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk.
Heeft het medisch onderzoek zorgvuldig plaatsgevonden en is de medische beoordeling
juist?
10. Eiseres voert aan dat de ziekmelding ongeloofwaardig is. Zij heeft nooit een ziekmelding
ontvangen en er is door haar geen ambulance gebeld, hetgeen gelet op de ernst van de klachten wel had gemoeten. Eiseres wil dat ex-werknemer door een bedrijfsarts wordt gezien en niet door een arts die met verweerder samenwerkt.
11. Ex-werknemer geeft hierover aan dat hij op 28 maart 2019 bij het uitoefenen van zijn
functie van een steiger is gevallen. Andere werknemers van eiseres hebben dat gezien. De volgende dag heeft hij zijn ex-werkgever en niet de personeelsfunctionaris hiervan op de hoogte gesteld. Volgens ex-werknemer heeft zijn ex-werkgever aangegeven dat hij moest wachten met zijn ziekmelding na het einde van zijn arbeidsovereenkomst.
12. Allereerst overweegt de rechtbank dat de vraag of ex-werknemer ziek is, een medische
beoordeling betreft. Daarbij is het niet aan een bedrijfsarts, maar aan de verzekeringsartsen van verweerder om te beoordelen of ex-werknemer inderdaad per 28 maart 2019 arbeidsongeschikt is op grond waarvan hij per 1 juli 2019 een Ziektewet-uitkering krijgt.
Dat eiseres stelt dat de ziekmelding ongeloofwaardig is, kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling van verweerder onjuist is. Het is juist de specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om op basis van medisch objectiveerbare klachten de mate van arbeidsongeschiktheid vast te stellen.
13. De rechtbank stelt vast dat uit zowel de rapportage van de primaire verzekeringsarts,
mevrouw [C] van 29 augustus 2019 als uit de rapportage van verzekeringsarts bezwaar en beroep, de heer [D] , van 11 december 2019 blijkt dat zij allebei dossiergegevens hebben bestudeerd en medisch onderzoek hebben verricht. Daarbij heeft ex-werknemer gegevens van een MRI-scan meegenomen, die in het Pools zijn. Uit het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen blijkt dat ex-werknemer moeizaam uit zit omhoog komt en dat anteflexie beperkt is. Bij hoesten, niezen en persen geeft dit pijn in de onderrug. De verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft hierover aan dat ex-werknemer rust moet houden. Beide verzekeringsartsen hebben als prognose dat bij ex-werknemer verbetering binnen 3-4 maanden zal optreden. Verder geven beide verzekeringsartsen aan dat het verhaal van ex-werknemer en het getoonde herstelgedrag over de tijd een consistent en invoelbaar geheel vormen. De rechtbank is van oordeel dat de bevindingen van de verzekeringsartsen inzichtelijk zijn gemotiveerd. In de rapportages staan ook geen inconsistenties of tegenstrijdigheden. De rechtbank oordeelt daarom dat het medisch onderzoek zorgvuldig heeft plaatsgevonden en dat de medische beoordeling juist is. De beroepsgrond slaagt niet.
Het aantal gewerkte uren en de verblijfplaats van ex-werknemer
14. Eiseres betwist het door ex-werknemer gestelde aantal gewerkte uren bij haar. Hij heeft
geen 45 uren per week gewerkt, maar had een nul-uren oproepovereenkomst. Verder trekt eiseres de verblijfplaats van ex-werknemer in twijfel. Volgens haar is ex-werknemer woonachtig in Polen.
15. Ex-werknemer geeft hierover aan dat hij zes dagen per week bij eiseres werkzaam was.
Daarvan kreeg hij vijf dagen per week uitbetaald en de zesde dag werkte hij voor zijn huisvesting. Hij woonde namelijk in een pand van eiseres, maar was daar niet ingeschreven.
16. De rechtbank oordeelt dat het aantal gewerkte uren van ex-werknemer bij eiseres buiten
de omvang van dit geding valt. Het betreft namelijk een bestuursrechtelijke zaak, waarbij de rechtbank dient te beoordelen of verweerder terecht heeft bepaald dat ex-werknemer op medische gronden per 28 maart 2019 arbeidsongeschikt is op grond waarvan hij per
1 juli 2019 een Ziektewet-uitkering krijgt. De rechtbank gaat daarom niet inhoudelijk op deze beroepsgrond in.
17. De rechtbank overweegt dat in geval sprake zou zijn dat ex-werknemer zijn
verblijfplaats heeft in Polen, dit niet van invloed is op zijn recht op een Ziektewet-uitkering. Hij mag namelijk dit recht dat uit Nederland voortvloeit naar Polen meenemen. Dit blijkt uit
artikel VIII van de Wet beperking export uitkeringen (Wet BEU) j° artikel 7 van de Verordening 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (Verordening 883/2004). De beroepsgrond slaagt niet.
Aansprakelijkheidsstelling
18. Ex-werknemer voert aan dat eiseres de arbeidsinspectie had moeten inschakelen, nadat
hij op 28 maart 2019 bij het uitoefenen van zijn functie van de steiger is gevallen. Dit
heeft zij nagelaten. Ex-werknemer stelt eiseres aansprakelijk voor de medische kosten die hij heeft moeten maken. Het gaat dan om ziekenhuis- en artsenrekeningen.
19. De rechtbank oordeelt dat de aansprakelijkheidsstelling van ex-werknemer op eiseres
buiten de omvang van dit geding valt. Het betreft namelijk een bestuursrechtelijke zaak, waarbij de rechtbank dient te beoordelen of verweerder terecht heeft bepaald dat ex-werknemer op medische gronden per 28 maart 2019 arbeidsongeschikt is op grond waarvan hij per 1 juli 2019 een Ziektewet-uitkering krijgt. De rechtbank gaat daarom niet inhoudelijk op deze beroepsgrond in.
Conclusie
20. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft bepaald dat ex-werknemer op
medische gronden per 28 maart 2019 arbeidsongeschikt is op grond waarvan hij per
1 juli 2019 een Ziektewet-uitkering krijgt. Het medisch onderzoek heeft zorgvuldig plaatsgevonden en de medische beoordeling is juist. Zowel de primaire verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben namelijk dossiergegevens bestudeerd en medisch onderzoek verricht. De bevindingen van de verzekeringsartsen zijn inzichtelijk gemotiveerd en in de rapportages staan ook geen inconsistenties of tegenstrijdigheden. Verder is de door eiseres gestelde verblijfplaats van ex-werknemer in Polen ingevolge het bepaalde in artikel VIII van de Wet BEU) j° artikel 7 van de Verordening 883/2004 niet van invloed op zijn recht op een Ziektewet-uitkering. Tot slot vallen het door eiseres betwiste aantal gewerkte uren van ex-werknemer bij haar en de aansprakelijkheidsstelling van ex-werknemer op eiseres buiten de omvang van dit geding. De rechtbank is daarom niet inhoudelijk op deze beroepsgronden ingegaan.
21. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M.A. Koeman, griffier. De beslissing is uitgesproken op 15 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.