ECLI:NL:RBMNE:2021:1956

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 april 2021
Publicatiedatum
11 mei 2021
Zaaknummer
UTR 20/1527
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen arbeidsongeschiktheidsbesluit en WGA-vervolguitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. W. Hoebba, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door M. van Mourik. De eiser, die sinds 29 mei 2012 arbeidsongeschikt is, heeft beroep aangetekend tegen de beslissing van de verweerder die hem voor 61,87% arbeidsongeschikt heeft verklaard, wat resulteerde in een WGA-vervolguitkering. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de medische beoordelingen en rapportages van verzekeringsartsen. De rechtbank oordeelt dat de medische beoordeling zorgvuldig is verricht en dat de rapportages van de verzekeringsartsen voldoende inzichtelijk zijn gemotiveerd. Eiser heeft geen nieuwe medische gegevens aangedragen die de eerdere beoordelingen zouden kunnen ondermijnen. De rechtbank concludeert dat de eiser de geduide functies kan verrichten en dat de arbeidskundige beoordeling juist is. Echter, er is een motiveringsgebrek vastgesteld met betrekking tot de vastgestelde opleidingseis 2. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit voor zover het de motivering van de opleidingseis betreft, maar laat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand. De rechtbank bepaalt dat de verweerder het griffierecht aan eiser vergoedt en veroordeelt de verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.335,-.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1527

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W. Hoebba),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: M. van Mourik).

Inleiding

1. Op 29 mei 2012 viel eiser uit voor zijn werk als machinist/heftruckchauffeur voor
40 uur per week.
2. Op verzoek van de ex-werkgever van eiser van 26 april 2019 vond een herbeoordeling
plaats van de uitkering die eiser ontvangt op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA-uitkering).
3. Met het primaire besluit van 11 juli 2019 is bepaald dat eiser voor 61,36%
arbeidsongeschikt is. Op grond daarvan ontvangt hij per 1 oktober 2019 een vervolguitkering op grond van de Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA-vervolguitkering).
4. Met het bestreden besluit van 5 maart 2020 is het bezwaar gegrond verklaard. De reden
daarvan is dat de functie van Medewerker beddenreiniger is komen te vervallen. Eiser is voor 61,87% arbeidsongeschikt geacht. Dit heeft echter geen gevolgen voor de hoogte en de duur van de uitkering, aangezien dit binnen dezelfde arbeidsongeschiktheidsklasse van 55 tot 65% blijft.
5. Eiser heeft geen toestemming gegeven om de medische gegevens naar de voormalig
werkgevers door te sturen.
6. Het onderzoek op de zitting heeft via Skype plaatsgevonden op 27 januari 2021.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
7. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank in een verkort proces-verbaal vastgelegd dat
verweerder een onderbouwing van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zal verstrekken hoe tot het vastgestelde opleidingsniveau 2 van eiser is gekomen.
8. Vervolgens heeft verweerder op 16 februari 2021 een rapportage van de
arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overgelegd. Eiser heeft hier op 5 maart 2021 gereageerd. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 17 maart 2021 gesloten.

Het geschil

9. De rechtbank overweegt allereerst dat zij, nu eiser geen toestemming heeft gegeven om
gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan zijn voormalig werkgevers te verstrekken, de motivering van haar oordeel voor zover nodig zal beperken teneinde te voorkomen dat deze gegevens alsnog openbaar worden.
10. Het geschil in deze zaak is of verweerder terecht heeft bepaald dat eiser voor 61,87%
arbeidsongeschikt op grond waarvan hij per 1 oktober 2019 een WGA-vervolguitkering krijgt binnen de arbeidsongeschiktheidsklasse van 55 tot 65%. Eiser voert aan dat hij volledig arbeidsongeschikt is, danwel dat nog steeds in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 65 tot 80% valt.

Beoordeling door de rechtbank

Beoordelingskader
11. Bij haar beoordeling van deze zaak stelt de rechtbank voorop dat verweerder besluiten
over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiser om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
Is het medisch onderzoek zorgvuldig verricht?
12. Eiser heeft geen gronden aangevoerd ten aanzien van de zorgvuldigheid van het medisch
onderzoek. De rechtbank overweegt hierover als volgt. De primaire arts,
[A] onder supervisie van K.C. Rammeloo verzekeringsarts, heeft dossierstudie verricht en eiser op het spreekuur onderzocht. Er is geen informatie uit de behandelend sector opgevraagd omdat [A] voldoende informatie had. De verzekeringsarts bezwaar en beroep, de heer A.B. Gille, heeft wel informatie uit de behandelend sector opgevraagd. Dit betreft de rapportage van 22 november 2019 van gezondheidszorgpsycholoog mevrouw M.E. Nabers van GGZ Centraal. Verder heeft Gille dossiergegevens bestudeerd en een hoorzitting gehouden. De rechtbank is van oordeel dat de bevindingen van de verzekeringsartsen inzichtelijk zijn gemotiveerd. In de rapportages staan ook geen tegenstrijdigheden. De rechtbank concludeert daarom dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht.
Is de medische beoordeling juist?
13. Eiser voert aan dat de medische beoordeling onjuist is, omdat zijn beperkingen zijn
onderschat. Hij heeft namelijk ernstige psychische en lichamelijke klachten, waaronder gevoelige handen. Ook heeft verweerder volgens eiser onvoldoende rekening gehouden met de bijwerkingen van de medicijnen die hij gebruikt. Daarom moeten volgens eiser beperkingen worden vastgesteld op de beoordelingspunten
1.1. Vasthouden van de aandacht, 2
.6. Emotionele problemen van anderen hanteren,
2.7. Eigen gevoelens uiten,
3.4.
Huidcontact,
3.5. Beschermende middelen,
4.3. Hand- en vingergebruiken
4.7.
Schroefbewegingen met hand en armvan de functionele mogelijkhedenlijst (FML). Verder dienen volgens eiser verdergaande beperkingen te worden vastgesteld op de beoordelingspunten
4.13. Duwen of trekkenen
4.14. Tillen of dragenvan de FML.
14. De rechtbank oordeelt dat uit de FML kan worden geconcludeerd dat de
verzekeringsartsen voldoende rekening hebben gehouden met de beperkingen van eiser en de daaruit voortvloeiende functionele mogelijkheden. Daartoe overweegt zij als volgt. Uit het psychisch onderzoek van de primaire arts [A] blijkt dat ten aanzien van aandacht, concentratie en overige cognitieve functies geen bijzonderheden bij eiser waarneembaar zijn. Verder geeft [A] in de rapportage van 4 juni 2019 aan dat eiser het afgelopen jaar psychische klachten had, maar dat die nu meer op de achtergrond lijken te zijn. De primaire verzekeringsarts heeft enkele beperkingen aangenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren om eiser psychisch niet over te belasten, zodat fysieke problemen worden voorkomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep sluit zich hierbij aan in zijn rapportage van 22 januari 2020. Tevens betrekt hij bij zijn heroverweging de rapportage van 22 november 2019 van gezondheidszorgpsycholoog Nabers . De aanleiding van deze rapportage is een doorverwijzing van de huisarts van eiser, die aangeeft dat hij mogelijk een psychose heeft. Volgens eiser heeft hij dit niet eerder gehad. In de rapportage van Nabers worden de psychische klachten van eiser uiteengezet op grond van zijn behandelperiode in de periode van 25 juni 2019 tot en met 22 november 2019. Nabers concludeert dat eiser last heeft van hypnopompe hallucinaties, maar dat deze klachten binnen de normale range vallen. De intake wordt daarom afgesloten en eiser wordt geadviseerd om indien mogelijk de dagbesteding uit te breiden. Vervolgens geeft eiser tijdens de hoorzitting van 26 november 2019 met de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan dat hij schimmen ziet en niet alleen kan zijn. De rechtbank overweegt hierover dat slechts vier dagen zijn gelegen tussen de rapportage van Nabers en de hoorzitting. Daarom kan deze anamnese niet tot de conclusie leiden dat Gille in dat verband verdergaande beperkingen had moeten opleggen. In dat verband overweegt de rechtbank dat ingevolge CBBS slechts een beperking wordt vastgesteld op de beoordelingspunten
1.1. Vasthouden van de aandacht,
2.6. Emotionele problemen van anderen hanterenen
2.7. Eigen gevoelens uitenin geval sprake is van een ernstige stoornis. Op grond van de medische informatie in het dossier blijkt niet dat daarvan sprake is. Uit onderzoek door GGZ Centraal is gebleken dat bij eiser niet de diagnose van psychose kan worden gesteld. Daarom heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht geen beperkingen op deze beoordelingspunten van de FML vastgesteld.
15. Daarnaast oordeelt de rechtbank dat eiser niet medisch objectiveerbaar heeft gemaakt dat
hij wegens zijn gevoelige handen beperkt moet worden geacht op de beoordelingspunten
3.4.
Huidcontact,
3.5. Beschermende middelen,
4.3. Hand- en vingergebruik,
4.7.
Schroefbewegingen met hand en armen dat hij verdergaand beperkt moet worden geacht op de beoordelingspunten
4.13. Duwen of trekkenen
4.14. Tillen of dragen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep dit voldoende heroverwogen. Gille geeft hierover namelijk aan dat eiser tijdens de hoorzitting op 26 november 2019 aan hem een foto van zijn handpalmen heeft getoond, waarop is te zien dat zijn vingers en
vingertoppen eczemateus zijn. Desgevraagd geeft eiser hierover aan dat zijn handen met name in de wintermaanden droog worden, dat hij hiermee volgende week naar de huisarts gaat en dat hij momenteel nog geen vette crème ervoor gebruikt. Gille merkt hierover op dat ten tijde van de hoorzitting de handen van eiser schoon zijn.
16. De rechtbank overweegt dat eiser zijn standpunt niet met nieuwe medische gegevens
onderbouwt. Dat eiser stelt dat hij meer beperkt moet worden geacht dan de verzekeringsartsen hebben vastgesteld, kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Het is juist de specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen. Aan hoe eiser zelf zijn klachten en zijn belastbaarheid ervaart, kan bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid geen doorslaggevende betekenis toekomen. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de arbeidskundige beoordeling juist?
17. Eiser voert aan dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet is ingegaan op de
aangevoerde bezwaren tegen de arbeidsdeskundige grondslag. De geduide functies zijn ongeschikt. Eiser heeft namelijk geen opleidingsniveau 2, want hij heeft het basisonderwijs niet afgerond.
18. De rechtbank overweegt dat eiser in zijn aanvraag op 13 maart 2014 voor een WIA-
uitkering vermeldt dat hij geen diploma van het basisonderwijs heeft. Dit is in tegenstelling met de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, mevrouw N. Admiraal , die in de rapportage van 7 februari 2020 aangeeft dat eiser wel het basisonderwijs heeft voltooid. Op grond daarvan acht zij de geduide functies geschikt.
19. Ter zitting is deze beroepsgrond besproken, waarna de rechtbank in een verkort proces-
verbaal heeft vastgelegd dat verweerder een onderbouwing van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zal verstrekken hoe tot het vastgestelde opleidingsniveau 2 van eiser is gekomen.
20.
Vervolgens heeft verweerder op 16 februari 2021 de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, mevrouw N. Admiraal , overgelegd. Daarin erkent zij dat ten onrechte is uitgegaan van een door eiser voltooid basisonderwijs, terwijl hij in zijn aanvraag voor een WIA-uitkering heeft aangegeven hier niet over te beschikken.
Niettemin concludeert Admiraal dat het vastgestelde opleidingsniveau 2 van eiser juist is, gelet op zijn arbeidsverleden. Eiser heeft namelijk 13 jaar als shovel- en heftruckchauffeur gewerkt. Bij die functie wordt als minimale opleidingseis uitgegaan van niveau VMBO beroepsgericht. Daarom blijft Admiraal bij haar standpunt dat de geduide functies geschikt zijn.
20. Eiser heeft hier op 5 maart 2021 gereageerd. Hij voert aan dat het enkele feit dat hij
jarenlang ongeschoold werk heeft verricht niet betekent dat hij daarmee voldoet aan de eisen die worden gesteld aan opleidingsniveau 2. De geduide functies zijn niet vergelijkbaar met de maatmanfunctie en ook niet van hetzelfde niveau. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft daarom nog steeds onvoldoende onderbouwd waarom eiser een opleidingsniveau 2 heeft, dat gelijk staat aan een voltooid basisonderwijs. Volgens eiser heeft hij opleidingsniveau 1.
21. De rechtbank oordeelt dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep met de rapportage
van 16 februari 2021 alsnog voldoende heeft gemotiveerd dat eiser opleidingsniveau 2 heeft. De rechtbank vindt hiervoor steun in de toelichting van de opleidingsniveaus als bedoeld in CBBS. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de werkervaring van eiser terecht op één lijn gesteld met afgerond basisonderwijs. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser in 2005 een heftruckcertificaat heeft behaald en in 2011 een laadschopcertificaat. De beroepsgrond slaagt. De rechtbank ziet in dit vastgestelde motiveringgebrek geen reden om het bestreden besluit te vernietigen, omdat eiser door dit gebrek niet in zijn belangen is geschaad. Eiser heeft immers met de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 16 februari 2021 alsnog kennis kunnen nemen waarom hij volgens verweerder aan het vastgestelde opleidingsniveau 2 voldoet, ondanks dat hij geen voltooid basisonderwijs heeft. Vervolgens heeft hij dit met zijn reactie op 5 maart 2021 kunnen betwisten. De rechtbank passeert het gebrek daarom met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Wel moet het gebrek ertoe leiden dat eiser recht heeft op vergoeding van de in beroep gemaakte proceskosten en het griffierecht, aangezien hij in beroep heeft moeten gaan om de motivering van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep over het vastgestelde opleidingsniveau 2 te verkrijgen.
22. Daarnaast voert eiser aan dat hij niet voldoet aan de eisen die worden gesteld aan de
functie van Machinaal metaalbewerker als bedoeld in de signaleringen bij de beoordelingspunten
6.2.3. Uren per dagen 6
.4.1. Specifieke overige beperkingen, inhoudende een regelmatig werkrooster.
23. De rechtbank oordeelt dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep Admiraal voldoende
heeft gemotiveerd dat eiser aan de signaleringen van beoordelingspunten 6.2.3. en 6.4.1. voldoet. Daarom is geen sprake van overschrijding van de belastbaarheid. Admiraal heeft met de verzekeringsarts bezwaar en beroep overleg gehad over de signaleringen in de functies die zij voor eiser heeft geselecteerd. Verder geeft zij over de signaleringen bij beoordelingspunten 6.2.3. en 6.4.1 aan dat geen sprake is van overschrijding van de belastbaarheid, omdat eiser de werkuren per dag zelf mag indelen. Ook wordt eiser bij deze functie niet geacht om een werkrooster op te stellen. Dat betekent dat ook een werkdag van
4 uur mogelijk is, hetgeen niet in strijd is met de opgelegde urenbeperking van gemiddeld ongeveer 4 uur per dag en 20 uur per week. De rechtbank concludeert daarom dat eiser de geduide functies moet kunnen verrichten. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
24. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft bepaald dat eiser per 1 oktober 2019
voor 61,87% arbeidsongeschikt is op grond waarvan hij een WGA-vervolguitkering ontvangt binnen de arbeidsongeschiktheidsklasse van 55 tot 65%. Het medisch onderzoek is namelijk zorgvuldig verricht en de medische beoordeling is juist vastgesteld. Eiser heeft geen nieuwe medische informatie aangedragen waarmee hij twijfel zaait over de juistheid van de rapportages van de verzekeringsartsen. De arbeidskundige rapportages tonen voldoende gemotiveerd aan dat eiser de geduide functies moet kunnen verrichten. Wel is sprake van een motiveringsgebrek ten aanzien van de vastgestelde opleidingseis 2. Daarom verklaart de rechtbank het beroep gegrond en vernietigt dat gedeelte van het bestreden besluit. De rechtbank bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het bestreden besluit in stand blijven.
Griffierecht en proceskosten
25. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder
aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
26. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze
kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, de werkzaamheden van
mr. W. Hoebba, vast op € 1.335,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een (informele) bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). Voor een veroordeling van de in bezwaar gemaakte proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit uitsluitend voor zover een motivering ontbreekt ten aanzien van de vastgestelde opleidingseis 2;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het bestreden besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.335,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M.A. Koeman, griffier. De beslissing is uitgesproken op 15 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.