ECLI:NL:RBMNE:2021:1954

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 april 2021
Publicatiedatum
11 mei 2021
Zaaknummer
UTR 20/329
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beëindiging WIA-uitkering en vaststelling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een beroep van eiseres tegen de beslissing van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) om de WIA-uitkering van ex-werkneemster per 7 november 2017 te beëindigen. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.M.P. Blom, betwist de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid van ex-werkneemster, die door verweerder op 80-100% is vastgesteld. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 4 maart 2021, waarbij eiseres en verweerder zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat verweerder niet overtuigend heeft aangetoond dat ex-werkneemster geen benutbare mogelijkheden heeft. Na een nieuwe beslissing op bezwaar op 11 december 2019, waarin de WIA-uitkering werd voortgezet, heeft eiseres opnieuw beroep ingesteld. De rechtbank heeft de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep beoordeeld en geconcludeerd dat deze rapporten zorgvuldig zijn opgesteld en voldoen aan de eisen van zorgvuldigheid en begrijpelijkheid.

De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft besloten dat ex-werkneemster volledig arbeidsongeschikt is en dat de WIA-uitkering per 7 november 2017 moet worden voortgezet. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, en zal openbaar worden gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/329

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. J.M.P. Blom),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: M. van Mourik).

Inleiding

1. Ex-werkneemster van eiseres, mevrouw [ex-werkneemster], was werkzaam als leidinggevende
kassamedewerker voor 36,58 uur per week. Op 31 januari 2014 heeft zij zich ziek gemeld. Per einde wachttijd, 29 januari 2016, heeft ex-werkneemster een uitkering aangevraagd op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA-uitkering). Per die datum is aan ex-werkneemster een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend op basis van 80-100% arbeidsongeschiktheid. Vervolgens heeft eiseres in mei 2017 een verzoek voor een herbeoordeling ingediend.
2. In het primaire besluit van 6 september 2017 (het primaire besluit 1) is bepaald dat de
WIA-uitkering per 7 november 2017 wordt beëindigd, omdat ex-werkneemster voor 9,96% arbeidsongeschikt wordt geacht.
3. Op 17 januari 2018heeft verweerder een nieuw primair besluit genomen (het primaire
besluit 2). Daarin is bepaald dat de WIA-uitkering per 7 november 2017 beëindigd blijft, omdat het arbeidsongeschiktheidspercentage van 9,96% niet wijzigt.
4. Met de beslissing op bezwaar van 6 maart 2018 is het bezwaar gegrond verklaard.
Verweerder heeft bepaald dat de primaire besluiten 1 en 2 worden herroepen. Ex-werkneemster houdt per 7 november 2017 recht op een WIA-uitkering met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100%, omdat zij geen benutbare mogelijkheden heeft.
5. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. In de tussenuitspraak
van 23 januari 2019 [1] en de einduitspraak van 23 juli 2019 [2] heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder niet inzichtelijk en overtuigend heeft gemotiveerd dat sprake is van geen benutbare mogelijkheden bij ex-werkneemster.
6. Vervolgens heeft verweerder op 11 december 2019 een nieuwe beslissing op bezwaar
genomen (het bestreden besluit). Aan het bestreden besluit ligt een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. Uit die rapporten volgt dat er geen sprake meer is van geen benutbare mogelijkheden, maar dat ex-werkneemster op arbeidskundige gronden volledig (80-100%) arbeidsongeschikt is. De WIA-uitkering wordt daarom per 7 november 2017 voortgezet.
7. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft
een verweerschrift ingediend. Het onderzoek op de zitting heeft via Skype plaatsgevonden op 4 maart 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [A], bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
8. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder geen nieuwe beslissing op het bezwaar tegen
het primaire besluit 2 heeft genomen. Op de zitting is vastgesteld dat in deze zaak de beslissing op bezwaar van 11 december 2019 voorligt en dat deze grond in zoverre dus niet relevant is. Verder heeft eiseres ter zitting de beroepsgrond dat het krachtsverlies van ex-werkneemster door verweerder onvoldoende is onderbouwd ingetrokken. De rechtbank behandelt deze grond daarom niet.
9. Ex-werkneemster heeft geen toestemming gegeven om medische gegevens te delen met
eiseres. De rechtbank vermijdt daarom het vermelden van medische gegevens voor zover mogelijk. Op sommige plekken is het noemen van medische gegevens noodzakelijk voor de begrijpelijkheid van de uitspraak.

Waar gaat de zaak over?

10. Deze zaak gaat over de vraag of verweerder de arbeidsongeschiktheid van ex-
werkneemster per 7 november 2017, de datum in geding, juist heeft vastgesteld op 80-100%.
Eiseres vindt dat dat niet het geval is. Aan de hand van wat partijen naar voren hebben gebracht zal de rechtbank beoordelen of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van ex-werkneemster juist heeft vastgesteld.

Wat vindt de rechtbank?

11. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat verweerder besluiten over iemands
arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen; geen tegenstrijdigheden bevatten, en voldoende begrijpelijk zijn. De rapporten en besluiten zijn in beroep aanvechtbaar. Daarvoor moet de eisende partij dan wel aanvoeren (en zo nodig aannemelijk maken) dat de medische rapporten niet aan de genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de voorwaarden wordt voldaan. Om voldoende aannemelijk te maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
Voldoet de medische beoordeling aan de voorwaarden?
12. Eiseres voert aan dat het medisch onderzoek niet aan de voorwaarden voldoet.
Verweerder heeft namelijk ten onrechte het verzekeringsgeneeskundig onderzoek laten verrichten door een verzekeringsarts bezwaar en beroep die ook de medische rapporten heeft opgesteld die ten grondslag lagen aan de beslissing op bezwaar van 6 maart 2018. Daarmee wordt aan de waarde van de medische rapportage van 29 oktober 2019 afbreuk gedaan, omdat hiermee de schijn van vooringenomenheid wordt gewekt. Eiseres wijst hierbij ook op de toon van de medische rapporten, waarin de verzekeringsarts bezwaar en beroep de gemachtigde van eiseres een aantal keer direct heeft aangesproken.
13. De rechtbank vindt niet dat verweerder een andere verzekeringsarts bezwaar en beroep
had moeten inschakelen voor de medische beoordeling in deze procedure. Verweerder heeft in beginsel vrijheid van keuze in de in te schakelen verzekeringsarts bezwaar en beroep. Er mag daarbij vanuit worden gegaan dat een verzekeringsarts handelt naar de eisen die op grond van zijn beroep en individuele deskundigheid aan hem worden gesteld. De enkele omstandigheid dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook de rapporten heeft opgesteld die aan het besluit van 6 maart 2018 ten grondslag lagen is geen reden om van dat uitgangspunt af te wijken. De rechtbank vindt ook niet dat aan de onpartijdigheid van de verzekeringsarts bezwaar en beroep moet worden getwijfeld door de opmerkingen die zij in het rapport van 27 maart 2020 heeft gemaakt over de gemachtigde van eiseres. Met die opmerkingen maakt zij duidelijk dat zij het niet eens is met (de gemachtigde van) eiseres. Met de manier waarop zij dat heeft opgeschreven wekt zij een enigszins geïrriteerde indruk, maar de rechtbank heeft geen aanwijzingen dat die mogelijke irritatie een rol heeft gespeeld bij haar oordeelsvorming. Eiseres heeft ook niet onderbouwd dat dit het geval is. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig onderzoek verricht. Zij heeft de ex-werkneemster op het spreekuur gezien en aanvullende medische informatie uit de behandelend sector heeft opgevraagd, waaronder een rapport van klinisch psycholoog [klinisch psycholoog] van GGZ Centraal van 21 oktober 2019. Die informatie heeft zij bij haar beoordeling betrokken. Zij heeft haar bevindingen vervolgens inzichtelijk gemotiveerd. De medische beoordeling voldoet dus aan de voorwaarden. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de medische beoordeling juist?
14. Eiseres voert aan dat de medische beoordeling niet juist is. Volgens haar is de
verzekeringsarts bezwaar en beroep [B] de datum in geding in haar rapport
van 29 oktober 2019 op diverse punten uit het oog verloren.
15. De rechtbank is het ook hier niet mee eens. Eiseres baseert haar conclusie op de
omstandigheid dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in paragraaf
3. Nieuwe medische gegevensvan het rapport van 29 oktober 2019 medische gegevens van na de datum in geding vermeldt. Zoals ook op de zitting is besproken is dit slechts een weergave van hetgeen tijdens het spreekuur aan de orde is gekomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze gegevens niet betrokken bij haar conclusies in paragraaf
4. Reactie/ beschouwing. Op de zitting heeft de rechtbank aan eiseres gevraagd of er in die conclusie gegevens worden genoemd die niet zien op de datum in geding, maar die vraag heeft eiseres niet kunnen beantwoorden. De beroepsgrond slaagt niet.
16. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 29 oktober 2019
toegelicht dat ex-werkneemster op de datum in geding ernstige psychische klachten heeft en dat ex-werkneemster daarom vier dagen per week beschikbaar en acht uur per week belastbaar is. Die urenbeperking is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep nodig vanwege de herstelduur van de conversieaanvallen, de beperkte energiehuishouding als gevolg van de aandoeningen en de beperkte beschikbaarheid door therapie. Over de beperkte beschikbaarheid heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat de therapie 45 minuten per week duurt en dat rekening moet worden gehouden met een recuperatietijd. Verder kosten de huiswerkopdrachten ex-werkneemster tijd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep neemt aan dat dit 8 uur kost, verdeeld over de week.
17. Eiseres voert aan dat verweerder hiermee onvoldoende heeft onderbouwd dat ex-
werkneemster maar vier dagen per week beschikbaar is en acht uur per week belastbaar. Eiseres wijst er op dat de rechtbank in de uitspraak van 23 juli 2019 heeft geoordeeld dat de toename in de frequentie van de conversieaanvallen en de herstelduur die dat vraagt diffuus blijft en niet is onderbouwd met medische stukken. Volgens eiseres wordt de nadere medische onderbouwing ook nu niet gegeven.
Verder vindt eiseres het tegenstrijdig dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangeeft dat de tijd die ex-werkneemster nodig heeft voor huiswerkopdrachten niet in maat en getal zijn uit te drukken, maar dat daarvoor wel acht uur verdeeld over de week wordt aangenomen.
18. De rechtbank ziet hierin geen aanleiding om aan de conclusies van de verzekeringsarts
bezwaar en beroep te twijfelen. De rechtbank vindt dat dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende duidelijk heeft uitgelegd waarom zij er van uit gaat dat ex-werkneemster vier dagen per week beschikbaar is en acht uur per week belastbaar. Wat eiseres daar tegenin brengt maakt niet dat de rechtbank gaat twijfelen aan de noodzaak van de aangenomen urenbeperking. Hierna legt de rechtbank uit waarom zij dat vindt.
19. De rechtbank twijfelt er niet aan dát er bij ex-werkneemster sprake is van ernstige
psychische klachten, waaronder conversieaanvallen. De rechtbank twijfelt er ook niet aan dat ex-werkneemster tijd nodig heeft om te herstellen na zo’n aanval. Dat komt voldoende duidelijk naar voren uit de medische informatie in het dossier, waaronder de informatie van psycholoog [klinisch psycholoog] van 21 oktober 2019. De opmerking van de rechtbank in de uitspraak van 23 juli 2019 dat de toename in de frequentie van de conversieaanvallen en de herstelduur diffuus blijft, moet worden geplaatst in de beoordeling die de rechtbank toen moest doen: de vraag of bij eiseres sprake was van ‘geen benutbare mogelijkheden’. De rechtbank vond dat uit de medische informatie onvoldoende bleek dat daarvan sprake was. Hier gaat het om de vraag of een urenbeperking moet worden aangenomen en hoe ver die moet gaan. Het is aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep om dat in te schatten aan de hand van de beschikbare medische informatie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende duidelijk toegelicht hoe zij tot die inschatting is gekomen.
Daarbij vindt de rechtbank van belang dat zij de urenbeperking niet alleen baseert op de conversieaanvallen en de herstelduur, maar ook op andere omstandigheden zoals een beperkte energiehuishouding als gevolg van andere psychische aandoeningen en de therapie die ex-werkneemster volgt. Voor wat betreft de tijd die ex-werkneemster kwijt is met huiswerkopdrachten geldt weer hetzelfde als voor het effect van de conversieaanvallen: het is aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep om dit in te schatten. De rechtbank heeft geen reden om er aan te twijfelen dat zij dit op de juiste manier heeft gedaan. De beroepsgrond slaagt niet.

Welke conclusie trekt de rechtbank?

20. Verweerder mocht het bestreden besluit baseren op de rapporten van de verzekeringsarts
bezwaar en beroep en de arbeidskundige bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep verwacht verbetering van de belastbaarheid, daarom worden de beperkingen van ex-werkneemster niet-duurzaam geacht. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft bepaald dat de maatgevende arbeid van ex-werkneemster niet passend is en dat geen andere functies zijn te duiden. Ex-werkneemster is daarom op arbeidsdeskundige gronden volledig arbeidsongeschikt. Verweerder heeft daarom terecht beslist dat de WIA-uitkering van ex-werkneemster per 7 november 2017 wordt voortgezet op grond van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100%.
21. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M.A. Koeman, griffier. De beslissing is uitgesproken op 15 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
De rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zaaknummer 18/1500-T.
2.Zaaknummer 18/1500.