ECLI:NL:RBMNE:2021:1953

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 april 2021
Publicatiedatum
11 mei 2021
Zaaknummer
UTR 20/3559
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering Wajong-uitkering na schending inlichtingenplicht door eiser

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een Wajong-uitkering van eiser, die sinds 2008 een uitkering ontvangt. De aanleiding voor de terugvordering is de ontdekking van een hennepkwekerij op het adres waar eiser woonde op 7 februari 2018. Eiser heeft deze activiteiten niet gemeld bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), wat leidde tot een terugvordering van € 6.265,11 over de periode van 1 september 2017 tot en met 31 januari 2018. Na bezwaar van eiser heeft het UWV het terug te vorderen bedrag verlaagd naar € 4.487,09. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat het UWV terecht heeft gehandeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door de hennepkwekerij niet te melden. Eiser voerde aan dat hij door zijn geestelijke beperkingen niet in staat was om de kwekerij op te zetten en te exploiteren, maar de rechtbank oordeelde dat het UWV voldoende bewijs had dat eiser verantwoordelijk was voor de hennepkwekerij. De rechtbank heeft de verklaring van eiser bij de politie als bewijs geaccepteerd, omdat deze ondertekend was en eiser voorafgaand aan het verhoor overleg had gehad met een advocaat.

De rechtbank concludeert dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, ondanks de omstandigheden die eiser aanvoert, zoals een CIZ-indicatie. Eiser heeft niet aangetoond dat hij door de terugvordering in een onaanvaardbare situatie terechtkomt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de terugvordering van het UWV.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3559

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats 1], eiser

(gemachtigde: mr. E. Osinga),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: W. Prins).

Inleiding

Eiser ontvangt sinds 2008 een Wajong-uitkering. Op 7 februari 2018 is op het adres waar eiser toen woonde, [adres] in [woonplaats 2], een hennepkwekerij aangetroffen. Omdat eiser deze werkzaamheden en inkomsten niet bij verweerder heeft gemeld, heeft verweerder in het besluit van 16 januari 2020 (het primaire besluit) bepaald dat eiser een bedrag van € 6.265,11 aan Wajong-uitkering over de periode van 1 september 2017 tot en met 31 januari 2018 moet terugbetalen.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. In het besluit van 10 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser voor wat betreft de hoogte van het terug te vorderen bedrag gegrond verklaard. Dat bedrag wordt vastgesteld op € 4.487,09.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 9 maart 2021 heeft de gemachtigde van eiser per brief aan de rechtbank laten weten dat zij niet naar de zitting zal komen en dat de rechtbank uitspraak kan doen op basis van de stukken. De rechtbank leidt hieruit af dat eiser daarmee toestemming geeft om de zaak buiten zitting af te doen. Verweerder heeft op 9 maart 2021 telefonisch mee ingestemd dat de zaak buiten zitting wordt afgedaan. Vervolgens heeft de rechtbank op 12 maart 2021 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. In deze zaak is aan de orde of eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden en of verweerder terecht een bedrag van € 4.487,09 van eiser heeft teruggevorderd.
2.
Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte is afgegaan op de verklaring die eiser bij de politie heeft afgelegd. Gelet op zijn geestelijke beperkingen is eiser niet in staat een hennepkwekerij op te zetten en te exploiteren. Verweerder had deze beperkingen in het kader van de zorgvuldigheid mee moeten wegen.
Toetsingskader
3. Volgens artikel 3:74, eerste lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wet Wajong) is - kort gezegd - de jonggehandicapte of diens wettelijke vertegenwoordiger verplicht aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten of omstandigheden, waarvan het hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering of op het bedrag van de uitkering, dat wordt betaald.
Volgens artikel 3:56, eerste lid, van de Wet Wajong wordt de uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 3:18 onverschuldigd is verstrekt, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen teruggevorderd. Volgens het zesde lid van laatstgenoemd artikel kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Is de inlichtingenplicht geschonden?
4. Verweerder heeft de volgende feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd aan de terugvordering.
Op 7 februari 2018 treft de politie in de woning [adres] in [woonplaats 2] een hennepkwekerij met 64 hennepplanten aan. Eiser was in de woning aanwezig [1] . Op 7 februari 2018 heeft eiser tijdens zijn verhoor bij de politie verklaard dat hij verantwoordelijk was voor deze hennepkwekerij en dat hij alles zelf heeft opgebouwd en de planten heeft verzorgd. Een maatje heeft hem daar wel eens bij geholpen. [2] Uit onderzoek blijkt dat er sprake is van één eerdere oogst. [3] Uit informatie van de energieleverancier blijkt dat de stroom legaal werd afgenomen en dat er in de periode van september 2017 tot en met 6 februari 2018 sprake is van een verhoogd energieverbruik [4] . Eiser heeft aan verweerder verteld dat hij het goed vond dat de kwekerij in zijn huis werk opgezet en dat hij alleen wat dozen heeft gesjouwd [5] . Eiser is op 14 november 2018 door de Politierechter van deze rechtbank veroordeeld wegens opzettelijk handelen in strijd met een in de Opiumwet gegeven verbod, gepleegd op 7 februari 2018.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiser werkzaamheden heeft verricht voor de hennepkwekerij. De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking dat eiser vóór zijn verhoor bij de politie overleg heeft gehad met een advocaat en dat deze advocaat bij het verhoor aanwezig is geweest. Eiser heeft zijn verklaring bij de politie doorgelezen en ondertekend. Daarom mocht verweerder deze verklaring als onderbouwing gebruiken.
De rechtbank acht het niet onaannemelijk dat eiser voor de hennepkwekerij heeft gefungeerd als katvanger en in die hoedanigheid werkzaamheden heeft verricht. Dat maakt niet dat deze werkzaamheden en eventuele inkomsten niet aan verweerder gemeld hoefden te worden. Ook het feit dat eiser onder bewind is gesteld maakt dit niet anders.
Uit onderzoek door verweerder is komen vast te staan dat eiser deze werkzaamheden niet heeft gemeld aan verweerder. De rechtbank komt tot de conclusie dat eiser daarmee zijn inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 3:74, eerste lid, van de Wet Wajong niet nagekomen.
Dringende redenen om van terugvordering af te zien?
6. Bij vaststelling van schending van de inlichtingenplicht is verweerder gehouden de onverplicht betaalde uitkering terug te vorderen, tenzij er dringende redenen aanwezig zijn.
Eiser heeft aangevoerd dat hij een CIZ-indicatie heeft en dat hij de gevolgen van zijn keuzes niet kan overzien. Deze informatie is bij verweerder bekend in het Wajongdossier.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat deze omstandigheden geen dringende redenen opleveren om van terugvordering af te zien. De rechtbank kan verweerder hierin volgen. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking dat eiser ook niet heeft onderbouwd dat hij als gevolg van de terugvordering in een onaanvaardbare situatie terecht is gekomen.
Conclusie
7. De rechtbank komt tot de conclusie dat eiser zijn werkzaamheden voor de hennepkwekerij niet aan verweerder heeft doorgegeven. Hij heeft daarmee de inlichtingenplicht geschonden. Verweerder heeft terecht geen dringende redenen aanwezig geacht om van terugvordering af te zien.
Het beroep is dus ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M.A. Koeman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij van de politie eenheid Midden-Nederland, district West-Utrecht, basisteam Lekpoort, op ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend op 7 februari 2018 door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]
2.Proces-verbaal van verhoor verdacht, op ambtsbelofte respectievelijk ambtseed opgemaakt en ondertekend op 7 februari 2018 door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4]
3.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij, opgemaakt op 8 maart 2018 door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 5]
4.Onderzoeksrapport Handhaving Themaonderzoek, opgesteld op 19 december 2019 door themaonderzoeker [themaonderzoeker 1]
5.Gespreksverslag klant [eiser] op 12 november 2019, opgemaakt door themaonderzoekers [themaonderzoeker 1] en [themaonderzoeker 2]