ECLI:NL:RBMNE:2021:1943
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-beschikking ongegrond verklaard
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 april 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een WOZ-beschikking. De eiser, eigenaar van een onroerende zaak aan [adres 1] te [woonplaats], had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van zijn woning, die door de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] was vastgesteld op € 913.000,- per 1 januari 2019. De eiser vond deze waarde te hoog en had in een eerdere uitspraak op bezwaar, gedateerd 28 augustus 2020, geen gelijk gekregen.
De rechtbank heeft de zaak behandeld tijdens een Skype-zitting op 8 februari 2021, waarbij zowel de eiser als de verweerder zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde WOZ-waarde niet te hoog was. Dit werd onderbouwd met een taxatiematrix waarin de woning werd vergeleken met referentiewoningen van hetzelfde type. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar de waarde in het economisch verkeer correct had vastgesteld, rekening houdend met de verschillen tussen de woningen.
Eiser voerde aan dat er sprake was van schending van het gelijkheidsbeginsel, maar de rechtbank oordeelde dat de door eiser aangevoerde referentiewoningen niet nagenoeg identiek waren aan zijn woning. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.