ECLI:NL:RBMNE:2021:1937
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde vaststelling van onroerende zaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 april 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De eiser, eigenaar van de woning aan [adres 1] te [woonplaats], was het niet eens met de door de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] vastgestelde WOZ-waarde van € 730.000,-, die was verlaagd van € 805.000,- na een eerdere bezwaarprocedure. De rechtbank heeft de zaak behandeld tijdens een Skype-zitting op 26 januari 2021, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.
De rechtbank overweegt dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer moet weerspiegelen, en dat verweerder aannemelijk moet maken dat de vastgestelde waarde niet hoger is dan deze waarde. De rechtbank concludeert dat verweerder met een taxatiematrix en toelichting voldoende heeft aangetoond dat de WOZ-waarde van € 730.000,- niet te hoog is. Eiser voerde aan dat verweerder onjuiste informatie had gebruikt met betrekking tot de omvang van de woning, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder de juiste methode heeft gehanteerd voor de waardebepaling.
Eiser heeft ook gewezen op een vergelijkbare woning van de buurman, maar de rechtbank oordeelt dat de WOZ-systematiek en de keuze van vergelijkingsobjecten aan verweerder zijn. De rechtbank concludeert dat de WOZ-waarde voldoende aannemelijk is gemaakt en dat de beroepsgrond van eiser niet slaagt. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, en zal openbaar worden gemaakt.