ECLI:NL:RBMNE:2021:1929

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 maart 2021
Publicatiedatum
11 mei 2021
Zaaknummer
UTR 20 /1995
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanslag afvalstoffenheffing en bezwaar tegen de opgelegde aanslag

In deze zaak gaat het om een beroep tegen de aanslag afvalstoffenheffing die aan eiser is opgelegd door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht. De aanslag is gebaseerd op een eenpersoonshuishouden voor het belastingjaar 2020, waarbij de afvalstoffenheffing is vastgesteld op € 157,33 en de zuiveringsheffing op € 42,99, tot een totaalbedrag van € 200,32. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar is ongegrond verklaard in de uitspraak op bezwaar van 14 mei 2020. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op een Skype-zitting op 21 december 2020, waarbij eiser aanwezig was en verweerder vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde, W. Vos. Eiser voert aan dat hij de aanslag voor de woning aan [adres 2] op basis van een tweepersoonshuishouden heeft betaald en dat de aanslag voor de woning aan de Van [adres 1] in strijd is met de Verordening op de heffing en invordering van de afvalstoffenheffing. Eiser stelt dat er een uitzondering geldt voor verhuizingen binnen de gemeente Utrecht, waardoor er geen nieuwe belastingplicht zou moeten ontstaan.

De rechtbank overweegt dat eiser niet binnen de categorie belastingplichtigen valt zoals beschreven in de Verordening, omdat zijn medehuurder bij de woning aan [adres 2] belasting verschuldigd was. De rechtbank concludeert dat de aanslag afvalstoffenheffing terecht aan eiser is opgelegd en dat het beroep ongegrond is. De rechtbank wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter R. in 't Veld en griffier mr. L.M.A. Koeman, en is openbaar gemaakt op 29 maart 2021.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1995

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, verweerder
(gemachtigde: W. Vos).

Procesverloop

In de beschikking van 30 april 2020 heeft verweerder aan eiser als bewoner aan de
[adres 1] te [woonplaats] (de woning) voor het belastingjaar 2020 de aanslagen afvalstoffenheffing en zuiveringsheffing opgelegd, gebaseerd op een eenpersoonshuishouden in de periode van 2 april 2020 tot en met 31 december 2020, tot een totaalbedrag van
€ 200,32. Daarbij is de afvalstoffenheffing vastgesteld op € 157,33 en de zuiveringsheffing op € 42,99.
In de uitspraak op bezwaar van 14 mei 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser
ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld betreffende de
afvalstoffenheffing. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op een Skype-zitting van 21 december 2020. Eiser was aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Allereerst gaat de rechtbank uit van de volgende feiten. Eiser was van januari 2020 tot en
met maart 2020 samenwonend op het adres [adres 2] te [woonplaats] . Begin april 2020 is eiser verhuisd naar de Van [adres 1] te [woonplaats] .
2. Eiser brengt naar voren dat hij de aanslag afvalstoffenheffing voor het gehele jaar 2020
voor de woning aan de [adres 2] op basis van een tweepersoonshuishouden vanaf de gemeenschappelijke rekening heeft betaald. Eiser voert aan dat de aanslag afvalstoffenheffing voor de woning aan de Van [adres 1] daarom in strijd is met de
Verordening op de heffing en invordering van de afvalstoffenheffing(de Verordening). Verweerder heeft namelijk volgens eiser ten onrechte de uitzondering die geldt voor verhuizingen binnen de gemeente Utrecht niet in acht genomen. Deze uitzondering houdt in dat voor belastingplichtigen die binnen de gemeente Utrecht verhuizen, in de loop van een belastingjaar geen nieuwe belastingplicht kan ontstaan. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst eiser naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 december 2008. [1]
3. De rechtbank overweegt dat het in artikel 5, tweede en derde lid, van de Verordening
gaat om een categorie van belastingplichtigen die een belasting zijn verschuldigd. De rechtbank stelt vast dat niet eiser maar zijn medehuurder bij de woning aan de [adres 2] belasting verschuldigd was. Eiser valt dus niet binnen de voorgenoemde categorie. Artikel 5, vierde lid, van de Verordening is niet van toepassing op zijn situatie. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Daarnaast voert eiser aan dat in de uitspraak op bezwaar niet wordt ingegaan op zijn
gronden. Dit is volgens hem in strijd met het motiveringsbeginsel.
5. De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende gemotiveerd is ingegaan op de gronden
die eiser heeft aangevoerd. Verweerder legt namelijk uit dat artikel 5, vierde lid, van de Verordening niet op hem van toepassing is. De aanslag afvalstoffenheffing is daarom niet dubbel aan hem opgelegd. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Ter zitting voert eiser aan dat het onderscheid tussen diegene die belastingplichtig is en
diegene die de belasting verschuldigd is, onduidelijk in de Verordening is verwoord.
7. De rechtbank oordeelt dat dit een punt is dat eiser met de gemeente dient op te nemen.
De gemeenteraad gaat daar namelijk over. De beroepsgrond slaagt niet.
8. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht aan eiser als bewoner aan de
Van [adres 1] voor het belastingjaar 2020 een aanslag afvalstoffenheffing heeft opgelegd die is gebaseerd op een eenpersoonshuishouden in de periode van 2 april 2020 tot en met 31 december 2020. Het beroep is daarom ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R. in 't Veld, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M.A. Koeman, griffier. De beslissing is uitgesproken op 29 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
De rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.