ECLI:NL:RBMNE:2021:1924
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 maart 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een onroerende zaak. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde A. Oosters, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap, die de waarde van de woning op € 652.000,- had vastgesteld voor het belastingjaar 2019, met als waardepeildatum 1 januari 2018. De heffingsambtenaar had in de uitspraak op bezwaar van 24 oktober 2019 het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, waarna eiser in beroep ging.
De rechtbank heeft de zaak behandeld tijdens een Skype-zitting op 15 december 2020, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder, R. Janmaat, aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde van € 652.000,- niet te hoog was vastgesteld. Dit werd onderbouwd met een taxatiematrix waarin de woning werd vergeleken met vier referentiewoningen in dezelfde gemeente. De rechtbank concludeerde dat de gekozen referentiewoningen voldoende vergelijkbaar waren en dat de verschillen in waarde adequaat waren verdisconteerd.
Eiser voerde aan dat er andere verkopen beschikbaar waren die dichter bij de woning lagen en dat de referentiewoningen niet representatief waren. De rechtbank oordeelde echter dat het de heffingsambtenaar vrijstond om de vergelijkingsobjecten te kiezen en dat de argumenten van eiser niet tot een ander oordeel leidden. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.