In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 april 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een tegemoetkoming op basis van de NOW3.1-regeling. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. T. Demirdag, had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming, maar deze was afgewezen omdat er geen loonkosten waren in de referentiemaand juni 2020. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing terecht was, aangezien de gegevens die op 26 augustus 2020 bekend waren, geen recht op tegemoetkoming rechtvaardigden. De rechtbank benadrukte dat de NOW3.1-regeling geen aparte regeling bevatte voor startende ondernemingen of bedrijven die een nulaangifte hadden gedaan, in tegenstelling tot eerdere versies van de regeling. Eiseres had ook een beroep gedaan op een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, maar de rechtbank oordeelde dat de situatie in die zaak wezenlijk anders was. Bovendien werd er geen ruimte gezien voor maatwerk in de uitvoering van de regeling, zoals ook bevestigd in de Nota van toelichting. De rechtbank concludeerde dat er geen omstandigheden waren die een geslaagd beroep op buitenwettelijk begunstigend beleid rechtvaardigden. De uitspraak werd gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, in aanwezigheid van griffier mr. L.M.A. Koeman, en werd op dezelfde dag bekendgemaakt. Eiseres werd gewezen op de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.