In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 april 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een onroerende zaak. Eiseres, de eigenaar van een hoekwoning in [woonplaats], was het niet eens met de door de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] vastgestelde waarde van € 390.000,- voor het belastingjaar 2020, welke waarde was gebaseerd op de waardepeildatum van 1 januari 2019. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de verweerder. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld.
Tijdens de zitting, die via Skype plaatsvond op 4 februari 2021, heeft eiseres zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en een taxateur. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, waaronder de matige onderhoudstoestand van de woning en de gedateerde voorzieningen, overwogen. De rechtbank oordeelde dat de verweerder voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde WOZ-waarde niet te hoog was, door gebruik te maken van een taxatiematrix en vergelijkingsmethode.
De rechtbank concludeerde dat de waarde van de woning in overeenstemming was met de waarde in het economisch verkeer en dat de beroepsgronden van eiseres niet tot een ander oordeel leidden. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.