ECLI:NL:RBMNE:2021:1913
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde vaststelling van onroerende zaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 april 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak. De eiser, eigenaar van de woning aan [adres 1] te [woonplaats], was het niet eens met de door de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] vastgestelde waarde van € 250.000,- voor het belastingjaar 2020, welke waarde was gebaseerd op de waardepeildatum van 1 januari 2019. De eiser had bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar op 28 augustus 2020. Hierop heeft de eiser beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 4 februari 2021, die via Skype plaatsvond, heeft de eiser zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder ook vertegenwoordigd was door een gemachtigde en een taxateur. De rechtbank heeft overwogen dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer moet zijn, en dat de heffingsambtenaar aannemelijk moet maken dat de vastgestelde waarde niet hoger is dan deze waarde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar met een taxatiematrix en toelichting aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde van € 250.000,- niet te hoog is.
De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder de gedateerde voorzieningen in de woning, niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de staat van de woning en dat de beroepsgronden van de eiser niet slagen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, en zal openbaar worden gemaakt op rechtspraak.nl.