ECLI:NL:RBMNE:2021:1909
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak ongegrond verklaard
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 april 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een onroerende zaak. De eiser, eigenaar van een twee-onder-één-kapwoning uit 1937, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarde die door de heffingsambtenaar van de gemeente was vastgesteld op € 625.000,-. In de uitspraak op bezwaar van 17 maart 2020 was deze waarde verlaagd naar € 600.000,-, maar eiser was het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 4 februari 2021, die via Skype plaatsvond, heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De heffingsambtenaar heeft een taxatiematrix overgelegd ter onderbouwing van de vastgestelde waarde. De rechtbank heeft overwogen dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde van € 625.000,- niet te hoog is, door gebruik te maken van vergelijkingsmethoden met referentiewoningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde in het economisch verkeer correct is bepaald en dat er voldoende rekening is gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentiewoningen.
Eiser heeft aangevoerd dat er onvoldoende rekening is gehouden met het achterstallig onderhoud van de woning en de ligging nabij een bosje waar overlast wordt ervaren. De rechtbank heeft deze argumenten verworpen, omdat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de vastgestelde waarde en de staat van onderhoud. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.