ECLI:NL:RBMNE:2021:1866

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 mei 2021
Publicatiedatum
7 mei 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3995
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag ov-vergoeding buitenland wegens te late indiening

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 mei 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de aanvraag van eiseres voor een ov-vergoeding voor het buitenland. Eiseres had op 5 juni 2020 een aanvraag ingediend voor een ov-vergoeding voor de periode van september 2019 tot en met mei 2020. De aanvraag werd door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs, afgewezen omdat deze te laat was ingediend. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat de aanvraag niet met terugwerkende kracht kon worden toegekend. De rechtbank overwoog dat eiseres zelf verantwoordelijk was voor het tijdig indienen van de aanvraag en dat de omstandigheden die zij aanvoerde, zoals de lange wachttijd voor de buitenlandverklaring van de universiteit, niet voldoende waren om toepassing te geven aan de hardheidsclausule van de Wet studiefinanciering 2000. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3995
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 mei 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs, verweerder
(gemachtigde: mr. F. Hummel-Fekkes).

Procesverloop

Bij besluit van 8 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een ov-vergoeding buitenland afgewezen.
Bij besluit van 30 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 mei 2021 via een Skype-beeldverbinding. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiseres heeft op 5 juni 2020 bij verweerder een ov-vergoeding buitenland aangevraagd voor de periode september 2019 tot en met mei 2020. Een student die recht heeft op studiefinanciering voor het volgen van een opleiding buiten Nederland kan aanspraak maken op deze vergoeding. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen en zich op het standpunt gesteld dat zij het verzoek te laat heeft ingediend. Een ov-vergoeding buitenland kan niet met terugwerkende kracht worden toegekend.
3. Uit artikel 2.5, eerste lid, van de Regeling studiefinanciering 2000 volgt dat een aanvraag voor een ov-vergoeding buitenland dient te worden ingediend bij verweerder.
4. Uit artikel 3.21, vierde lid, van de Wet studiefinanciering 2000 volgt dat een ov-vergoeding buitenland niet wordt toegekend voor een periode voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag.
5. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat verweerder op 5 juni 2020 de aanvraag van eiseres om een ov-vergoeding buitenland heeft ontvangen en dat deze aanvraag de periode van september 2019 tot en met mei 2020 betreft. De rechtbank stelt verder vast dat evenmin in geschil is dat de aanvraag van eiseres gezien het gestelde in overweging 4 te laat is ingediend.
6. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat haar beroep inhoudt dat het haar niet kan worden verweten dat zij de aanvraag te laat heeft ingediend, omdat zij tijdig de voor de aanvraag benodigde buitenlandverklaring bij de universiteit van Amsterdam heeft opgevraagd, daar contact over heeft gehouden en pas in juni 2020 de gevraagde gegevens van de universiteit van Amsterdam heeft gekregen. Eiseres heeft vervolgens direct de vergoeding bij verweerder aangevraagd. Eiseres was er niet mee bekend dat deze vergoeding niet met terugwerkende kracht kon worden toegekend. Zoals eveneens ter zitting besproken begrijpt de rechtbank dat het beroep van eiseres betrekking heeft op de hardheidsclausule van artikel 11.5 van de Wet studiefinanciering 2000.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door eiseres aangevoerde omstandigheden geen aanleiding geven om toepassing te geven aan de hardheidsclausule. Het feit dat eiseres niet wist dat de ov-vergoeding buitenland niet met terugwerkende kracht kan worden aangevraagd en het feit dat de universiteit van Amsterdam lang heeft gedaan over het afgeven van de bevestiging dat eiseres in het buitenland studeerde, zijn niet dermate bijzondere omstandigheden dat deze een beroep op de hardheidsclausule rechtvaardigen. Eiseres is zelf verantwoordelijk voor het tijdig en op correcte wijze indienen van de aanvraag. Wanneer de universiteit van Amsterdam er lang over doet om de door eiseres gevraagde buitenlandverklaring af te geven, ligt het op de weg van eiseres om contact op te nemen met verweerder om na te gaan hoe zij toch tijdig een aanvraag kan doen. Eiseres heeft bevestigd dat zij dit niet heeft gedaan. Eiseres heeft daarbij toegelicht dat de telefonische wachtrij bij verweerder lang is en dat zij verwachtte dat zij geen aanvraag kon doen zonder het betreffende formulier van de universiteit van Amsterdam. Dit zijn echter niet meer dan verwachtingen van eiseres. Eiseres heeft dit niet daadwerkelijk bij verweerder nagevraagd, terwijl dit wel van haar kon worden verwacht. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Het beroep is gezien het voorgaande ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2021.
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.