ECLI:NL:RBMNE:2021:1857

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 mei 2021
Publicatiedatum
7 mei 2021
Zaaknummer
16/258101-20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meerdere diefstallen, opzetheling en lokaalvredebreuk met bijzondere voorwaarden voor behandeling in verslavingszorg

Op 7 mei 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere diefstallen, opzetheling en lokaalvredebreuk. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 210 dagen, waarvan 109 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder behandeling in een kliniek voor verslavingszorg, om de verdachte te helpen bij het beëindigen van zijn middelengebruik. De feiten waarvoor de verdachte is veroordeeld omvatten diefstallen van fietsen, handtassen en andere goederen, gepleegd in Huizen en Bussum. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks eerdere veroordelingen voor vergelijkbare feiten, opnieuw in de fout is gegaan. De officier van justitie had een lagere straf geëist, maar de rechtbank oordeelde dat de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte een zwaardere straf rechtvaardigden. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld, waarbij schadevergoeding is toegewezen aan de slachtoffers van de diefstallen. De rechtbank heeft de benadeelde partij in de vordering van een van de slachtoffers niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte van dat feit werd vrijgesproken. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een combinatie van straf en behandeling voor de verdachte, gezien zijn verslavingsproblematiek.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/258101-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 7 mei 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1976] te [geboorteplaats] (Marokko),
wonende te [postcode 1] [woonplaats] , de [adres 1] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 januari 2021 en 23 april 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.C.M. Beneken genaamd Kolmer en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw mr. S.C. Sassen, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd.
De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
feit 1
op 10 augustus 2020 in Huizen een fiets en/of fietstassen van [slachtoffer 1] heeft gestolen;
feit 2
op 28 juli 2020 in Huizen een (hand)tas (met inhoud), een tas met kledingstukken en/of een
telefoonoplader van [slachtoffer 2] heeft gestolen;
feit 3
op 26 september 2020 in Huizen een tas (met inhoud), een portemonnee (met inhoud), een smartphone (merk: Samsung S20) en/of een geldbedrag (te weten: € 47,30) van [slachtoffer 3] heeft gestolen;
feit 4 primair
op 3 september 2020 in Huizen door middel van inklimming uit een woning en/of op een besloten erf gelegen aan de [adres 2] een of meerdere fietssleutels, een of meerdere (elektrische) fietsen en/of fietstassen van [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] heeft gestolen;
feit 4 subsidiair
op 4 september 2020 in Huizen zich schuldig heeft gemaakt aan heling van een elektrische fiets;
feit 5
op 15 augustus 2020 in Huizen uit een woning en/of op een besloten erf gelegen aan de [adres 3] een fiets en/of fietstassen van [slachtoffer 6] heeft gestolen;
feit 6 primair
op 12 augustus 2020 in Bussum door middel van inklimming uit een woning en/of op een besloten erf gelegen aan de [adres 4] een racefiets, een klopboormachine, een boormachine en/of een gereedschapskist (met inhoud) van [slachtoffer 7] heeft gestolen;
feit 6 subsidiair
in de periode van 12 augustus 2020 tot en met 14 augustus 2020 in Bussum zich schuldig heeft gemaakt aan heling van een racefiets (merk Bianchi);
feit 7
zich op 13 oktober 2020 in Huizen schuldig heeft gemaakt aan lokaalvredebreuk bij de [slachtoffer 8] aan de [adres 5] ;
feit 8
op 13 oktober 2020 in Huizen een of meerdere (bier)kratten van [slachtoffer 9] heeft gestolen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder 1, 3, 6 subsidiair, 7 en 8 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen. Hij vordert verdachte te veroordelen voor het onder 2 ten laste gelegde feit, met uitzondering van de diefstal van de tas met kledingstukken en de telefoonoplader. Hij acht daarnaast het onder 4 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend te bewijzen, met uitzondering van de diefstal door middel van inklimming. De officier van justitie vordert vrijspraak van het onder 5 en 6 primair ten laste gelegde feit.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 5 ten laste gelegde feit. Zij heeft zich ten aanzien van de onder 1, 7 en 8 ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Zij heeft met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde feit verzocht verdachte partieel vrij te spreken van de diefstal van de tas met kledingstukken en de telefoonoplader. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het onder 3 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden, met uitzondering van de diefstal van de tas. Zij heeft met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde feit bepleit dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de fietssleutels door middel van inklimming onder zijn bereik heeft gebracht. De raadsvrouw heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat, gelet op de bekennende verklaring van verdachte, feit 6 subsidiair wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het onder 5 ten laste gelegde feit
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de raadsvrouw, niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 15 augustus 2020 in [plaatsnaam 1] een fiets met fietstassen van aangeefster [slachtoffer 6] heeft gestolen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 5 ten laste gelegde feit.
Vrijspraak van het onder 6 primair ten laste gelegde feit
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de raadsvrouw, het onder 6 primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte daarom van dit feit vrijspreken.
Bewijsmiddelen voor de onder 1, 2, 6 subsidiair, 7 en 8 ten laste gelegde feiten [1]
De feiten zijn door verdachte begaan. Verdachte heeft de ten laste gelegde feiten bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor de feiten bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
ten aanzien van alle bovengenoemde feiten:
- de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 23 april 2021.
Ten aanzien van feit 1:
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] van 11 augustus 2020, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland. [2]
Ten aanzien van feit 2:
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] van 5 augustus 2020, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland. [3]
Ten aanzien van feit 6 subsidiair:
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 7] van 14 augustus 2020, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland. [4]
Ten aanzien van feit 7:
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte door [A] namens [slachtoffer 8] van 13 oktober 2020, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland. [5]
Ten aanzien van feit 8:
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte door [B] namens [slachtoffer 9] van 13 oktober 2020, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland. [6]
Bewijsmiddelen voor het onder 3 ten laste gelegde feit
1. [slachtoffer 3] heeft op 28 september 2020 aangifte gedaan en heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van aangifte,onder meer het volgende verklaard:
Adres: [straatnaam] [...]Plaats: [plaatsnaam 1]
Op 26 september 2020 om 16:00 uur kwam ik thuis en parkeerde ik mijn auto. In mijn auto had ik mijn tas met daarin mijn portemonnee. Ik ben even gaan kijken bij mijn kinderen. Na ongeveer 5 minuten kwam ik terug bij mijn auto en zag ik dat mijn tas weg was. [7]
Mijn man zag dat er een rare transactie had plaatsgevonden op onze rekening, [rekeningnummer] . Ik zag dat er op 26 september 2020 om 16:26 uur een tweetal transacties had plaatsgevonden bij de [....] aan de [adres 7] te [plaatsnaam 1] . 1 transactie van 10,00 euro en 1 transactie van 37,30 euro. In mijn tas had ik mijn portemonnee met daarin diversen passen. Mijn bankpas van de ABN AMRO zat er ook in. In mijn tas had ik verder mijn Samsung S20 telefoon. [8]
2. Verdachte heeft
ter terechtzittingvan 23 april 2021 verklaard:
Ik beken dat ik op 26 september 2020 bij het [....] tankstation aan de [adres 7] in [plaatsnaam 1] tweemaal heb gepind.
Bewijsoverweging voor het onder 3 ten laste gelegde feit
De rechtbank stelt vast dat verdachte de persoon is geweest die op 26 september 2020 om 16:26 uur bij het tankstation aan de [adres 7] in [plaatsnaam 1] tweemaal met de pinpas van aangeefster [slachtoffer 3] heeft gepind. Uit de verklaring van aangeefster [slachtoffer 3] blijkt dat voorafgaand aan deze pintransacties, namelijk tussen 16:00 uur en 16:05 uur, aan de [straatnaam] in [plaatsnaam 1] haar tas, met onder andere deze pinpas, uit haar niet afgesloten auto is gestolen. Verdachte heeft ter terechtzitting ontkend dat hij de tas met inhoud heeft weggenomen en heeft verklaard dat hij een aantal pasjes, waaronder de pinpas van aangeefster, op de grond bij een bushalte heeft gevonden.
De rechtbank acht, gelet op de afstand tussen de plaats waar de diefstal is gepleegd en de plaats waar door verdachte de pintransacties zijn verricht, namelijk ongeveer 2,5 kilometer, en het relatief korte tijdbestek van ongeveer 20 minuten hiertussen, voornoemde verklaring van verdachte onaannemelijk. De rechtbank concludeert dan ook dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de ten laste gelegde diefstal heeft gepleegd en acht het onder 3 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsmiddelen voor het onder 4 primair ten laste gelegde feit
1. [slachtoffer 4] heeft op 3 september 2020 namens [slachtoffer 5] aangifte gedaan en heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van aangifte met bijlage,onder meer het volgende verklaard:
Plaats delict: [plaatsnaam 1]
Op 3 september 2020 te 07:45 uur ben ik van huis weggegaan. Op 3 september 2020 te 15:00 uur keek ik de tuin in en zag dat de twee e-bikes uit de tuin waren weggenomen. Ik zag namelijk dat de fietsen die in de achtertuin stonden weg waren. Ik zag dat de poort van de tuin open stond. Deze was op de schuif op slot voordat ik weg ging. De tuin is afgesloten middels een schutting en/of een tuinpoort.
Voertuig: Fiets (Elektrische)
Merk: Vogue Premium
Eigenaar: [slachtoffer 5]
Voertuig: Fiets (Elektrische)
Merk: MontegoEigenaar: [slachtoffer 5] [9]
2. Verdachte heeft
ter terechtzittingvan 23 april 2021 verklaard:
Ik beken dat ik op 3 september 2020 in [plaatsnaam 1] uit de tuin aan de [adres 2] twee elektrische fietsen heb gestolen.
Bewijsoverweging voor het onder 4 primair ten laste gelegde feit
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte op 3 september 2020 in [plaatsnaam 1] twee elektrische fietsen uit de tuin van aangeefster [slachtoffer 4] heeft gestolen. Aangeefster heeft verklaard dat de tuin die dag was afgesloten door middel van een schutting en een tuinpoort met schuif. De rechtbank concludeert dan ook dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte zich op 3 september 2020 de toegang tot de tuin heeft verschaft en de elektrische fietsen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van inklimming.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1
op 10 augustus 2020 te [plaatsnaam 1] , een fiets (merk: Gazelle, type Lite Hybride Lite, framenummer [framenummer] ) en fietstassen, die geheel toebehoorden aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 2
op 28 juli 2020 te [plaatsnaam 1] , een handtas met inhoud, die geheel toebehoorde aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 3
op 26 september 2020 te [plaatsnaam 1] , een tas met inhoud, een portemonnee met inhoud, een smartphone Samsung S20 en een geldbedrag (te weten: € 47,30), die geheel toebehoorden aan [slachtoffer 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 4 primair
op 3 september 2020 te [plaatsnaam 1] op een besloten erf waarop een woning stond, te weten de [adres 2] , alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, meerdere elektrische fietsen (van de merken Vogue Premium en Montego), die toebehoorden aan [slachtoffer 5] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van inklimming;
feit 6 subsidiair
in de periode van 12 augustus 2020 tot en met 14 augustus 2020 in Nederland, een racefiets (merk Bianchi, kleur celeste) voorhanden heeft gehad terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
feit 7
op 13 oktober 2020 te [plaatsnaam 1] , het besloten lokaal de supermarkt [slachtoffer 8] gelegen aan de [adres 5] wederrechtelijk is binnengedrongen, immers was verdachte met ingang van 30 oktober 2019 schriftelijk de toegang tot die supermarkt ontzegd voor de duur van één jaar;
feit 8
op 13 oktober 2020 te [plaatsnaam 1] meerdere bierkratten die aan een ander toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1, 2, 3, en 8:
telkens: diefstal;
feit 4diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van inklimming;
feit 6 subsidiair
opzetheling;
feit 7:
in het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 140 dagen, waarvan een gedeelte van 39 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarden de voorwaarden zoals beschreven in het advies van [instelling 2] van 15 april 2021.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw verzoekt een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het voorarrest. Zij acht het begrijpelijk indien verdachte daarnaast wordt veroordeeld tot een voorwaardelijk strafdeel met als bijzondere voorwaarden de voorwaarden zoals beschreven in het advies van [instelling 2] van 15 april 2021.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de aan verdachte op te leggen straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van één en ander ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst en aard van de feiten
Verdachte heeft zich in een kort tijdsbestek schuldig gemaakt aan vijf diefstallen, waaronder een fietsendiefstal uit een tuin van een woning en twee diefstallen uit een auto. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de bewezen verklaarde feiten heeft gepleegd om in zijn drugsverslaving te kunnen voorzien. Doordat verdachte de keuze heeft gemaakt zijn persoonlijke problemen op deze wijze op te lossen, is hij volledig voorbij gegaan aan de gevolgen die deze feiten voor anderen hebben. Dergelijke feiten zorgen immers voor veel schade en overlast. Het is voor de slachtoffers bovendien vaak bijzonder onaangenaam om zich te realiseren dat een vreemde in hun tuin of auto is geweest.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan opzetheling. Heling van goederen is een ernstig misdrijf, omdat hierdoor de diefstal van goederen lucratief blijft en in stand wordt gehouden.
Met zijn handelen heeft verdachte aangetoond geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van anderen.
Verdachte heeft zich tot slot schuldig gemaakt aan lokaalvredebreuk bij de [slachtoffer 8] , door ondanks het winkelverbod van 30 oktober 2019 de [slachtoffer 8] binnen te gaan. Het spreekt voor zich dat hierdoor onrust is ontstaan bij het personeel in de betreffende winkel. Verdachte heeft er blijk van gegeven zich niets aan te trekken van de bevoegdheid die de eigenaar van een winkel toekomt om personen te weren die zich in de winkel misdragen.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 31 maart 2021 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte reeds meermalen is veroordeeld voor vermogensdelicten. Zo is verdachte op 6 november 2019 en 19 december 2018 door de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland veroordeeld voor respectievelijk een bedrijfsinbraak en een winkeldiefstal tot deels voorwaardelijke gevangenisstraffen. Op 4 mei 2018 is verdachte veroordeeld voor meerdere diefstallen tot een gevangenisstraf van 10 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijke met een proeftijd van 2 jaren. Deze veroordelingen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op de door [instelling 2] uitgebrachte reclasseringsadviezen van 29 maart 2021 en 15 april 2021. In het reclasseringsadvies van 15 april 2021 wordt geconcludeerd dat verdachte een lange periode van drugsgebruik kent. Verdachte heeft in de afgelopen jaren meerdere opnames gehad bij
verschillende (justitiële) klinieken, maar is keer op keer teruggevallen in middelengebruik. Verdachte is thans gemotiveerd en wil graag opgenomen worden om zo blijvend te stoppen met middelengebruik. De reclassering heeft verdachte inmiddels aangemeld voor een klinische behandeling en acht het daarnaast van belang dat verdachte naar een andere woning zal verhuizen. Op 15 april 2021 heeft de woningbouwvereniging via de hulpverlenende instantie [instelling 1] toegezegd dat verdachte in aanmerking komt voor een andere woning, in het kader van ‘huren onder voorwaarden’. Na de klinische opname kan hij dan direct doorstromen naar een andere woning. De reclassering adviseert om bij een bewezenverklaring aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen.
De op te leggen straf
De rechtbank slaat bij de strafoplegging mede acht op oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). De oriëntatiepunten voor een diefstal van een fiets met veelvuldig recidive en een eenvoudige winkeldiefstal met veelvuldige recidive zijn een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand. Daarnaast is volgens de vastgestelde oriëntatiepunten een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden het uitgangspunt bij veelvuldige recidive van een diefstal uit een auto. De rechtbank overweegt dat voor de onder 6 subsidiair en 7 bewezen verklaarde feiten geen landelijke oriëntatiepunten van het LOVS zijn opgesteld. Daarom heeft de rechtbank bij het bepalen van de straffen voor deze bewezen verklaarde feiten met name gelet op de straffen die doorgaans worden opgelegd in vergelijkbare zaken.
De rechtbank is van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten vanuit een oogpunt van normbevestiging en generale preventie in beginsel een forse en geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen. De rechtbank ziet – gelet op de hierboven genoemde oriëntatiepunten van het LOVS en de hoeveelheid bewezen verklaarde feiten – aanleiding om een hogere gevangenisstraf op te leggen dan de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank acht het echter ook van groot belang dat de verdachte zich laat opnemen in een instelling voor (forensische) psychiatrische verslavingszorg, zich daarna ambulant laat behandelen en zich tijdens de ambulante behandeling - indien geïndiceerd - kortdurend klinisch laat behandelen bij een zorginstelling, teneinde het recidivegevaar te minimaliseren. De rechtbank zal daarom, mede gelet op de hardnekkige verslavingsproblematiek van verdachte, een groot deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen en daarbij de voorwaarden opleggen als nader in het dictum aangegeven. Dit voorwaardelijk strafdeel dient als stevige stok achter de deur, waardoor verdachte hopelijk voorgoed de keuze maakt voor een leven zonder middelengebruik.
Conclusie
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 210 dagen passend en geboden is, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 109 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Als bijzondere voorwaarden worden opgelegd de voorwaarden zoals beschreven in het reclasseringsrapport van 15 april 2021.

9.BENADEELDE PARTIJ [slachtoffer 6]

heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 160,80, bestaande uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 5 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij in de vordering, nu het onder 5 ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk te verklaren, gelet op de door haar bepleite vrijspraak.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering nu verdachte van het onder 5 ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.

10.BENADEELDE PARTIJ [slachtoffer 1]

heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 425,73, bestaande uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gevorderde schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding voldoende is onderbouwd en kan worden toegewezen. Verdachte is bereid de schade te vergoeden.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De raadsvrouw heeft deze schadepost niet betwist. De schade is voldoende onderbouwd en komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal daarom deze schadepost geheel toewijzen en komt uit op een bedrag van € 425,73, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 10 augustus 2020 tot de dag van volledige betaling. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 138, 310, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 5 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart de onder 1, 2, 3, 4 primair, 6 subsidiair, 7 en 8 ten laste gelegde feiten bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
210 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
109 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- als
algemene voorwaardengelden dat verdachte:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte gedurende de proeftijd:
  • zich (telefonisch) meldt binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij [.] [instelling 2] [plaatsnaam 2] op het adres [adres 6] , [postcode 2] in [plaatsnaam 2] . Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
  • meewerkt aan diagnostiek en zich laat behandelen omtrent zijn middelengebruik bij [..] [instelling 2] of [instelling 3] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Bij terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
  • wordt verplicht, zulks ter beoordeling van de reclassering, om op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling zich te laten opnemen in (forensische) psychiatrische verslavingszorg, of een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ. De opname duurt minimaal een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. De opname start zo snel mogelijk nadat het vonnis onherroepelijk is geworden;
  • meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij [slachtoffer 6]
-verklaart [slachtoffer 6] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
-veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte gemaakt, tot op dit moment begroot op nihil;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag van € 425,73 wegens materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 10 augustus 2020 tot de dag van volledige betaling;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 425,73 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 augustus 2020 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 8 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.W.M. van Hoof, voorzitter, mr. A.M. Loots en mr. H.B.W. Beekman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.M.M. Weyers en mr. S.Z. Turan, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 mei 2021.
Mr. L.M.M. Weyers is buiten staat het vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 10 augustus 2020 te Huizen, een fiets (merk: Gazelle, type Lite Hybride Lite, framenummer [framenummer] ) en/of fietstassen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
hij op of omstreeks 28 juli 2020 te Huizen, een (hand)tas (met inhoud), een tas met kledingstukken en/of een telefoonoplader, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3
hij op of omstreeks 26 september 2020 te Huizen, een tas (met inhoud), een portemonnee (met inhoud), een smartphone Samsung S20 en/of een geldbedrag (te weten: EUR 47,30), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4 primair
hij op of omstreeks 3 september 2020 te Huizen, in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, te weten de [adres 2] , alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, een of meerdere fietssleutels, een of meerdere (elektrische) fietsen (van de merken Vogue Premium en/of Montego en/of fietstassen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van inklimming;
4 subsidiair
hij op of omstreeks 4 september 2020 te Huizen een elektrische fiets (merk Montego), althans enig goed, voorhanden heeft gehad terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen wist althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
5
hij op of omstreeks 15 augustus 2020 te Huizen, in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, te weten op de [adres 3] , alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, een fiets (merk: Sparte, type: Emoticon C2) en/of fietstassen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 6] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
6 primair
hij op of omstreeks 12 augustus 2020 te Bussum, gemeente Gooise Meren, in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, te weten de [adres 4] , alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, een racefiets (merk: Bianchi), een klopboormachine (merk: Black & Dekker), een boormachine (merk: Makita) en/of een gereedschapskist (met inhoud), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 7] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van inklimming;
6 subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 12 tot en met 14 augustus 2020 te Bussum, althans in Nederland, een racefiets (merk Bianchi, kleur celeste) althans enig goed voorhanden heeft gehad terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen wist althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
7
hij op of omstreeks 13 oktober 2020 te Huizen, in het besloten lokaal, de supermarkt [slachtoffer 8] gelegen aan de [adres 5] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen, immers was hem, verdachte, met ingang van 30 oktober 2019 schriftelijk de toegang tot die supermarkt ontzegd voor de duur van één jaar;
8
hij op of omstreeks 13 oktober 2020 te Huizen, een of meerdere (bier)kratten, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 9] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 15 oktober 2020, genummerd PL0900-2020322046, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 01 tot en met 232, tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 56-58.
3.Pagina’s 48 en 49.
4.Pagina’s 91-93.
5.Pagina’s 226 en 227.
6.Pagina’s 218 en 219.
7.Pagina 162.
8.Pagina 163.
9.Pagina 148-151.