In deze zaak heeft mr. D.A.N. Bartels MRE namens een onbekende eiser beroep ingesteld tegen een uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking SWW, gedateerd 23 december 2019. De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat het beroepschrift niet voldoet aan de wettelijke eisen. De rechtbank legt uit dat het beroepschrift enkel vermeldt dat het beroep is ingesteld namens een belanghebbende, zonder de identiteit van deze persoon te vermelden. Dit is in strijd met de artikelen 6:5 en 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), die vereisen dat de identiteit van degenen namens wie beroep wordt ingesteld, voor afloop van de beroepstermijn bekend moet zijn.
De beroepstermijn liep tot en met 3 februari 2020, maar Bartels heeft binnen deze termijn geen documenten overgelegd die de identiteit van de eiser aantonen, zoals een machtiging. De rechtbank stelt vast dat de identiteit van de eiser niet binnen de beroepstermijn bekend was, en dat dit verzuim niet kan worden hersteld. Daarom verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk op basis van artikel 8:54 Awb. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een vergoeding van de proceskosten.
De uitspraak is gedaan door rechter mr. R.C. Moed, in aanwezigheid van griffier K.F.K. Hoogbruin, en is openbaar gemaakt op 25 maart 2021. Partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met deze uitspraak.