ECLI:NL:RBMNE:2021:1830

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
6 mei 2021
Zaaknummer
21/1358
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening Ziektewetuitkering wegens gebrek aan spoedeisend belang

Op 4 mei 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. E.E. Dekker, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Verzoekster had een voorlopige voorziening gevraagd na de beëindiging van haar Ziektewetuitkering per 22 augustus 2020, omdat zij volgens het Uwv meer dan 65% van haar eerdere loon kon verdienen. Na een ongegrond verklaard bezwaar en het indienen van beroep, verzocht verzoekster de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat er geen spoedeisend belang aanwezig is. Dit is gebaseerd op de argumenten van verzoekster over haar financiële situatie, waarbij zij stelde dat haar echtgenoot de enige kostwinner is met een netto inkomen van € 1556,31 per maand. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat verzoekster niet voldoende bewijs had geleverd van een acute financiële noodsituatie, aangezien zij slechts een loonstrook van haar echtgenoot had overgelegd zonder verdere onderbouwing.

Daarnaast concludeerde de voorzieningenrechter dat het bestreden besluit van het Uwv niet evident onrechtmatig was. Er was geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van het Uwv. Gezien het ontbreken van spoedeisend belang en de afwezigheid van evident onrechtmatigheid, werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. R.C. Stijnen, in aanwezigheid van griffier mr. G.M.T.M. Sips, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1358

uitspraak van voorzieningenrechter van 4 mei 2021 in de zaak tussen

[verzoekster],
[woonplaats], verzoekster
(gemachtigde mr. E.E. Dekker),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),verweerder.

Procesverloop

Op 29 juni 2020 heeft het Uwv besloten de Ziektewetuitkering van verzoekster met ingang
van 22 augustus 2020 te beëindigen omdat verzoekster op 21 juli 2020 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Met het besluit van 26 februari 2021
heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld. Verzoekster heeft voorts de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. De voorzieningenrechter beschikt over voldoende informatie om uitspraak te doen. Hieronder legt de voorzieningenrechter dat verder uit.
Spoedeisend belang
2. De voorzieningenrechter treft alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. Het kan namelijk zijn dat na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog moet worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt.
3. Verzoekster heeft over het spoedeisend belang aangevoerd dat haar echtgenoot de enige kostwinner is en hij netto € 1556,31 netto per maand verdient. Dit inkomen is onvoldoende om in hun levensonderhoud te voorzien. Zij hebben bij meerdere personen geld moeten lenen om de huur te betalen.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster niet heeft aangetoond dat zij in een zodanige financiële noodsituatie verkeert dat zij niet (meer) in haar primaire levensbehoeften kan voorzien. Zij heeft uitsluitend een loonstrook van haar echtgenoot overgelegd. Een nadere onderbouwing met schriftelijke stukken ontbreekt. Van een acute financiële noodsituatie, die nu tijdens de beroepsprocedure aanleiding geeft tot het treffen van een voorlopige voorziening, is dan ook geen sprake. De voorzieningenrechter neemt in dit geval geen spoedeisend belang aan.
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
5. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft, kan een voorlopige voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door Uwv ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de bezwaarprocedure in stand zal blijven.
De voorzieningenrechter is vooralsnog niet gebleken dat zeer ernstig moet worden getwijfeld aan de juistheid van het door Uwv ingenomen standpunt. Van een evident onrechtmatig besluit is geen sprake.
Belangenafweging
6. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang voor verzoekster en dat het bestreden besluit ook niet evident onrechtmatig is. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoekster te laten uitvallen. Verzoekster krijgt geen gelijk en daarom ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Conclusie
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De beslissing is uitgesproken op 4 mei 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak kunt u niet in hoger beroep of in verzet.