ECLI:NL:RBMNE:2021:1827

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 mei 2021
Publicatiedatum
6 mei 2021
Zaaknummer
16.194364.19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens aanranding van de eerbaarheid tijdens een spooktocht op een camping

Op 7 mei 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van aanranding van de eerbaarheid van een meisje tijdens een spooktocht op een camping op 10 augustus 2019. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van seksuele intentie, ondanks de verdediging die aanvoerde dat de verdachte mogelijk door iemand anders was gedrogeerd met GHB. De rechtbank verwierp dit verweer, omdat niet aannemelijk was gemaakt dat de verdachte daadwerkelijk was gedrogeerd en hij zelf veel alcohol had gedronken. De verdachte werd vrijgesproken van schennis, maar veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren voor de aanranding. De rechtbank oordeelde dat de verdachte respectloos had gehandeld ten opzichte van het slachtoffer, dat zich als vrijwilliger inzette voor de spooktocht. De benadeelde partij, het slachtoffer, vorderde een schadevergoeding van € 736,63, waarvan de rechtbank € 630,-- voor immateriële schade toekende, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde de straf op, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.194364.19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 7 mei 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 april 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officier van justitie mr. G.A. Hoppenbrouwers en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw
mr. A. van Vulpen, advocaat te Almere, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt erop neer dat verdachte:
feit 1:
op 10 augustus 2019 te [plaatsnaam 1] door geweld en/of andere feitelijkheden [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen;
feit 2:
op 10 augustus 2019 te [plaatsnaam 1] de eerbaarheid heeft geschonden op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Het onder 2 tenlastegelegde acht de officier van justitie niet wettig en overtuigend te bewijzen en zij vordert verdachte hiervan vrij te spreken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft haar standpunt verwoord in de ter terechtzitting overgelegde pleitnota. De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 en 2 tenlastegelegde
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van feit 2
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van voldoende wettig en overtuigend bewijs voor het onder 2 tenlastegelegde. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij ten aanzien van dit feit.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 [1]
Verbalisant [verbalisant] heeft op 11 augustus 2019 het volgende gerelateerd, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van bevindingen: [2]
Op 10 augustus 2019 te [plaatsnaam 1] ben ik in gesprek gegaan met [slachtoffer] . Zij verklaarde het volgende: ik werd opgetild door een man. Dit deed hij door voor mij te gaan staan. Hij pakte mij bij mijn billen. Vervolgens zette hij me neer en raakte met beide handen mijn gezicht aan. Ik hoorde hem zeggen: ‘met schmink ben je lekker, maar zonder ben je nog lekkerder’. Hij gleed met zijn handen van mijn gezicht naar mijn borsten. Hij heeft mijn borsten aangeraakt. Ik hoorde hem vervolgens iets zeggen met geil.
[getuige 1] is op 11 augustus 2019 als
getuigegehoord en heeft onder meer het volgende verklaard, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van verhoor getuige: [3]
Ik zag dat de man haar knuffelde en haar met zijn handen bij haar billen vast had. Ik zag tevens dat die man over haar gezicht streelde. Ik heb gehoord dat die man [verdachte] zou moeten zijn.
[getuige 1] is op 11 augustus 2019 nogmaals als
getuigegehoord en heeft onder meer het volgende verklaard, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van verhoor getuige: [4]
V: Hoe weet je dat die man [verdachte] is?
A: Ik hoorde dit van een buurtbewoner, die hem kent uit [plaatsnaam 2] . Ik heb die naam opgezocht op
facebook. Ik zag dat de man op de foto op facebook [verdachte] , dezelfde man is waar ik zojuist over verklaard heb.
[getuige 2] is op 11 augustus 2019 als
getuigegehoord en heeft onder meer het volgende verklaard, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van verhoor getuige: [5]
Hij betastte mijn zus, bij haar billen en haar tieten.
Bewijsoverweging
De raadsvrouw heeft betoogd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontucht, omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte een seksuele intentie had. Dit verweer wordt door de rechtbank verworpen. Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank namelijk vast dat verdachte het slachtoffer niet alleen op intieme delen heeft betast (borsten en billen), maar daarbij ook opmerkingen heeft gemaakt waaruit een seksuele intentie kan worden afgeleid. Uit de verklaring van het slachtoffer blijkt namelijk dat verdachte heeft gezegd:
‘met schmink ben je lekker, maar zonder ben je nog lekkerder’en iets met
‘geil’.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1:
op 10 augustus 2019 te [plaatsnaam 1] , gemeente [naam gemeente] , door andere feitelijkheden [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte,
- met zijn, verdachtes, hand in de billen van die [slachtoffer] geknepen en de billen van die [slachtoffer] betast en aangeraakt en- met zijn, verdachtes, handen de borsten van die [slachtoffer] betast en aangeraakt en- met zijn, verdachtes, handen over het gezicht van die [slachtoffer] gewreven, althans het gezicht van die [slachtoffer] vastgepakt en aangeraakt,
en bestaande die andere feitelijkheden uit- het onverhoeds uitvoeren van deze ontuchtige handelingen en- het dicht bij die [slachtoffer] aan gaan staan en- het brengen van zijn, verdachtes, handen tegen het lichaam van die [slachtoffer] en- het optillen van die [slachtoffer] en- die [slachtoffer] daarbij de woorden toe te voegen: ‘met schmink ben je lekker en zonder schmink ben je nog lekkerder’ en ‘je bent geil’, althans woorden van gelijke strekking.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
feit 1:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

7.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat alleszins aannemelijk is dat bij verdachte GHB in zijn drankje is gedaan, waardoor hij gedrogeerd is. Dat zou er toe moeten leiden dat verdachte een beroep op afwezigheid van alle schuld toekomt.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte strafbaar is, nu er geen sprake is van voldoende wettig en overtuigend bewijs dat GHB in zijn drankje zou zijn gedaan. Verdachte had die avond veel alcohol gedronken, zodat dit hem kan worden aangerekend. Er is sprake van culpa in causa.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft aangegeven dat hij zich van het voorval niets meer kan herinneren, en dat dit waarschijnlijk komt doordat iemand GHB in zijn drankje zou hebben gedaan. Getuige [getuige 3] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat [A] tegen haar zou hebben gezegd dat hij op de betreffende avond GHB in een glas drinken zou hebben gegooid dat bestemd zou zijn voor [B] , en niet voor verdachte. Later zou [A] tegen haar hebben gezegd dat dat niet klopt en dat hij stoer wou doen. Getuige [getuige 3] weet niet of er mensen zijn geweest die hebben gezien dat er daadwerkelijk GHB in het drinken van verdachte is gegooid. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op de betreffende dag ongeveer zes Bacardi, drie Beerenburg, en nog één à twee borrels had gedronken.
De rechtbank kan op basis van de verklaring van [getuige 3] niet vaststellen óf verdachte daadwerkelijk is gedrogeerd met GHB, met welke hoeveelheid dat zou zijn geweest en wat de invloed op zijn handelen hiervan zou zijn geweest. De rechtbank acht de gestelde niet gewilde drogering daarom onvoldoende aannemelijk geworden. Dat laat onverlet dat verdachte onder invloed verkeerde van een forse hoeveelheid alcohol, maar dit kan niet leiden tot de slotsom van afwezigheid van schuld nu verdachte dit zelf tot zich heeft genomen.
De rechtbank verwerpt het beroep op afwezigheid van alle schuld.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
7.1
OPLEGGING VAN STRAF
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een taakstraf van 80 uren, met aftrek van het voorarrest, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 40 dagen hechtenis;
- een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met een proeftijd van twee jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte een taakstraf op te leggen, waarvan een (groot) deel voorwaardelijk.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van één en ander ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan seksueel grensoverschrijdend gedrag ten opzichte van een jong en kwetsbaar slachtoffer. Verdachte heeft het slachtoffer, terwijl zij zich als vrijwilliger inzette bij een ‘spooktocht’, opgetild bij haar billen en hij heeft haar gezicht en borsten betast. Hiermee heeft verdachte respectloos gehandeld jegens het slachtoffer en haar recht op lichamelijke integriteit ondergeschikt gemaakt aan zijn eigen behoeften. Hierbij heeft hij geen rekening gehouden met de impact die dit op haar heeft gehad.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een de verdachte betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 16 februari 2021, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank heeft tevens acht geslagen op het advies van Reclassering Nederland van 30 augustus 2019.
Op te leggen straf
De rechtbank heeft bij de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij uitspraken in soortgelijke zaken. Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat de aanranding enige tijd geleden heeft plaatsgevonden en dat verdachte daarna niet opnieuw met politie of justitie in aanraking is gekomen. Verdachte is bovendien ook niet eerder veroordeeld voor een soortgelijk delict. Dit alles maakt dat de rechtbank aan verdachte een taakstraf van 80 uur zal opleggen. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijke straf niet noodzakelijk is, omdat van een reëel risico op herhaling niet is gebleken.

8.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 736,63. Dit bedrag bestaat uit € 106,63 materiële schade en € 630,-- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het bedrag van € 106,63 geheel toe te wijzen. Ten aanzien van de immateriële schade heeft zij gevorderd het bedrag te verminderen tot een bedrag van € 300,-- en de vordering voor het overige niet ontvankelijk te verklaren. Voorts heeft zij de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot materiële schade toegewezen kan worden tot een bedrag van € 86,63, nu de vordering voor parkeerkosten onvoldoende is onderbouwd. Ten aanzien van de immateriële schade heeft zij verzocht het bedrag te matigen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard van het bewezenverklaarde is het een ervaringsregel dat daardoor bij het slachtoffer immateriële schade van enige omvang wordt veroorzaakt. Die schade is ook tot op zekere hoogte met medische stukken onderbouwd. De benadeelde komt daarom in aanmerking voor vergoeding van immateriële schadevergoeding. De rechtbank stelt de hoogte van de immateriële schade vast op € 630,-- en zal dit bedrag toewijzen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 augustus 2019.
Wat betreft het door de benadeelde gevorderde bedrag ad € 106,63 ten behoeve van de reis- en parkeerkosten die zij heeft moeten maken voor bezoeken aan haar advocaat en de rechtbank overweegt dat deze posten geen materiële schade zijn die een rechtstreeks gevolg is van het ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit. In zoverre is de vordering daarom niet-ontvankelijk. Deze posten komen in aanmerking voor vergoeding in het kader van de proceskosten in de zin van artikel 532 van het Wetboek van Strafvordering. Het is niet (voldoende) betwist dat zij kosten van parkeren heeft moeten maken voor een bezoek aan het kantoor van haar advocaat en voor het bijwonen van de zitting; het ontbreken van bonnen van de parkeerkosten staat aan toewijzing niet in de weg, want die kosten kunnen in redelijkheid op twee maal € 10,00 worden geschat.
Schadevergoedingsmaatregel
Tevens wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht, op de wijze zoals hieronder is opgenomen.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 36f en 246 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door
  • bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Benadeelde partij
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 630,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, bestaande uit immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 106,63, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] van een bedrag van € 630,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal aan te vullen met 12 (twaalf) dagen gijzeling. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
  • verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde partij bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.B.W. Beekman, voorzitter, mrs. A.W.M. van Hoof en I.L. Gerrits, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Doorman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 mei 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 augustus 2019 te [plaatsnaam 1] , gemeente
[naam gemeente] ,
door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met
geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en)
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of
meer ontuchtige handelingen,
immers heeft hij, verdachte,
- ( met kracht) met zijn, verdachtes, hand(en) in de bil(len) van die
[slachtoffer] geknepen/gegrepen en/of de bil(len) van die [slachtoffer] betast
en/of aangeraakt en/of
- met zijn, verdachtes, hand(en) de borst(en) van die [slachtoffer] betast
en/of aangeraakt en/of
- met zijn, verdachtes, hand(en) over het gezicht van die [slachtoffer]
gewreven, althans het gezicht van die [slachtoffer] vastgepakt en/of betast
en/of aangeraakt,
en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die
bedreiging met geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit
- het onverhoeds uitvoeren van deze ontuchtige handelingen en/of
- het dicht bij/tegen die [slachtoffer] aan (gaan) staan en/of
- het brengen van zijn, verdachtes, hand(en) tegen de jurk en/of het
gezicht en/of lichaam van die [slachtoffer] en/of
- het optillen van die [slachtoffer] en/of
- die [slachtoffer] (daarbij) de woorden toe te voegen: ‘met schmink ben je
lekker en zonder schmink ben je nog lekkerder’ en/of ‘je bent geil’,
althans woorden van gelijke strekking;
( art 246 Wetboek van Strafrecht )
2.
hij op of omstreeks 10 augustus 2019 te [plaatsnaam 1] , gemeente
[naam gemeente]
de eerbaarheid heeft geschonden
op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten
[adres 2] (camping [naam camping] ),
door zich aldaar met ontbloot geslachtsdeel te bevinden en/of zijn
ontblote geslachtsdeel te tonen en/of met zijn ontblote geslachtsdeel
heen en weer te zwaaien en/of met zijn hand zijn geslachtsdeel vast te
houden en/of (vervolgens) heen en weer gaande bewegingen te maken
en/of
de voorgaande handeling(en) uit te voeren terwijl dit zichtbaar was voor
[getuige 1] ;
( art 239 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 10 september 2019, genummerd PL0900-2019240466-3 en opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 83. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 15 e.v.
3.Pagina 20 e.v.
4.Pagina 23 e.v.
5.Pagina 46 e.v.