ECLI:NL:RBMNE:2021:1823

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 maart 2021
Publicatiedatum
5 mei 2021
Zaaknummer
7117814 UC EXPL 18-8748
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot uitvoering van eerder vonnis en schadevergoeding na deskundigenonderzoek

In deze zaak vordert de eiseres, een besloten vennootschap, dat de gedaagden uitvoering geven aan een eerder vonnis van 18 december 2013, waarin zij zijn veroordeeld tot het verwijderen van bebouwing boven het perceel van de eiseres. De eiseres stelt dat de gedaagden niet aan deze veroordeling hebben voldaan en dat er nog steeds sprake is van overbouw. Daarnaast vordert de eiseres schadevergoeding voor waterschade en andere kosten die zijn ontstaan door de werkzaamheden van de gedaagden. De kantonrechter heeft de procedure beoordeeld aan de hand van eerdere vonnissen, deskundigenrapporten en de stellingen van beide partijen. De deskundige heeft vastgesteld dat de tuinmuur van de eiseres nog steeds wordt belast door de aanbouwen van de gedaagden, wat instortingsgevaar met zich meebrengt. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagden de nodige aanpassingen moeten doen om de constructie veilig te stellen en heeft hen veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de eiseres. De gedaagden zijn ook veroordeeld tot het betalen van de kosten van het deskundigenonderzoek en proceskosten. De kantonrechter heeft een termijn van 30 dagen gesteld voor de uitvoering van de veroordelingen en een dwangsom opgelegd voor het geval de gedaagden hier niet aan voldoen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 7117814 UC EXPL 18-8748 CF/908
Vonnis van 3 maart 2021
inzake
de besloten vennootschap
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. R.P.M. de Laat,
tegen:

1.[gedaagde sub 1] ,

2.
[gedaagde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde sub 1] c.s.,
gedaagden,
gemachtigde: voorheen mr. [.] , thans mr. W. Tijsseling.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 19 juni 2019,
- het deskundigenbericht van [onderneming 1] BV ( [onderneming 1] ) van 3 april 2020
- de akte na deskundigenbericht van [eiseres]
- de akte na deskundigenbericht van [gedaagde sub 1] c.s.
- de akte uitlatingen nadere producties van [eiseres] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Het gaat in deze zaak allereerst om de vraag of [gedaagde sub 1] c.s. alle werkzaamheden (naar behoren) heeft uitgevoerd waartoe hij bij vonnis van 18 december 2013 door de rechtbank is veroordeeld. Meer specifiek gaat het erom of [gedaagde sub 1] c.s. alle bebouwing boven het perceel van [eiseres] heeft verwijderd. Volgens [eiseres] hangt het gedeelte van de dakopbouw met plank (boeiboord) van [gedaagde sub 1] c.s. nog over haar perceel. Verder heeft [eiseres] gesteld dat de tuinmuur tussen de percelen door de dakopbouw van [gedaagde sub 1] c.s. instabiel is geworden en op instorten staat. Dit brengt volgens [eiseres] gevaar mee voor haar pand en zij vordert dat [gedaagde sub 1] c.s. die constructie wijzigt.
Daarnaast vordert [eiseres] vergoeding van de schade die [gedaagde sub 1] c.s. op grond van genoemd vonnis uit 2013 dient te vergoeden. Het gaat om de kosten van één lichtkoepel, van door [gedaagde sub 1] c.s. veroorzaakte waterschade en van de kosten van herstel van de funderingspalen van het hekwerk. [gedaagde sub 1] c.s. heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing.
2.2.
De deskundige [onderneming 1] heeft op 2 en 24 oktober 2019, in aanwezigheid van beide partijen en hun gemachtigden, onderzoek gedaan. In het rapport van 3 april 2020 staat, samengevat en voor zover hier van belang, het volgende:
  • De boeiboord steekt tot over de tuinmuur op het perceel nummer [nummeraanduiding 1]
  • De tuinmuur is niet vlak en strak. Het lijkt erop dat in de smalle opening tussen de aanbouwen de muur ook gedeeltelijk is vervormd, verzakt, ingestort.
  • (..) uitgaande van een mandelige tuinmuur, kan gesteld worden dat partij [gedaagde sub 1] op veel plaatsen over de helft van de muur heeft gebouwd. Daarbij komt nog dat de modificatie die [onderneming 2] in 2014 had bedacht, slechts op een deel van de aanbouwen van toepassing was en naar het lijkt uit destructief onderzoek, niet is toegepast. De tuinmuur wordt als zodanig, over een groot gedeelte van de muur, nog steeds direct of indirect constructief belast door de houten balklaag van de aanbouwen.
  • De betreffende tuinmuur lijkt reeds deels ingestort over een beperkt gedeelte. Hoe de muur exact gefundeerd is, is onbekend. Aannemelijk is, gezien de geschatte leeftijd van de muur, dat dit een eenvoudige (uitgemetselde) stroken fundering betreft van een beperkte breedte en dus beperkte draagkracht. Constructieve berekeningen, sonderingen en dergelijke liggen uiteraard hieraan niet ten grondslag.
De gedateerde muur welke nog steeds wordt belast door het dak van de aanbouwen van nummer [nummeraanduiding 2] is hierop niet bedacht. Het verdient daarom ook ten zeerste de voorkeur om de belasting vanuit de aanbouwen op de betreffende muur te voorkomen/op te heffen. Als de muur verder bezwijkt met meeneming van een belangrijk deel van de aanbouwen van nummer [nummeraanduiding 2] kan dit het pand van partij [eiseres] in gevaar brengen. De zijwaartse belasting op de betreffende zijmuur kan dan wel eens zodanig groot worden dat dit aanzienlijke schade veroorzaakt.
Wanneer kleine delen van de tuinmuur zelf instorten is dit gevaar beperkt aanwezig.
- In welke mate de diverse (andere dan de belasting door de dakopbouw) mogelijke oorzaken een rol hebben gespeeld in het verzakken van de betreffende tuinmuur is niet vast te stellen.
Uiteraard vormt het oneigenlijk, en direct belasten van de muur, door krachtenafdracht vanuit aanbouwen, een belangrijke schadeoorzaak, zo mogelijk de meest aannemelijke oorzaak.
  • Als de muur verder bezwijkt met meeneming van een belangrijk deel van de aanbouwen van nummer [nummeraanduiding 2] , kan dit zeker de zijmuur van nummer [nummeraanduiding 1] schaden. Maar zeker zal dan ook de dakconstructie van de aanbouwen van nummer [nummeraanduiding 2] geheel of gedeeltelijk instorten. De verwachting is niet dat dit op zeer korte termijn zal gebeuren, maar zekerheid kan hieromtrent niet gegeven worden.
  • Er is geen schade aan het pand van [eiseres] aangetroffen in relatie tot de tuinmuur.
  • De tuinmuur staat grotendeels tussen de aanbouwen in dan wel vormt nog een onderdeel van de aanbouwen (nummer [nummeraanduiding 2] ). Deze hoeft vooralsnog niet verwijderd te worden.
  • Het verdient de voorkeur om de oneigenlijke krachtenafdracht vanuit de aanbouwen van nummer [nummeraanduiding 2] te wijzigen, zodat een eigen draagweg wordt gerealiseerd zonder dat de tuinmuur wordt belast. Bijvoorbeeld zoals door [onderneming 2] in 2014 reeds is geadviseerd.
  • Het uitvoeren van herstel over de gehele lengte van de aanbouwen, op de wijze zoals weergegeven in de notitie van [onderneming 2] , is relatief ingrijpend. De daar gesitueerde keuken, bijkeuken en berging zal tijdelijk ontmanteld moeten worden. Er vooralsnog vanuit gaande dat de nieuwe muur, die deels reeds aanwezig is, schadevrij op de vloer afgedragen kan worden zonder dat een nieuwe fundatie moet worden gerealiseerd, zou deze dan de dragende functie voor de houten dakbalken moeten overnemen van de mandelige muur.
De kosten van een dergelijke ingreep als omschreven worden geraamd op circa € 15.000,- exclusief BTW. Uitgaande van 3 werkweken voor 2 vaklieden, inclusief afwerking. Exclusief tuinmuur, aangezien deze niet bereikbaar is op dat deel.
Daarbij is uitgegaan van een gemiddeld uurloon van € 45,- exclusief BTW.
2.3.
[eiseres] heeft in haar akte na deskundigenbericht geconcludeerd dat de deskundige haar stellingen heeft bevestigd, dat sprake is van overbouw op veel plaatsen en dat ten aanzien van de tuinmuur sprake is van een gevaarlijke situatie, waarbij de belasting van die muur door de aanbouw van [gedaagde sub 1] c.s. de meest aannemelijke oorzaak is van de thans bestaande schade aan die muur. [eiseres] heeft daarom [gedaagde sub 1] c.s. aansprakelijk gesteld voor alle schade die zij lijdt of zal lijden als gevolg van het verder instorten van de tuinmuur en de opstallen van [gedaagde sub 1] c.s. en vordert, zo begrijpt de kantonrechter, aanvullend hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. tot vergoeding van alle overige vermogens- en gevolgschade welke [eiseres] heeft geleden en nog zal lijden, waaronder gederfde huurinkomsten uit de winkelruimte op de begane grond en het bovengelegen appartement, gerekend vanaf maart 2014 en op te maken bij staat.
[eiseres] kan zich vinden in de door [onderneming 1] voorgestelde oplossing, te weten die welke reeds eerder door [onderneming 2] is aangedragen, met dien verstande dat dit over de gehele lengte van de muur dient te gebeuren, een en ander volledig op kosten van [gedaagde sub 1] c.s. Ook de kosten van de deskundige dienen volgens [eiseres] door [gedaagde sub 1] c.s. te worden gedragen.
2.4.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft in zijn akte na deskundigenbericht het volgende gesteld. De aanname van [onderneming 1] dat sprake is van een mandelige muur die de erfgrens aangeeft, is onzeker. [gedaagde sub 1] c.s. heeft [onderneming 3] ( [onderneming 3] ) gevraagd dezelfde vragen te beantwoorden als die welke aan [onderneming 1] zijn gesteld. [gedaagde sub 1] c.s. heeft een brief van de directeur van dat bedrijf, van 28 juli 2020, als productie bijgevoegd. Daarin staat dat de muur niet recht is, aan de ene kant wijkt naar het erf van [eiseres] en aan de andere kant naar het erf van [gedaagde sub 1] c.s., zo begrijpt de kantonrechter. Of er over de erfgrens is gebouwd kan daarom niet worden vastgesteld, aldus [gedaagde sub 1] c.s. Verder blijkt uit de foto’s waar [onderneming 1] naar verwijst volgens [gedaagde sub 1] c.s. niet dat de muur is ingestort of verzakt. Alleen vaststaat dat sprake is van vervorming. Verder wijst [gedaagde sub 1] c.s. erop dat [onderneming 1] heeft vastgesteld dat de aanbouw van [gedaagde sub 1] c.s. van eenvoudige aard is en bestaat uit een lichte voorzetwand en een paar houten balken. Dit wordt vervolgens door [onderneming 1] echter niet in acht genomen bij haar conclusie dat de krachtenafdracht van deze bebouwing een belangrijke, zo niet meest aannemelijke, oorzaak van de schade aan de muur is. Er ligt ook geen berekening aan die conclusie ten grondslag en evenmin is onderzoek gedaan naar fundering van de muur. Volgens [gedaagde sub 1] c.s. is de krachtenafdracht verwaarloosbaar en is de verzakking van de muur waarschijnlijk door [eiseres] veroorzaakt. [gedaagde sub 1] c.s. leidt dit af uit de vergunningstekening uit 1997 van [eiseres] voor het optrekken van een uitbouw. [gedaagde sub 1] c.s. neemt aan dat daarvoor ingrijpend graafwerk of heiwerk heeft plaatsgevonden met als gevolg verzakking van de muur richting het perceel van [eiseres] . [gedaagde sub 1] c.s. wijst op de brief van [onderneming 3] , waarin staat dat de uitbouw van [gedaagde sub 1] c.s. nog steeds recht staat, op grond waarvan kan worden aangenomen dat die uitbouw niet de oorzaak is van de verzakking; die zou dan immers mee bewogen moeten hebben. De uitbouw zorgt eerder juist voor stabiliteit van de muur, aldus [gedaagde sub 1] c.s. Volgens [gedaagde sub 1] c.s. is het gevaar van instorting heel klein omdat de grootste verzakking al lang geleden heeft plaatsgevonden bij het bouwen door [eiseres] . Als [gedaagde sub 1] c.s. zijn voorzetwand dragend maakt, zal elk risico verdwijnen, dat zegt ook [onderneming 3] . [onderneming 3] berekent daar een kostenpost van € 5.000,- voor terwijl [onderneming 1] uitgaat van € 15.000,-.
Tot slot bestrijdt [gedaagde sub 1] c.s. de stelling van [eiseres] dat sprake is van (mogelijke) schade als gevolg van het bestaan van een gevaarlijke situatie. [eiseres] heeft haar pand te koop staan en verhuurt dit niet.
2.5.
[eiseres] heeft bij akte bezwaar gemaakt tegen de door [gedaagde sub 1] c.s. overgelegde producties, te weten de brief van [onderneming 3] en een foto waarop het pand van [eiseres] staat met een “Te Koop” bord. De brief van [onderneming 3] acht [eiseres] in strijd met de goede procesorde en bovendien partijdig. [eiseres] is daarbij niet betrokken geweest. Voor zover die brief wel in de beoordeling wordt betrokken merkt [eiseres] op dat [onderneming 3] een aannemingsbedrijf is en niet deskundig en dat de conclusies die [onderneming 3] trekt niet zijn onderbouwd. Uit de eerder door [eiseres] in het geding gebrachte Kadaster stukken blijkt dat de muur mandelig is. Dat de muur niet belast moet worden, wordt door [onderneming 3] bevestigd. Hij kiest slechts voor een andere oplossing. Dat de verzakking heeft plaatsgevonden voordat [gedaagde sub 1] c.s. zijn aanbouw had gebouwd blijkt verder nergens uit. Verder zijn de door [onderneming 3] beraamde kosten niet onderbouwd en houdt deze geen rekening met kosten van arbeid, afwerking e.d.
Overbouw
2.6.
[gedaagde sub 1] c.s. is bij vonnis van de kantonrechter van 18 december 2013 (onder meer) veroordeeld tot het verwijderen van alle bebouwing boven het perceel van [eiseres] en tegen de opstal van [eiseres] aan. [eiseres] vordert thans dat [gedaagde sub 1] c.s. uitvoering geeft aan die veroordeling. In haar akte van 27 februari 2019 heeft [eiseres] aangegeven dat geen sprake (meer) is van bebouwing tegen haar opstallen aan. De kantonrechter is van oordeel dat uit de rapportage van [onderneming 1] volgt dat nog wel altijd sprake is van overbouw door [gedaagde sub 1] c.s. op het perceel van [eiseres] . De stelling van [gedaagde sub 1] c.s. dat niet zeker is dat de muur waarover de aanbouw van [gedaagde sub 1] c.s. is gebouwd de erfgrens vormt, kan niet worden gevolgd. [onderneming 1] schrijft immers dat zij bij beantwoording van de vraag gebruik heeft gemaakt van de tekening van het Kadaster van 28 september 2018 (opgemaakt ten behoeve van de erfgrensbepaling) en heeft vervolgens de tuinmuur als mandelig en als staande op de erfgrens aangemerkt. Indien dat volgens [gedaagde sub 1] c.s. niet juist is, had het op zijn weg gelegen om dat nader te onderbouwen. De enkele mededeling dat de muur niet overal recht is, is daarvoor onvoldoende. De kantonrechter zal de vordering van [eiseres] , voor zover deze ziet op de overbouw, daarom toewijzen.
Constructie bebouwing
2.7.
[eiseres] vordert verder [gedaagde sub 1] c.s. te veroordelen tot het zorgdragen voor een bouwtechnisch deugdelijke constructie zodanig dat geen sprake meer is van instortingsgevaar van de muur. [onderneming 1] concludeert dat de tuinmuur over een groot gedeelte nog steeds direct of indirect constructief wordt belast door de houten balklaag van de aanbouwen van [gedaagde sub 1] c.s. Verder schrijft [onderneming 1] dat zij, vooral gelet op de ouderdom van de muur, uitgaat van een beperkte breedte en dus beperkte draagkracht. De kantonrechter neemt deze conclusies over. Dat geen sprake is van een funderingsonderzoek maakt deze conclusies niet onaannemelijk. Dat sprake is van enige krachtenafdracht op een oude muur die oud is en er slecht uitziet (dit blijkt ook uit de foto’s) staat vast. De stelling van [gedaagde sub 1] c.s. dat niet is gebleken van instorting of verzakking van de muur, maar slechts van vervorming, doet daar niet aan af. Daar komt bij dat hij zelf, daar waar hij de oorzaak aan [eiseres] toeschrijft, ook steeds spreekt over verzakking van de muur. Het is voor de deskundige niet zeker dat die krachtenafdracht tot verdere verzakking of instorting zal leiden maar wel dat, indien dit het geval is, dit het pand van [eiseres] in gevaar zal brengen. De kantonrechter is op grond daarvan van oordeel dat [gedaagde sub 1] c.s. de door [eiseres] gevorderde aanpassing dient te doen. Wat de oorzaak is van de reeds bestaande verzakking, is daarbij niet relevant. Als de muur reeds was verzakt toen [gedaagde sub 1] c.s. zijn aanbouw realiseerde, was dat des te meer reden om deze niet op de muur te laten rusten. De kantonrechter zal in de veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. in dit verband opnemen dat dit dient te gebeuren zoals [onderneming 1] voorstelt, namelijk door een eigen draagweg te realiseren zonder dat de tuinmuur wordt belast. Of dit ook kan op de wijze zoals [gedaagde sub 1] c.s. voorstelt, namelijk zonder de constructie op de muur te verwijderen, kan de kantonrechter niet beoordelen. Het is aan [gedaagde sub 1] c.s. om dan, bijvoorbeeld door middel van berekeningen, aan te tonen dat de muur niet meer belast wordt.
Termijn en dwangsom
2.8.
De kantonrechter acht een termijn voor aanvang van de werkzaamheden van 30 dagen na betekening redelijk. In de gang van zaken sinds het vonnis in 2013 ziet de kantonrechter voorts aanleiding een dwangsom aan [gedaagde sub 1] c.s. op te leggen zoals hierna in de beslissing is bepaald.
Schadevorderingen
2.9.
[gedaagde sub 1] c.s. is in eerder genoemd vonnis uit 2013 veroordeeld tot herstel van de afgezaagde funderingspalen van het hekwerk van [eiseres] en tot vergoeding van de schade aan de vernielde lichtkoepel en de waterschade binnenshuis, op te maken bij staat. [eiseres] vordert in dat verband thans bedragen van € 289,37, zijnde 2/3 van de factuur voor 2 lichtkoepels, inclusief montage van 1 lichtkoepel, € 2.563,34 in verband met het hekwerk en € 4.513,83 aan waterschade.
2.10.
[gedaagde sub 1] c.s. erkent dat hij de kosten van de lichtkoepel dient te vergoeden maar betwist de juistheid van de door [eiseres] overgelegde factuur. [gedaagde sub 1] c.s. uit twijfels over de factuur omdat deze van juli 2010 is, terwijl deze niet in de eerdere procedure is overgelegd. De kantonrechter zal het gevorderde bedrag toewijzen. [gedaagde sub 1] c.s. is in 2013 veroordeeld tot betaling van deze schade, op te maken bij staat. Dat de factuur pas nu is ingebracht is weliswaar laat maar doet niet af aan de verplichtingen van [gedaagde sub 1] c.s. Het gevorderde bedrag komt de kantonrechter verder niet onredelijk voor.
2.11.
[gedaagde sub 1] c.s. is ook veroordeeld tot herstel van het hek van [eiseres] omdat hij de palen daarvan had afgezaagd. De veroordeling luidde
“de afgezaagde funderingspalen van het hekwerk van [eiseres] te herstellen op dusdanige wijze dat dit hekwerk weer stevig en goed verankerd staat”. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde sub 1] c.s. die palen, in weerwil van het vonnis uit 2013, niet hersteld en heeft zij dat daarom zelf laten doen. Omdat [eiseres] dat nu zelf heeft gedaan, vordert zij daarvan de kosten ter hoogte van € 2.563,34. Zij kon niet anders dan het hele hekwerk laten vervangen. [gedaagde sub 1] c.s. stelt dat hij door [eiseres] niet in de gelegenheid is gesteld om tot herstel over te gaan. Bovendien is het huidige hek veel beter dan het eerdere. Was dit eerst van hout, nu is het van metaal. Hij stelt dat hij voor het vervangen van de palen hooguit € 200,- verschuldigd is.
De kantonrechter overweegt dat de enkele stelling van [gedaagde sub 1] c.s. dat zijn aannemer heeft gezegd dat hij van [eiseres] de palen niet mocht vervangen, onvoldoende is voor de conclusie dat hij geen gelegenheid heeft gehad tot herstel. Hij is daartoe veroordeeld en had het moeten (laten) uitvoeren. Daarnaast blijkt uit de door [eiseres] overgelegde factuur dat er houten palen zijn gebruikt. Het is voorstelbaar dat het hek vervangen moest worden. Dat risico heeft [gedaagde sub 1] c.s. genomen door zonder toestemming tot afzagen ervan over te gaan en niet zelf het herstel te doen. Deze kosten zullen daarom ook worden toegewezen.
2.12.
De gevorderde waterschade is door [eiseres] onderbouwd met 5 facturen. Van de laatste factuur heeft [eiseres] aangegeven 60% te vorderen omdat een deel ervan betrekking heeft op buitenwerk. [gedaagde sub 1] c.s. acht deze vordering buitenproportioneel en onvoldoende gespecificeerd. Volgens [gedaagde sub 1] c.s. is er één keer schade geweest en moest hooguit een muurtje worden gesausd.
In het vonnis van 18 december 2013 is, naar aanleiding van een deskundigenrapport, in dit verband onder meer het volgende overwogen:
“… ondersteunt het rapport in sterke mate de stelling van [eiseres] dat de lekkages binnenshuis zijn ontstaan als gevolg van het overhangende dak van [gedaagde sub 1] c.s. omdat – kort samengevat – hierdoor geen goede waterafvoer meer kan plaatsvinden. (…) Het eindoordeel is dat met het deskundigenbericht zeer aannemelijk is geworden dat er waterschade binnenshuis is ontstaan als gevolg van lekkages die veroorzaakt zijn door het overhangende dak van [gedaagde sub 1] c.s.”
Hieruit volgt al dat er sprake was geweest van meerdere lekkages, zodat aan dit verweer van [gedaagde sub 1] c.s. voorbij wordt gegaan.
De eerste factuur dateert van 3 september 2009 en betreft “schilderwerk wegens waterschade” voor een bedrag van € 653,31. [gedaagde sub 1] c.s. stelt dat hij op dat moment nog niet begonnen was met de aanbouw. De kantonrechter stelt vast dat in het eerste vonnis in de eerdere procedure (van 18 april 2012) staat dat [gedaagde sub 1] c.s. “eind 2009/begin 2010” bouwwerkzaamheden heeft verricht. Meer informatie is er niet. De kantonrechter is van oordeel dat dit niet uitsluit dat er in september is begonnen. Gelet op de veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. en op de omstandigheid dat [eiseres] , zoals zij onbetwist heeft gesteld, de facturen al in 2017 aan [gedaagde sub 1] c.s. heeft doen toekomen, had het op de weg van [gedaagde sub 1] c.s. gelegen dit verweer te onderbouwen.
De tweede factuur, gedateerd 29 maart 2010 en ter hoogte van € 492,64, betreft eveneens binnenschilderwerk in verband met waterschade. Behalve dat hij de factuur te hoog vindt, heeft [gedaagde sub 1] c.s. daar geen concreet verweer tegen gevoerd. Beide bedragen zullen daarom worden toegewezen.
De derde factuur, van 28 december 2013 en ter hoogte van € 544,50, betreft de huur van twee bouwdrogers gedurende 4,5 week. [gedaagde sub 1] c.s. stelt daarvan dat het pand van [eiseres] niet zo groot is dat dat nodig was. [eiseres] heeft deze factuur onderbouwd met de stelling dat het heel nat was, dat door de lichtkoepel op de eerste etage een lekkage was ontstaan en dat op de tweede verdieping het dakbeschot kapot was en de daaronder liggende houten vloer en ondervloer helemaal nat waren. Naar het oordeel van de kantonrechter is dit voldoende voor de conclusie dat het bedrag redelijk is en samenhangt met de waterschade, zodat dit ook zal worden toegewezen.
De vierde factuur, ter hoogte van € 2.041,05, betreft laminaat en de montage daarvan. [gedaagde sub 1] c.s. betwist deze schade en stelt dat het bedrag te hoog lijkt voor alleen een vloer in de woonkeuken zoals op de factuur staat. [eiseres] heeft deze factuur in het geheel niet toegelicht. Nu ook reeds bouwdrogers zijn gehuurd om de vloeren te drogen, komt het de kantonrechter niet zonder meer aannemelijk voor dat een nieuwe vloer nodig was. Uit de factuur blijkt ook niet dat dit samenhing met ontstane waterschade. Dit bedrag zal daarom worden afgewezen.
Ten slotte is er een factuur overgelegd van € 1.303,88, gebaseerd op een offerte van 1 september 2013 voor herstel schilderwerk na waterschade. Omdat dit deels buitenwerk betreft, vordert [eiseres] daarvan 60%, te weten € 782,33. Volgens [gedaagde sub 1] c.s. is het onvoldoende gespecificeerd. De kantonrechter is van oordeel dat, nu blijkt dat het gaat om herstel van waterschade, [eiseres] voldoende heeft aangetoond dat dit schade betreft die [gedaagde sub 1] c.s. op grond van het eerdere vonnis dient te vergoeden. Dit bedrag zal daarom ook worden toegewezen. In totaal zal in verband met de waterschade dus een bedrag van € 2.472,78 worden toegewezen, te vermeerderen met rente vanaf de dag van de dagvaarding, te weten 30 juli 2018.
Totale schadevergoeding
2.13.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde sub 1] c.s. aan [eiseres] dient te voldoen een totaalbedrag van (€ 289,37 + € 2.563,34 + € 2.472,78 =) € 5.325,49.
Rente
2.14.
De wettelijke rente over de schadevergoeding zal als gevorderd worden toegewezen met ingang van de datum van de dagvaarding, te weten 30 juli 2018.
Overige schade
2.15.
[eiseres] heeft tot slot gevorderd [gedaagde sub 1] c.s. te veroordelen om alle overige schade die zij lijdt en nog zal lijden, aan haar te vergoeden, op te maken bij staat. In haar akte van 24 juni 2020 heeft zij daarbij nog specifiek gederfde huuropbrengsten genoemd. [gedaagde sub 1] c.s. heeft hiertegen verweer gevoerd. De kantonrechter zal dit afwijzen, nu door [eiseres] op geen enkele wijze is onderbouwd dat zij huurinkomsten derft en ook overige schade is niet gespecificeerd. Dat zij in de toekomst schade zal lijden als gevolg van de slechte staat van de muur, is door [onderneming 1] als niet op korte termijn te verwachten aangemerkt. Ook staat niet vast dat, als zich dit al voordoet, [gedaagde sub 1] c.s. daarvoor aansprakelijk is. [gedaagde sub 1] c.s. zal bovendien op grond van dit vonnis de constructie moeten wijzigen. De vordering van [eiseres] is daarnaast zeer ruim geformuleerd en daarmee te onbepaald.
Kosten deskundige
2.16.
[eiseres] heeft gevorderd te bepalen dat [gedaagde sub 1] c.s. de kosten van deskundige aan hem dient te vergoeden. Gelet op de uitkomst van de zaak ten aanzien van de overbouw en de constructie van de aanbouw van [gedaagde sub 1] c.s. in relatie tot de muur, dient [gedaagde sub 1] c.s. de kosten van de deskundige te betalen, te weten € 4.250,-, welk bedrag door [eiseres] als voorschot is voldaan.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.17.
[eiseres] vordert een bedrag van € 747,86 aan buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. De kantonrechter zal de vergoeding toewijzen tot het wettelijke tarief dat aansluit bij (de omvang van) de toewijsbaar geoordeelde hoofdsom, te weten € 641,27.
Proceskosten
2.18.
[gedaagde sub 1] c.s. zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 84,14
- griffierecht € 476,00
- salaris gemachtigde €
1.125,00(3 punten x tarief € 375,00)
Totaal € 1.685,14.
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals hierna wordt beslist.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk de bebouwing, voor zover deze boven het perceel van [eiseres] is aangebracht en zoals vastgesteld door de deskundige [onderneming 1] , te verwijderen;
3.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk zorg te dragen voor een bouwtechnisch deugdelijke constructie als fundament van de dakopbouw, op de wijze zoals [onderneming 1] voorstelt, namelijk door een eigen draagweg te realiseren zonder dat de tuinmuur wordt belast;
3.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk de werkzaamheden ten behoeve van de uitvoering van het onder 3.1 en 3.2 besliste aan te vangen binnen 30 dagen na betekening van dit vonnis en bepaalt dat [gedaagde sub 1] c.s. aan [eiseres] een dwangsom verbeurt van € 250,- per dag dat [gedaagde sub 1] c.s. niet aan deze veroordeling voldoet, tot een maximum van € 75.000,-;
3.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk, in die zin, dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, om aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting te betalen € 5.325,49 aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juli 2018 tot de voldoening;
3.5.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk, in die zin, dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, om aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting te betalen € 4.250,- aan kosten van het deskundigenonderzoek;
3.6.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk, in die zin, dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, om aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting te betalen € 641,27 aan buitengerechtelijke incassokosten;
3.7.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.685,14, waarin begrepen € 1.125,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
3.8.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s., onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiseres] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 124,- aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de voldoening;
3.9.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.H. Charbon, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2021.