ECLI:NL:RBMNE:2021:1822
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van WW-uitkering met betrekking tot schending van de inlichtingenplicht en onvoldoende onderbouwing van gewerkte uren
In deze zaak gaat het om een geschil tussen eiser, die sinds 2 oktober 2017 een uitkering ontvangt op grond van de Werkloosheidswet (WW), en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Na een handhavingsonderzoek concludeert het UWV dat eiser vanaf 15 maart 2018 gemiddeld 30 uur per week werkzaamheden heeft verricht in het bedrijf van zijn partner, zonder dit door te geven aan het UWV. Op 7 januari 2020 neemt het UWV twee besluiten: de herziening van de WW-uitkering en de oplegging van een boete van € 5.533,00 wegens schending van de inlichtingenplicht. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het UWV verklaart deze ongegrond.
De rechtbank heeft op 3 mei 2021 de zaak behandeld. Eiser was aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl het UWV vertegenwoordigd werd door een medewerker. De rechtbank heeft allereerst de ontvankelijkheid van het bezwaar beoordeeld en vastgesteld dat het bezwaar tijdig was ingediend. Vervolgens is de rechtbank ingegaan op de vraag of eiser zijn werkzaamheden had moeten melden. Eiser betoogde dat hij niet op de hoogte was van deze verplichting, maar de rechtbank oordeelde dat hij had moeten weten dat hij zijn werkzaamheden moest doorgeven, gezien de aard van de werkzaamheden en de informatie die hij bij de toekenning van de uitkering had ontvangen.
De rechtbank concludeert dat het UWV de WW-uitkering van eiser terecht heeft herzien, maar dat het UWV onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor het aantal gewerkte uren vóór maart 2019. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het UWV op om binnen zes weken een nieuwe beslissing te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Eiser krijgt het betaalde griffierecht vergoed, maar ziet af van een proceskostenvergoeding.