ECLI:NL:RBMNE:2021:1822

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 mei 2021
Publicatiedatum
4 mei 2021
Zaaknummer
UTR 20/2631
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WW-uitkering met betrekking tot schending van de inlichtingenplicht en onvoldoende onderbouwing van gewerkte uren

In deze zaak gaat het om een geschil tussen eiser, die sinds 2 oktober 2017 een uitkering ontvangt op grond van de Werkloosheidswet (WW), en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Na een handhavingsonderzoek concludeert het UWV dat eiser vanaf 15 maart 2018 gemiddeld 30 uur per week werkzaamheden heeft verricht in het bedrijf van zijn partner, zonder dit door te geven aan het UWV. Op 7 januari 2020 neemt het UWV twee besluiten: de herziening van de WW-uitkering en de oplegging van een boete van € 5.533,00 wegens schending van de inlichtingenplicht. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het UWV verklaart deze ongegrond.

De rechtbank heeft op 3 mei 2021 de zaak behandeld. Eiser was aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl het UWV vertegenwoordigd werd door een medewerker. De rechtbank heeft allereerst de ontvankelijkheid van het bezwaar beoordeeld en vastgesteld dat het bezwaar tijdig was ingediend. Vervolgens is de rechtbank ingegaan op de vraag of eiser zijn werkzaamheden had moeten melden. Eiser betoogde dat hij niet op de hoogte was van deze verplichting, maar de rechtbank oordeelde dat hij had moeten weten dat hij zijn werkzaamheden moest doorgeven, gezien de aard van de werkzaamheden en de informatie die hij bij de toekenning van de uitkering had ontvangen.

De rechtbank concludeert dat het UWV de WW-uitkering van eiser terecht heeft herzien, maar dat het UWV onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor het aantal gewerkte uren vóór maart 2019. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het UWV op om binnen zes weken een nieuwe beslissing te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Eiser krijgt het betaalde griffierecht vergoed, maar ziet af van een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2631

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: H. Veenema ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder.

Inleiding

1. Eiser ontvangt vanaf 2 oktober 2017 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Het UWV is na een interne melding een handhavingsonderzoek gestart. De conclusie van dat onderzoek is dat eiser volgens het UWV vanaf 15 maart 2018 gemiddeld 30 uur per week werkzaamheden heeft verricht in het bedrijf van zijn partner en dat niet heeft doorgegeven aan het UWV.
2. Op 7 januari 2020 heeft het UWV twee besluiten genomen. In het ene besluit wordt de WW-uitkering van eiser vanaf 15 maart 2018 herzien en wordt € 30.711,00 teruggevorderd. In het andere besluit legt het UWV aan eiser een boete van € 5.533,00 op vanwege schending van de inlichtingenplicht. In een beslissing op bezwaar van 2 juni 2020 heeft het UWV de bezwaren van eiser tegen de beide besluiten ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen die beslissing op bezwaar. Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
3. Het beroep is behandeld op de zitting van 18 februari 2021. Eiser was bij de zitting aanwezig met zijn gemachtigde. Het UWV werd vertegenwoordigd door [A] .

Beoordeling

Ontvankelijkheid
4. De rechtbank heeft ambtshalve aan de orde gesteld of het bezwaar van eiser ontvankelijk was. Op de zitting is besproken dat het bezwaarschrift op tijd bij PostNL is bezorgd. Het bezwaar was daarom ontvankelijk en het UWV heeft dat terecht inhoudelijk behandeld.
Het geschil en de conclusie
5. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser zijn partner heeft geholpen in haar winkel. Wel verschillen partijen van mening over de vraag of eiser dit had moeten melden bij het UWV, over het onderzoek dat is verricht en over de hoogte van de herziening en boete.
6. Naar het oordeel van de rechtbank mocht het UWV de WW-uitkering van eiser herzien en een boete opleggen. Eiser had kunnen weten dat hij de werkzaamheden in het bedrijf van zijn partner moest doorgeven aan het UWV. Het UWV heeft aannemelijk gemaakt dat eiser vanaf 15 maart 2018 in het bedrijf van zijn partner werkte en dat hij dat vanaf maart 2019 gemiddeld 30 uur per week deed. Het UWV heeft echter niet voldoende onderbouwd dat eiser vóór maart 2019 ook al 30 uur per week werkte. De rechtbank licht hierna toe hoe zij tot deze conclusie is gekomen en wat daarvan de gevolgen zijn.
Informatieplicht
7. Eiser voert aan dat hij niet wist dat hij het UWV moest informeren over onbetaalde hulp aan zijn partner. Dat is ook nooit door het UWV aan hem verteld en dat had volgens eiser, zeker gezien zijn buitenlandse achtergrond, wel moeten gebeuren. Eiser heeft zijn partner geholpen omdat die niet al het werk zelf kon doen en ook geen werknemer kon betalen. Hij vergelijkt zijn hulp in het bedrijf van zijn partner met het uitvoeren van extra taken in het huishouden, waarmee je je partner ook kunt helpen. Eiser benadrukt dat hij nooit de intentie heeft gehad om te frauderen.
8. Naar het oordeel van de rechtbank had eiser kunnen weten dat hij zijn werkzaamheden in het bedrijf van zijn partner moest melden. De werkzaamheden bestonden onder andere uit het openen van de winkel, het ophalen van bestellingen en het bellen met leveranciers. Het gaat, in tegenstelling tot extra taken in het huishouden, om werkzaamheden waar normaal gesproken voor betaald wordt en waarmee eiser dus ook een inkomen had kunnen verdienen. Dat hij het werk onbetaald heeft gedaan maakt daarvoor geen verschil.
9. In de wet staat dat iemand die een WW-uitkering ontvangt verplicht is om alles wat van invloed kan zijn op zijn uitkering door te geven aan het UWV. In het besluit van 31 augustus 2017 waarin de WW-uitkering aan eiser is toegekend staat daarom ook dat eiser wijzigingen in zijn situatie aan het UWV door moet geven. Eiser had dus redelijkerwijs kunnen weten dat hij deze werkzaamheden moest melden. Hij had op zijn minst navraag moeten doen bij het UWV. Eiser heeft zijn informatieplicht geschonden door de werkzaamheden niet te melden bij het UWV. De beroepsgrond slaagt niet.
Het onderzoek
10. Eiser voert aan dat het UWV zich niet mocht baseren op het onderzoek door de afdeling Handhaving. Eiser is, nadat zijn WW-uitkering al was beëindigd, zonder toestemming van een officier van justitie geobserveerd. Pas 14 dagen later is door de onderzoekers geverifieerd dat eiser de persoon was die zij geobserveerd hebben. Eiser vindt ook dat het UWV hem eerder had moeten waarschuwen dat er een onderzoek liep.
11. De rechtbank ziet in wat eiser aanvoert geen reden waarom het onderzoek niet gebruikt mocht worden. Ook na afloop van een uitkeringsrelatie mag het UWV onderzoeken of de uitkering volgens de regels is verstrekt. Het UWV heeft daarvoor geen toestemming van een officier van justitie nodig. De besluiten zijn bovendien niet gebaseerd op de observaties, maar op de eigen verklaring van eiser. De beroepsgrond slaagt niet.
Onderbouwing gewerkte uren
12. Eiser voert aan dat het UWV de hoogte van de terugvordering onvoldoende heeft onderbouwd. Het UWV is er ten onrechte van uitgegaan dat eiser vanaf de start van het bedrijf op 15 maart 2018 gemiddeld 30 uur per week heeft gewerkt. Op de zitting heeft eiser verklaard dat hij in de opstartfase van het bedrijf veel minder heeft gewerkt. Pas vanaf maart 2019 is hij meer gaan werken, omdat het drukker werd in de winkel. Vanaf toen is hij gemiddeld 30 uur per week gaan werken.
13. Het UWV baseert de 30 gewerkte uren per week op de verklaring van eiser in het gesprek met de afdeling Handhaving op 5 november 2019. Eiser geeft in dat gesprek aan welke werkzaamheden hij voor het bedrijf doet. Als gevraagd wordt of dat al vanaf de opening van het bedrijf zo is, zegt hij: ‘Absoluut niet. Ik help haar vanaf maart 2019 ongeveer.’ Als hij gevraagd wordt naar de registratie van zijn telefoonnummer bij de Kamer van Koophandel, geeft hij aan dat hij vanaf de opening van het bedrijf op 15 maart 2018 contactpersoon is omdat zijn partner alleen Engels spreekt. Vervolgens wordt naar zijn uren gevraagd en geeft hij aan dat het alles bij elkaar opgeteld om 30 uur per week gaat.
14. Naar het oordeel van de rechtbank is uit de verklaring van eiser niet af te leiden dat hij vanaf de opening van het bedrijf 30 uur per week gewerkt heeft. Eiser maakt in het gesprek duidelijk onderscheid tussen de periode vóór maart 2019 en de periode daarna. Uit het gegeven dat hij die 30 uur noemt nadat over de beginperiode is gesproken blijkt niet dat hij het ook over die periode heeft. In de vraagstelling door het UWV wordt geen onderscheid gemaakt tussen de perioden. Eiser zegt dat hij alles bij elkaar opgeteld 30 uur per week voor het bedrijf bezig is. De rechtbank leidt daaruit af dat eiser het heeft over de periode vanaf maart 2019, waarin hij naar eigen zeggen veel meer werkzaamheden voor het bedrijf is gaan doen. Eiser heeft op de zitting ook duidelijk verklaard dat hij zijn verklaring anders bedoeld heeft dan het UWV die interpreteert. De rechtbank kan de uitleg van eiser volgen.
15. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV met de verklaring van eiser aannemelijk gemaakt dat eiser vanaf maart 2019 gemiddeld 30 uur per week voor het bedrijf van zijn partner gewerkt heeft. Hoewel hij in het onder 13 geciteerde antwoord ontkent, blijkt uit zijn verklaring wel dat eiser al vanaf 15 maart 2018 werkzaamheden voor het bedrijf van zijn partner heeft verricht. Dat heeft eiser op de zitting ook erkend. Het UWV heeft echter onvoldoende onderbouwd hoeveel uur eiser tussen 15 maart 2018 en maart 2019 heeft gewerkt. Gelet op het voorgaande is aannemelijk dat hij in die periode in ieder geval minder dan 30 uur per week heeft gewerkt. De feiten die het UWV in de beslissing op bezwaar ten grondslag heeft gelegd aan de herziening van de uitkering kloppen dus niet. Omdat de terugvordering en de boete op de herziening zijn gebaseerd, werkt dit gebrek door in die besluitonderdelen. De beroepsgrond slaagt.
Conclusie en gevolgen
16. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit, omdat het in strijd is met artikel 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Als het UWV de herziening van de uitkering voor de periode van 15 maart 2018 tot maart 2019 wil handhaven, dan zal eerst onderzoek gedaan moeten worden naar de gewerkte uren in die periode. Het is echter nog niet zeker dat het UWV dat onderzoek nog wil gaan verrichten, omdat op de zitting ook de mogelijkheid is open gelaten dat het UWV de herziening van de uitkering in een nieuw besluit zal beperken tot de periode vanaf maart 2019. Om die reden is de uitkomst van de zaak nog onzeker en past de rechtbank ook geen bestuurlijke lus toe. Het UWV moet een nieuwe beslissing op het bezwaar nemen en daarbij rekening houden met deze uitspraak. Voor de periode vanaf maart 2019 mag het UWV uitgaan van de verklaring van eiser dat het om 30 uur per week ging. Voor de periode vóór maart 2019 moet het UWV onderzoeken hoeveel uren eiser gewerkt heeft. Dat aantal uren is in ieder geval minder dan 30. Het UWV moet vervolgens de terugvordering opnieuw berekenen. Omdat de hoogte van de boete samenhangt met de hoogte van de terugvordering moet het UWV ook beoordelen of de nieuwe berekening gevolgen heeft voor de hoogte van de boete. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of (als hoger beroep wordt ingesteld) nadat op het hoger beroep is beslist.
17. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht (€ 48,-) vergoeden. Eiser ziet af van een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beslissing op bezwaar;
- draagt het UWV op binnen zes weken nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of (als hoger beroep wordt ingesteld) nadat op het hoger beroep is beslist een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, voorzitter, en mr. K. de Meulder en
mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, leden, in aanwezigheid van mr. M. van der Knijff, griffier. De beslissing is uitgesproken op 3 mei 2021 en wordt openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.