ECLI:NL:RBMNE:2021:1812

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
4 mei 2021
Zaaknummer
16/244774-20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een vrouw voor poging tot doodslag, zware mishandeling en diefstal met geweld

Op 4 mei 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 46-jarige vrouw, die werd beschuldigd van poging tot doodslag, zware mishandeling en diefstal. De zaak vond plaats op 29 september 2020 in Eemnes, waar de verdachte het slachtoffer met een mes in de buik en het rechterbovenbeen heeft gestoken, wat leidde tot ernstig letsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft geprobeerd het leven van het slachtoffer te beroven en dat zij ook zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan diefstal van een fles parfum en een geldbedrag van het slachtoffer. Tijdens de zittingen op 11 januari, 17 maart en 21 april 2021 zijn de feiten en omstandigheden uitvoerig besproken. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van vijf jaar geëist, maar de rechtbank heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van drie jaar opgelegd, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar psychische problemen en de impact van de feiten op het slachtoffer. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de verdachte ook is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 11.157,45 aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/244774-20 (P)

Vonnis van de meervoudige kamer van 4 mei 2021

in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats,/
thans gedetineerd in P.I. Utrecht, locatie Nieuwersluis, te Loenen aan de Vecht.

ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 11 januari 2021, 17 maart 2021 en 21 april 2021. De zaak is inhoudelijk behandeld op 21 april 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. C.J. Booij en van hetgeen verdachte en haar raadsvrouw, mr. R.S. Imamkhan, advocaat te Amsterdam, alsmede de raadsvrouw van de benadeelde partij, mr. C.H. Dijkstra, naar voren hebben gebracht.

TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1:primair: op 29 september 2020 te Eemnes heeft geprobeerd [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven door hem met een mes in de buik en/of het rechterbovenbeen te steken;
subsidiair: op 29 september 2020 te Eemnes aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door hem met een mes in de buik te steken;
meer subsidiair: op 29 september 2020 te Eemnes heeft geprobeerd aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem met een mes in de buik te steken;
feit 2:primair: op 29 september 2020 te Eemnes aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door hem met een mes in het rechterbovenbeen te steken;
subsidiair: op 29 september 2020 te Eemnes heeft geprobeerd aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem met een mes in het rechterbovenbeen te steken;
feit 3:op 29 september 2020 te Eemnes met geweld een fles parfum en 300 euro van [slachtoffer] heeft gestolen.

VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

WAARDERING VAN HET BEWIJS

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht het onder feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft – overeenkomstig de door haar overgelegde pleitnota – vrijspraak bepleit van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van feit 1 primair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verklaring van aangever onbetrouwbaar is, omdat hij tegenstrijdig heeft verklaard. Verdachte schetst een alternatief scenario. Volgens verdachte had aangever een mes en probeerde zij dat mes tijdens een worsteling van zich af te slaan. Verdachte wordt daarbij geraakt met het mes en gesneden in haar handen, knieën en schouders. Vervolgens richtte aangever het mes op haar buik, waarbij verdachte met haar voet probeerde aangever van zich af te duwen. Daarbij raakte zij ook het mes, dat ze vervolgens probeerde om te buigen en van haar weg te houden. Tijdens de worsteling gleden aangever en verdachte uit, waarbij aangever door het mes werd geraakt. Verdachte had geen opzet om aangever van het leven te beroven, ook niet in de vorm van voorwaardelijk opzet, en er was geen sprake was van een begin van uitvoering, zodat niet van een poging doodslag kan worden gesproken. Ten aanzien van feit 1 subsidiair en meer subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen opzet heeft gehad aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Ten aanzien van feit 2 primair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel in het rechterbovenbeen bij aangever. Voor wat betreft feit 2 subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de gedragingen van verdachte niet kunnen worden aangemerkt als gericht op het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, maar eerder als zelfverdediging. Daarom kan niet worden bewezen dat zij opzettelijk zwaar lichamelijk letsel aan aangever heeft willen toebrengen.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de parfum en het geld heeft gestolen. Niemand heeft gezien dat verdachte goederen zou hebben gestolen en het is aannemelijk dat verdachte, nu het om een bekende en populaire parfum gaat, in het bezit was van dezelfde parfum als aangever. Daarnaast heeft aangever verklaard dat hij de € 150,00 zelf aan verdachte heeft overhandigd.
Het oordeel van de rechtbank [1]
4.3.1 Ten aanzien van feit 1 en feit 2

Bewijsmiddelen

De aangifte van [slachtoffer]
Ik huur een loods aan de [adres] . Op 28 september 2020 heb ik via een website contact gelegd met een dame. We spraken af dat zij op 28 september 2020 tussen 23:30 uur en 23:45 uur bij mijn pand zou zijn. [2] Zij kwam pas tegen 00:00 uur (de rechtbank begrijpt: op 29 september 2020). [3]
We zijn toen op een gegeven moment op de vloer tegenover elkaar beland. Ik zag dat zij haar tas voor haar buik vasthield. Omdat ik mijn geld en parfum fles terug wilde heb ik mijn hand in haar tas gedaan, terwijl zij de tas vast bleef houden. Ik heb toen een soort wollen trui/vest die bovenop lag, uit die tas gepakt en achter mij neergelegd. Toen ik dit deed en mij weer terugdraaide in haar richting voelde ik dat ik werd gestoken in mijn borst onder mijn ribben, aan de rechterkant. Ik keek ernaar en zag dat zij een mes in haar hand vasthield en dit in mijn borst (de rechtbank begrijpt: buik) had gestoken. Ik zag dat zij het mes heen en weer bewoog. Ik zag dat het een gekarteld mes was van ongeveer 20, 30 centimeter. Daarna draaide ik met mijn lichaam weg van haar en wilde weg kruipen naar achteren. Ik voelde toen dat ik door haar in mijn rechterbovenbeen, aan de achterzijde, werd gestoken.
Ik hoorde dat zij tegen de politie zei dat zij [verdachte] heette. [4]
Een proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [adres] )
Op dinsdag 29 september 2020 om 02:00 uur kwamen wij voor een forensisch onderzoek op de locatie [adres] .
In de hal zagen wij een koksmes liggen. Op het lemmet zagen wij bloed. Het mes had een totale lengte van ongeveer 25 cm (foto 13 t/m 15). [5]
De geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer]
Uitwendig waargenomen letsel: grote wond buikwand met uithangende buikinhoud
Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 29 sep 2020. [6]
De letselrapportage over [slachtoffer]
Datum letselonderzoek: 01-11-2020
Lichaamsdeel: rechterbeen
Beschrijving: op buitenzijde rechterbovenbeen een scherprandig streepvormig huiddefect van 5 cm. Het huiddefect is middels hechtingen gesloten. [7]
Lichaamsdeel: buik
Soort: steekwond
Beschrijving: op rechterbovenbuik op ongeveer 8 cm van middenlijn een scherprandig huiddefect van 4 cm, wijkende wondranden tot maximaal 1 cm, diepte tot in buikholte. [8]
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.

Bewijsoverwegingen

Alternatief scenario verdachte niet aannemelijk en verklaring van aangever betrouwbaar
De rechtbank is van oordeel dat de gang van zaken zoals deze door de verdediging is geschetst, niet aannemelijk is te achten. Verdachte heeft tegenstrijdig verklaard over de toedracht van het letsel bij aangever. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat aangever na een duw is uitgegleden en daardoor is geraakt door het mes. In een telefonisch gesprek met haar ouders vanuit de PI op 16 oktober 2020 heeft verdachte verklaard dat zij het mes achterwaarts draaide en dat het zijn buik in ging
(pagina 196 van het dossier). Tegen haar vriend [naam] heeft ze in een telefoongesprek op 19 oktober 2020 verklaard dat aangever haar drie keer stak en zij aangever toen in zijn buik heeft gestoken
(pagina 199 van het dossier). Haar verklaringen vinden verder geen ondersteuning in het dossier en passen ook niet bij het feit dat aangever op twee plaatsen, aan de voorzijde in zijn lichaam en in de buitenzijde van zijn been, steekwonden heeft opgelopen.
De verklaring van aangever wordt daarentegen wel ondersteund door stukken in het dossier. Zo kan uit de letselrapportage over aangever worden opgemaakt dat hij niet slechts steekverwondingen in zijn buik en been heeft opgelopen, maar dat ook sprake was van afweerletsel, nu flinke snijwonden aan zijn handen zijn geconstateerd
(pagina 231 en 232 van het dossier). Tegelijkertijd blijkt uit de geneeskundige verklaring
(pagina 147-149 van het dossier)en de letselrapportage over verdachte
(ongenummerd)dat zij geen noemenswaardig letsel had.
Verder heeft aangever verklaard dat hij vlak voor het steekincident een kledingstuk dat bovenop in de tas van verdachte lag uit de tas heeft gepakt, waarvan hij dacht dat het een trui of vest was. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van verdachte dat zij haar zwarte jurk bovenop in haar tas had gedaan
(pagina 17 van het document ‘Vertaling tapgesprekken + passages verhoor’)en door het feit dat deze jurk op de grond lag toen de politie foto’s heeft gemaakt na het incident. Daarnaast heeft aangever verklaard dat hij verdachte heeft vastgehouden tot de politie ter plaatse kwam
(pagina 97 van het dossier), wat wordt ondersteund door de bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] , die zag dat verdachte door aangever werd vastgehouden
(pagina 14 van het dossier). Tot slot acht de rechtbank het de betrouwbaarheid van de verklaring van aangever ten goede komen dat hij ook belastend over zichzelf heeft verklaard. Zo heeft hij verklaard dat hij voorafgaand aan het steekincident met een bijl de trap af is gelopen en de deur op slot had gedraaid.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van aangever betrouwbaar is en wordt het door de verdediging naar voren gebrachte alternatieve scenario verworpen.
Opzet op de dood van aangever
De rechtbank stelt vast dat verdachte aangever met een mes van ongeveer 25 centimeter in de buik heeft gestoken. Algemene ervaringsregels leren dat wanneer met een groot mes in de buik wordt gestoken – gelet op de zich in de buik bevindende vitale delen – dodelijk letsel kan worden toegebracht. Door te handelen zoals verdachte heeft gedaan, is de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel van aangever ontstaan. De rechtbank is van oordeel dat de door verdachte verrichte handelingen – te weten het steken in de buik en het been van aangever – naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het gevolg – de dood van aangever – dat het niet anders kan dan dat verdachte die kans heeft aanvaard. Van bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, is niet gebleken.
Begin van uitvoering
Ook het verweer van de raadsvrouw dat verdachte geen begin heeft gemaakt aan de uitvoering van het misdrijf en daarom niet kan worden gesproken van een poging tot doodslag, wordt verworpen. Zoals door de rechtbank hiervoor is vastgesteld, heeft verdachte aangever met een mes in zijn buik en been gestoken. Naar het oordeel van de rechtbank levert dit een begin van uitvoering op, nu het steken met een mes naar de uiterlijke verschijningsvorm moet worden beschouwd als te zijn gericht op voltooiing van het voorgenomen misdrijf.
Steekwond been: geen zwaar lichamelijk letsel
Nu van de steekwond in het been van aangever slechts bekend is dat er in het ziekenhuis hechtingen zijn gezet en verdere informatie over het verloop van het herstel ontbreekt, kan deze wond niet als zwaar lichamelijk letsel worden aangemerkt. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van de onder feit 2 primair ten laste gelegde zware mishandeling.
Door het steken met een mes in het been, waarin zich onder meer diverse zenuwen en spieren bevinden, bestaat echter wel de aanmerkelijke kans dat deze zenuwen en spieren onherstelbaar beschadigd raken. Door haar handelen heeft verdachte de kans op dit zwaar lichamelijk letsel ook aanvaard. De onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling acht de rechtbank daarom wel wettig en overtuigend bewezen.
Conclusie
Uit het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair en feit 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
4.3.2 Ten aanzien van feit 3

Bewijsmiddelen

De aangifte van [slachtoffer]
Plaats delict: Eemnes
Pleegdatum: 29 september 2020. [9]
Ik had in mijn woonkamer een fles parfum, merk Thierry Mugler, Angel, voor haar (de rechtbank begrijpt: verdachte) klaargezet om te gebruiken. Ze kwam binnen. Ik zag vervolgens dat mijn fles parfum Thierry Mugler, Angel, niet meer op de bartafel stond. Ik zag dat zij een tas bij zich droeg. [10] Ik hoorde dat zij tegen de politie zei dat zij [verdachte] heette. [11]
Onderzoek tas [verdachte]
Op donderdag 1 oktober 2020 deed ik, verbalisant, onderzoek naar de in beslag genomen tas van de verdachte [verdachte] . In deze tas werd door mij een doorzichtige, stervormige fles inhoudende een blauwkleurige parfum van het merk Thierry Mugler, Angel, aangetroffen. Deze fles voldeed volledig aan de omschrijving die aangever [slachtoffer] had gegeven. [12]

Bewijsoverwegingen

Diefstal parfum
Het alternatieve scenario dat door de verdediging omtrent de diefstal van de parfum naar voren is gebracht, namelijk dat de bij verdachte aangetroffen parfum van haarzelf was en verdachte en aangever bij de afspraak dus beiden in het bezit waren van een zelfde fles parfum, acht de rechtbank niet aannemelijk. In dit oordeel heeft de rechtbank meegewogen dat verdachte hierover tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Op 1 oktober 2020 heeft ze bij de politie verklaard dat ze de parfum zelf heeft gekocht door aan een vriendin geld te geven
(pagina 66 en 67 van het dossier), terwijl zij ter zitting heeft verklaard dat ze de parfum van een vriendin cadeau heeft gekregen.
Partiële vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om tot een bewezenverklaring van de aan verdachte ten laste gelegde diefstal van een geldbedrag van € 300,00 te kunnen komen. Aangever heeft immers verklaard dat hij twee keer € 150,00 ter betaling aan verdachte heeft gegeven
(pagina 96 van het dossier). Dit betekent dat verdachte het geldbedrag anders dan door misdrijf onder zich had, zodat juridisch gezien nu eenmaal niet van een diefstal kan worden gesproken. Verdachte moet dus van de diefstal van de € 300,00 worden vrijgesproken.
De rechtbank concludeert op grond van de bewijsmiddelen dat verdachte parfum van aangever heeft gestolen. Naar het oordeel van de rechtbank kan echter niet wettig en overtuigend worden bewezen dat zij dit met geweld heeft gedaan. Het geweld dat verdachte tegen aangever heeft gebruikt staat niet in (voldoende) verband met de diefstal, maar was een reactie op de bedreigende situatie die voor haar was ontstaan. De rechtbank zal verdachte daarom ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Conclusie
Uit het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte de parfum van aangever heeft gestolen.

BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

1 (primair)

op 29 september 2020 te Eemnes, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] (met kracht) met een mes diep in de rechterzijde van de buik en in de zijkant van het rechterbovenbeen heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2 (subsidiair)

op 29 september 2020 te Eemnes, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] (met kracht) met een mes in de zijkant van het rechterbovenbeen heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
op 29 september 2020 te Eemnes, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, heeft weggenomen een fles parfum (Angel) die aan een ander dan aan verdachte toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] .
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN EN VERDACHTE

6.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van feit 1 en feit 2 komt, verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat verdachte een geslaagd beroep op (putatief) noodweer(exces) toekomt. De raadsvrouw heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Noodweer
Primair heeft de raadsvrouw een beroep gedaan op noodweer. Zij heeft hiertoe – kort gezegd – aangevoerd dat het voor verdachte feitelijk onmogelijk was zich aan het geweld van aangever te onttrekken. Verdachte wist vooraf niet dat zij in een schimmige spelsituatie terecht zou komen en toen zij wilde vertrekken ontdekte zij dat de deur was afgesloten. Aangever kwam met een bijl de trap af en had later een mes. Er bestond daarom een reëel risico op een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van haar lijf, eerbaarheid en goed.
Noodweerexces
Indien de rechtbank aanneemt dat niet is voldaan aan de proportionaliteitseis, dan is volgens de raadsvrouw sprake van noodweerexces. De som van de gedragingen van aangever heeft er volgens de raadsvrouw toe geleid dat verdachte vanuit een hevige gemoedstoestand handelde. Verdachte werd eerst aangevallen met een bijl en vervolgens met een mes. Ze was ingesloten in een ruimte en kon niet weg. Er is sprake van een verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging.
Putatief noodweer
Mocht de rechtbank dit verweer niet volgen, dan is volgens de raadsvrouw sprake van putatief noodweer. Volgens de raadsvrouw mocht verdachte redelijkerwijs veronderstellen dat haar insluiting en de bedreiging met de bijl zouden worden opgevolgd door verdere agressievormen. Het handelen van verdachte is daarom begrijpelijk en verontschuldigbaar.
6.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van verdachte zich niet verhoudt tot een noodweerverweer. Verdachte stelt namelijk dat niet zij, maar aangever zichzelf heeft gestoken en daarmee ontkent zij feitelijkheden die moeten worden aangenomen voor de beoordeling van een eventueel gerechtvaardigd beroep op noodweer.
Volgens de officier van justitie is geen sprake van een noodweersituatie voor verdachte. Aangever handelde juist uit noodweer, omdat verdachte zonder diensten te verrichten wilde vertrekken met het geld en de parfum van aangever. Daarbij heeft verdachte niet gehandeld conform het subsidiariteitsvereiste. Zij had immers het geld en de parfum terug kunnen geven en het pand kunnen verlaten. Ook heeft verdachte niet proportioneel gehandeld, omdat zij aangever met een groot mes levensgevaarlijk heeft verwond, terwijl aangever ongewapend was en verdachte slechts werd vastgehouden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Noodweer
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van iemands eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor aanranding. De verdediging hiertegen moet noodzakelijk en geboden zijn door de omstandigheden.
De rechtbank gaat voor de feitelijke gang van zaken uit van de verklaring van aangever en verwijst in dit kader naar de overwegingen hierboven over de betrouwbaarheid van de verklaring van aangever. De rechtbank stelt voorop dat niet is gebleken dat aangever direct voorafgaand aan het steekincident fysiek geweld tegen verdachte heeft gebruikt. Verdachte legt aan haar beroep op (putatief) noodweer(exces) in het bijzonder ook ten grondslag dat aangever met een mes op haar afkwam en heeft gestoken in haar richting. Die feitelijke grondslag is echter zoals is overwogen niet aannemelijk geworden. Wel is voor verdachte een bedreigende situatie ontstaan doordat aangever de deur op slot had gedaan, het licht uit had gedaan en doordat hij de trap af is gelopen met een grote bijl terwijl verdachte beneden stond. Dat aangever daarna de bijl onderaan de trap heeft neergezet, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat het dreigende gevaar voor aanranding van het lijf van verdachte was geëindigd. De bijl bleef immers in de buurt van verdachte en aangever staan, de deur zat nog op slot en het licht was nog uit. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar voor ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging mogelijk noodzakelijk en geboden was en dat er voor verdachte geen redelijke en reële mogelijkheid bestond om zich aan de dreigende aanranding te onttrekken.
Het door verdachte gekozen verdedigingsmiddel, te weten het steken in de buik en het been van aangever, staat naar het oordeel van de rechtbank echter niet in redelijke verhouding tot de ernst van de (dreigende) aanranding. Het moet verdachte duidelijk zijn geweest dat het aangever te doen was om het terugkrijgen van het geld en de parfum. Aangever heeft immers vaak tegen verdachte gezegd dat hij zijn geld en parfum terug wilde hebben voordat hij de deur open wilde doen. Toen aangever de goederen uit de tas van verdachte wilde pakken, heeft verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden door naar een mes te grijpen en aangever meermalen met dat mes te steken, waaronder op een levensgevaarlijke plek in het lichaam.
Verdachte komt om die reden geen geslaagd beroep op noodweer toe.
Noodweerexces
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of verdachte zich met succes kan beroepen op noodweerexces. De rechtbank stelt voorop dat uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat voor een geslaagd beroep op noodweerexces sprake moet zijn van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van een noodzakelijke verdediging. Binnen noodweerexces is niet alles toelaatbaar; de overschrijding van de proportionaliteitsgrenzen moet nog wel redelijk zijn.
De rechtbank leidt uit het dossier af dat sprake was van een hevige gemoedsbeweging bij verdachte. Zij heeft namelijk geschreeuwd van angst, wat ook wordt bevestigd door de vriend van aangever die 112 belt
(pagina 47 en 48 van het dossier). Hoewel niet met zekerheid kan worden uitgesloten dat de gemoedsbeweging van verdachte mede werd veroorzaakt door andere factoren zoals eerdere traumatische gebeurtenissen in haar leven of gebruik van middelen, acht de rechtbank het aannemelijk dat de omstandigheden waaronder de gebeurtenissen hebben plaatsgevonden op dat moment van doorslaggevende betekenis zijn geweest voor het ontstaan van de hevige gemoedsbeweging.
Nadat aangever zijn hand in de tas van verdachte stopte, stak zij hem met een mes op een vitale plaats in het lichaam, te weten de buik. Toen hij wilde wegkruipen, stak zij hem nogmaals in zijn been. De rechtbank is van oordeel dat verdachte daarmee de grenzen van proportionaliteit dermate heeft overschreden, dat niet kan worden gesproken van een verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van een noodzakelijke verdediging.
Een geslaagd beroep op noodweerexces komt verdachte onder deze omstandigheden dan ook niet toe.
Putatief noodweer
Tot slot moet de rechtbank de vraag beantwoorden of sprake was van een verontschuldigbare dwaling aan de kant van verdachte, bijvoorbeeld omdat zij niet alleen kon, maar redelijkerwijs ook mocht menen dat zij zich moest verdedigen op de wijze als zij heeft gedaan omdat zij verontschuldigbaar zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld.
Het dreigende gevaar tot aan het steekincident, zoals de rechtbank dat hiervoor heeft vastgesteld, komt in grote lijnen overeen met de verklaring van aangever. De rechtbank gaat niet uit van de lezing van verdachte die inhoudt dat aangever een mes tegen de buik en keel van verdachte hield. Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank daarom niet verontschuldigbaar gedwaald omtrent de situatie van belaging waarin zij dacht te verkeren. Het beroep op putatief noodweer slaagt dan ook niet.
Conclusie
De rechtbank verwerpt het verweer op zowel noodweer, noodweerexces als putatief noodweer. Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten of van verdachte uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar en de verdachte is strafbaar.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1 primair:
poging tot doodslag;
feit 2 subsidiair:
poging tot zware mishandeling;
feit 3:
diefstal.

OPLEGGING VAN STRAF

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf (5) jaar met aftrek van het voorarrest.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft het volgende aangevoerd. Verdachte heeft een zeer traumatisch jaar achter de rug, waardoor zij last heeft van paniek- en angstaanvallen. De langdurige detentie breekt verdachte op. Ze heeft veelvuldig te maken met geweld van medegedetineerden in de gevangenis, heeft suïcidale gedachten en lijdt onder epileptische aanvallen. De vordering van de officier van justitie staat volgens de raadsvrouw niet in verhouding tot het belang dat verdachte de juiste hulp krijgt in de vorm van een klinische behandeling, in plaats van een langdurige detentie. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis.

Het oordeel van de rechtbank

Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en een poging tot zware mishandeling door aangever met een mes in zijn been en buik te steken, waarbij aangever ernstig letsel heeft opgelopen. Aangever is aan de steekverwonding in zijn buik geopereerd. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van zulke vormen van geweld nog lange tijd nadelige gevolgen kunnen ondervinden in hun dagelijks functioneren. Ook uit de door zijn raadsvrouw ter zitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat de impact van het handelen van verdachte tot op de dag van vandaag nog groot is voor aangever.
Door haar handelen heeft verdachte op zeer grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Behalve de impact van de feiten op de slachtoffers en hun familie, dragen misdrijven als deze ook bij aan algemene gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een diefstal.
De rechtbank houdt er in het voordeel van verdachte bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening mee dat er sprake was van bijzondere omstandigheden en dat aangever ook heeft bijgedragen aan de escalatie van de situatie, nu hij de deur had afgesloten en met een bijl de trap af is gelopen. Deze omstandigheden leiden – zoals de rechtbank heeft overwogen – er niet toe dat verdachte niet strafbaar is, maar wegen wel mee in de mate van verwijtbaarheid en de straftoemeting.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het op naam van verdachte staand uittreksel justitiële documentatie van 8 december 2020, waaruit blijkt dat zij in de afgelopen vijf jaren meermalen is veroordeeld ter zake van diefstallen.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het Pro Justitia-rapport van 29 december 2020, opgesteld door J.L.C. Hoerée. Hieruit blijkt dat verdachte lijdt aan een borderline persoonlijkheidsstoornis, een stoornis in het gebruik van cocaïne en benzodiazepines, en een posttraumatische stressstoornis.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 4 maart 2021, opgesteld door A. Oppelaar. Daaruit blijkt dat verdachte voorafgaand aan haar detentie geen structurele dagbesteding en geen vaste woon- of verblijfplaats had, en dat sprake was van middelenproblematiek, prostitutiewerkzaamheden en psychische problematiek. In de afgelopen jaren heeft verdachte verschillende ambulante behandelingen gehad bij GGZ InGeest, maar zij heeft deze niet altijd met goed gevolg afgerond. De reclassering adviseert bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling en begeleid wonen.
De straf
Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten is naar het oordeel van de rechtbank alleen een gevangenisstraf van lange duur passend.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur van de straf gelet op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Bij veroordelingen voor poging tot doodslag door meerdere messteken, zonder recidive op het gebied van geweldsdelicten, wordt doorgaans een gevangenisstraf van ongeveer drie jaar opgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding een hogere straf op te leggen en wijkt daarom af van de eis van de officier van justitie.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, een passende straf is. In de persoonlijke omstandigheden van verdachte en in de bijzondere situatie waarin de feiten hebben plaatsgevonden, ziet de rechtbank aanleiding om een jaar daarvan voorwaardelijk op te leggen. De rechtbank zal daarbij de bijzondere voorwaarden opleggen die door de reclassering zijn geadviseerd.
De voorlopige hechtenis
De rechtbank zal, gelet op de bewezenverklaring en de op te leggen gevangenisstraf, het verzoek om opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis afwijzen.

BESLAG

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de hoes en het mes worden verbeurdverklaard. De in beslag genomen € 300,00 mogen retour naar de rechthebbende. De € 50,00 mag terug naar de verdachte.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht teruggave te gelasten van de in beslag genomen voorwerpen die aan verdachte toebehoren.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Verbeurdverklaring
De rechtbank zal de hoes en het mes verbeurd verklaren. Met behulp van deze goederen zijn de bewezenverklaarde feiten 1 en 2 begaan.
Teruggave aan de rechthebbende
De rechtbank zal teruggave gelasten van de in beslag genomen € 300,00 en de handschoen aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende hiervan kan worden aangemerkt, te weten [slachtoffer] .
Teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de in beslag genomen € 50,00, nu dit bedrag aan verdachte toebehoort. Het geld is niet vatbaar voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering verzet zich niet tegen teruggave.

BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 11.242,35. Dit bedrag bestaat uit € 1.242,35 materiële schade en € 10.000,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd de gehele vordering toe te wijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met toepassing van de wettelijke rente.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering een onevenredige belasting oplevert voor het strafgeding en de vordering daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Subsidiair heeft zij het volgende aangevoerd.
Materiële schade
De vordering is onvoldoende onderbouwd. De medische schade en de kosten voor de fysiotherapie kan aangever verhalen op zijn zorgverzekering. De pyjama is door derden opengeknipt en die schade kan daarom niet aan verdachte worden toegerekend. Ook de schade met betrekking tot de landkaart is niet aan verdachte te wijten, omdat zij zichzelf diende te verdedigen met een brandblusser. De kosten van de brandblusser kunnen bij de verzekeraar worden verhaald.
Immateriële schade
Het is onduidelijk waaruit de blijvende fysieke schade van aangever bestaat en of sprake is van een causaal verband tussen het handelen van verdachte en de fysieke schade. De psychische problemen van aangever speelden al voor het incident van 29 september 2020. Het faillissement van het bedrijf van aangever kan niet aan verdachte worden toegerekend, nu er al eerder problemen met het bedrijf bestonden en de corona-uitbraak de oorzaak kan zijn van het faillissement.

Het oordeel van de rechtbank

Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank is van oordeel dat behandeling van de vordering geen onevenredige belasting voor het strafproces oplevert.
Materiële schade
[slachtoffer] heeft in totaal € 1.242,35 gevorderd ter zake van medische kosten, daggeldvergoeding ziekenhuis, zijden pyjama, body latex, landkaart, brandblusser en fysiotherapie.
De schadeposten medische kosten, daggeldvergoeding ziekenhuis, zijden pyjama en body latex zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en ook is komen vast te staan dat de benadeelde partij voornoemde schade rechtstreeks heeft geleden als gevolg van de bewezenverklaarde feiten, ter hoogte van € 1.157,45. De rechtbank zal dit deel van de vordering toewijzen. Het toe te wijzen bedrag dient te worden vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf 29 september 2020 tot de dag van volledige betaling.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat als gevolg van de door verdachte gepleegde feiten ook schade is ontstaan ten aanzien van de posten landkaart en brandblusser. Deze schade is immers ontstaan toen verdachte zich voorafgaande aan het steekincident op enig moment door de dreigende situatie genoodzaakt zag om zich te verdedigen met een brandblusser. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft € 10.000,00 aan immateriële schade gevorderd. Omdat sprake is van letsel, komt de benadeelde partij in aanmerking voor toekenning van immateriële schadevergoeding. De rechtbank acht, gelet op vergelijkbare zaken en op de omstandigheden van het geval, een bedrag van € 10.000,00 billijk en waardeert de schade op dat bedrag. De rechtbank zal de vordering daarom tot een bedrag van € 10.000,00 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 29 september 2020 tot de dag van volledige betaling.
Totaal
De rechtbank zal de vordering tot een bedrag van € 11.157,45 toewijzen.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 11.157,45, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 29 september 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 90 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 45, 55, 57, 287, 302 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 primair, feit 2 subsidiair en feit 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder feit 1 primair, feit 2 subsidiair en feit 3 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van drie (3) jaren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf
een gedeelte van een (1) jaar niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van twee (2) jaren vast;
- stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
* zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Inforsa op het adres Vlaardingenlaan 5, 1059 GL Amsterdam. Verdachte blijft zich gedurende de proeftijd melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* zich gedurende de proeftijd laat opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start zo snel mogelijk. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
* zich laat behandelen door een zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend op de klinische behandeling. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
* verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, indien de reclassering nodig acht. Het verblijf start aansluitend op de klinische behandeling. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem/haar heeft opgesteld.
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Beslag
- verklaart de volgende voorwerpen
verbeurd:
  • 1 STK Hoes;
  • 1 STK Mes;
- gelast de
teruggave aan verdachtevan het volgende voorwerp:
50 EUR;
- gelast de
teruggave aan de rechthebbende [slachtoffer]van de volgende voorwerpen:
  • 300 EUR;
  • 1 STK Handschoen;
Benadeelde partij
  • wijst de vorderingvan [slachtoffer]
    toe tot een bedrag van € 11.157,45;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 september 2020 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat
  • bepaalt dat verdachte van haarverplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als zij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Voorlopige hechtenis
- wijst het verzoek tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis af.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mrs. N.M. Spelt en M.E. Falkmann, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Broere, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 mei 2021.
mr. N.M. Spelt is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Bijlage: de tenlastelegging

Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
zij op of omstreeks 29 september 2020 te Eemnes, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] , opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, (diep) in de (rechterzijde van de) buik, althans in het bovenlichaam, en/of in (de zijkant van) het rechterbovenbeen heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 29 september 2020 te Eemnes, althans in Nederland, aan [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (diepe) steekwond in de lever en/of in de darmen en/of in de (rechterzijde van de) buik, althans in het bovenlichaam, heeft
toegebracht door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, (diep) in de (rechterzijde van de) buik, althans in het bovenlichaam, te steken/ te snijden;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 29 september 2020 te Eemnes, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, (diep) in de (rechterzijde van de) buik, althans in het bovenlichaam, heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
zij op of omstreeks 29 september 2020 te Eemnes, althans in Nederland, aan [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (diepe) steekwond in (de zijkant van) het rechterbovenbeen heeft toegebracht door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, (diep) in (de zijkant van) het rechterbovenbeen te steken/ te snijden;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 29 september 2020 te Eemnes, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, (diep) in (de zijkant van) het
rechterbovenbeen heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
zij op of omstreeks 29 september 2020 te Eemnes, althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fles parfum (Angel) en/of een geldbedrag, te weten in totaal 300 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te
maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, naar die [slachtoffer] uit te halen en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] (met kracht) met vernoemd mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (diep) in de (rechterzijde van de) buik, althans het bovenlichaam, en/of in (de zijkant van) het rechterbovenbeen te steken/snijden en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] (wederom) aan te vallen met voornoemd mes, (waarna) een worsteling tussen verdachte en/of die [slachtoffer] ontstond en/of (waardoor) die [slachtoffer] in de handen werd gesneden/gestoken;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd 2020316766, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 237. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 8 oktober 2020, pagina 95.
3.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 8 oktober 2020, pagina 96.
4.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 8 oktober 2020, pagina 97.
5.Een proces-verbaal van bevindingen van 2 oktober 2020, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , pagina 152 en 154, met fotobijlage.
6.Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer] van 22 oktober 2020, pagina 146.
7.Een geschrift, te weten een letselrapportage over [slachtoffer] van 18 oktober 2020, opgesteld door G. Tan, forensisch arts GGD regio Utrecht, pagina 232.
8.Een geschrift, te weten een letselrapportage over [slachtoffer] van 18 oktober 2020, opgesteld door G. Tan, forensisch arts GGD regio Utrecht, pagina 233.
9.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 8 oktober 2020, pagina 95.
10.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 8 oktober 2020, pagina 96.
11.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 8 oktober 2020, pagina 97.
12.Een proces-verbaal van bevindingen van 1 oktober 2020, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 4] , pagina 79.