ECLI:NL:RBMNE:2021:1798

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 april 2021
Publicatiedatum
3 mei 2021
Zaaknummer
UTR 20/4178
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen onbevoegdverklaring in bestuursrechtelijke zaak met betrekking tot ambtenarenrecht

In deze zaak gaat het om het verzet van de opposant tegen de uitspraak van de rechtbank van 16 december 2020, waarin de rechtbank zich onbevoegd verklaarde. De opposant had op 16 november 2020 beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat de brieven van de Belastingdienst geen besluit waren in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De zitting voor het verzet vond plaats op 7 april 2021, waarbij de opposant aanwezig was, maar de Belastingdienst niet. De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de opposant sinds 1 juli 2019 met prepensioen is gegaan en dat zijn verzoek om heroverweging na de inwerkingtreding van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (Wrna) is gedaan. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om anders te oordelen dan in de eerdere uitspraak, en dat het verzet ongegrond is. De rechtbank bevestigt dat de uitspraak van 16 december 2020 in stand blijft, omdat de brieven van de Belastingdienst niet als besluiten kunnen worden aangemerkt. De beslissing is genomen door mr. S.G.M. van Veen en is op 20 april 2021 openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4178-V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 april 2021 op het verzet van

[opposant] , te [woonplaats] , opposant.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat opposant heeft ingediend op 16 november 2020.
In de uitspraak van 16 december 2020 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard.
Opposant is tegen deze uitspraak in verzet gegaan. De zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2021. Opposant is verschenen. Belastingdienst/Klantinteractie en -services (hierna: Belastingdienst) is niet verschenen (met bericht van verhindering).

Overwegingen

1. De rechtbank heeft zich in de uitspraak van 16 december 2020 onbevoegd verklaard, omdat zij van oordeel is dat de brieven van de Belastingdienst waarin gereageerd is op het verzoek van opposant om heroverweging van een eerder genomen standpunt geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De rechtbank had geen twijfel over de uitkomst van de zaak en heeft uitspraak gedaan zonder eerst een zitting te houden. Dat mag op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. In deze zaak moet worden beoordeeld of de rechtbank toen terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel over de uitkomst was en dat er dus geen zitting nodig was.
De rechtbank kijkt (nog) niet of opposant gelijk heeft met zijn beroep. Dat gebeurt pas als de rechtbank van oordeel is dat de uitspraak van de rechtbank van 16 december 2020 niet juist was.
3. Volgens opposant is de uitspraak van de rechtbank van 16 december 2020 niet juist omdat de Belastingdienst vóór 1 januari 2020 besluiten heeft genomen waarbij opposant belang heeft. Volgens opposant is dan ook artikel 16 van de Ambtenarenwet 2017 van toepassing. Opposant verwijst hierbij naar het besluit van de Belastingdienst om de vacature van de functie die opposant tot zijn prepensioen op 2 juli 2019 vervulde in september 2019 open te stellen op het niveau van salarisschaal 13.
4
.De rechtbank overweegt het volgende
.Met ingang van 1 januari 2020 is de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (Wrna) van kracht geworden. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Ambtenarenwet 2017 (Aw 2017) behouden krachtens deze wet genomen besluiten die zijn genomen voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I van de Wrna hun geldigheid. Ingevolge artikel 16, tweede lid, van de AW 2017 blijft ten aanzien van de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen alsmede de behandeling van zodanig bezwaar of beroep tegen een op grond van deze wet genomen besluit dat vóór 1 januari 2020 is bekendgemaakt, het recht van toepassing zoals dat gold voor 1 januari 2020. Het dient dan wél om een besluit te gaan in de zin van artikel 1:3, eerste lid van de Awb.
5. De vragen die de rechtbank in deze verzetprocedure als eerst dient te beantwoorden is of de brieven van 2 september 2020 en 18 december 2019 van verweerder een besluit betreffen in de zin van artikel 1:3, eerste lid van de Awb en of de rechtbank zich dus terecht onbevoegd heeft verklaard.
6. In wat opposant in verzet heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 16 december 2020 is gedaan. Vast staat dat opposant sinds 1 juli 2019 met prepensioen is gegaan. Feitelijk verzoekt opposant op 10 januari 2020 – dus na inwerkingtreding van de Wrna - om een heroverweging inhoudende een nabetaling van een salaris omdat hij van mening is dat hem destijds niet de juiste salarisschaal is toegekend.
De rechtbank ziet dan ook geen aanknopingspunt – gezien het toepasselijke overgangsrecht van artikel 16, eerste lid van de Aw 2017 – om zich bevoegd te achten en wijst in dit verband naar de Memorie van Toelichting bij artikel 16 van de Ambtenarenwet (destijds nog artikel 13).
“In het voorgestelde artikel 13, eerste lid, wordt bepaald dat voorafgaand aan de inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel genomen besluiten hun rechtskracht behouden. In het tweede lid wordt bepaald dat procedures die worden gevoerd inzake een op grond van de Ambtenarenwet of artikel 50, eerste lid, van de Politiewet 1993 genomen besluit of handeling, op grond van het oude recht worden voortgezet. Is bijvoorbeeld bezwaar of beroep ingesteld tegen een ontslag dat vóór de inwerkingtreding is ingegaan, dan kan tot en met de Centrale Raad van Beroep worden geprocedeerd. Wordt het ontslagbesluit vernietigd na de inwerkingtreding van onderhavig voorstel van wet, dan herleeft de aanstelling als gevolg van de vernietiging en wordt deze op grond van artikel 12, eerste lid, met terugwerkende kracht tot de inwerkingtreding van onderhavig voorstel van wet alsnog omgezet in een arbeidsovereenkomst (tenzij de rechter de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit voor gedekt verklaart).
Artikel 13 is overigens niet alleen van toepassing op ontslagbesluiten, maar op alle besluiten en handelingen waartegen op grond van het thans geldende recht bezwaar, beroep of hoger beroep kan worden ingesteld. Op grond van het eerste lid blijft zo’n besluit in stand. Op grond van het tweede lid kunnen lopende procedures worden voortgezet. Het betreft alle vormen van geweigerde bevorderingen, disciplinaire maatregelen, terugvorderingen e.d., ook als die besluiten onder het nieuwe recht niet meer zouden kunnen worden genomen”
7. In het onderhavige geval is geen sprake van een besluit dan wel een lopende procedure zoals hiervoor vermeld in de Memorie van Toelichting. Verzoeker heeft immers na
1. januari 2020 – dus na inwerkingtreding van de Wrna – verzocht om een heroverweging zoals hiervoor onder 6. vermeld. Dit betekent dat het verzet ongegrond is en de uitspraak van de rechtbank van 16 december 2020 in stand blijft.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van O. Asafiati, griffier
.De beslissing is uitgesproken op 20 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier de rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak kunt u niet in hoger beroep.