In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 30 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de heffingsambtenaar van de gemeente. Eiseres had beroep ingesteld tegen de vastgestelde WOZ-waarde van haar woning aan de [adres 1] te [woonplaats] voor het belastingjaar 2020, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 521.000,-. Eiseres betoogde dat de waarde niet overeenkwam met de koopsom van € 500.000,- die zij op 6 december 2018 voor de woning had betaald. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet had aangetoond dat de koopsom niet de waarde in het economische verkeer vertegenwoordigde. De rechtbank concludeerde dat de koopovereenkomst op marktconforme wijze tot stand was gekomen en dat de overeengekomen prijs de waarde in het economische verkeer was. De rechtbank vernietigde de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar en stelde de WOZ-waarde vast op € 500.000,-. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.