Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
2.Wrakingsverzoek is kennelijk ongegrond
“Voor het verrichten van een proceshandeling zal aan een in het geding verschenen partij een termijn van vier weken worden verleend, die – op verzoek van één der partijen – met één termijn van vier weken kan worden verlengd. Verder uitstel wordt niet verleend, behalve wanneer sprake is van (in beginsel) een eenstemmig verzoek van partijen of op een schriftelijk, gemotiveerd verzoek van één partij op grond van klemmende redenen.”In de onderliggende zaak is aan de gedaagde partij in eerste instantie een uitstel voor antwoorden verleend tot de rolzitting van 10 maart 2021 en daarna nogmaals tot de rolzitting van 7 april 2021. Gelet op het bepaalde in artikel 133 lid 2 Rv in samenhang met artikel 2.9 van het procesreglement kon de kantonrechter niet anders beslissen dan om het gevraagde uitstel toe te staan. Enige vooringenomenheid of partijdigheid van de kantonrechter kan daar – naar objectieve maatstaven – naar het oordeel van de wrakingskamer niet uit worden afgeleid.