ECLI:NL:RBMNE:2021:1789

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 april 2021
Publicatiedatum
3 mei 2021
Zaaknummer
520450 / HA RK 21-87
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen kantonrechter wegens vermoedens van omkoperij en partijdigheid

In deze wrakingszaak heeft verzoeker, Dr. [verzoeker], op 6 april 2021 een verzoek ingediend tot wraking van de kantonrechter in een andere procedure. Verzoeker vermoedt dat de kantonrechter en/of de administratie van de rechtbank omgekocht zijn, omdat de gedaagde partij herhaaldelijk uitstel heeft gekregen voor het indienen van een conclusie van antwoord. Verzoeker stelt dat deze uitstelverleeningen in strijd zijn met de wet en dat hij hierdoor oneerlijk wordt behandeld. Hij heeft zijn verzoek onderbouwd met verschillende argumenten, waaronder het feit dat de gedaagde partij niet tijdig heeft gereageerd en dat er sprake zou zijn van discriminatie in de behandeling van de zaak.

De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld en geconcludeerd dat het kennelijk ongegrond is. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de kantonrechter op de rolzitting van 3 februari 2021 ten onrechte verstek heeft verleend, maar dat dit geen aanwijzing vormt voor partijdigheid. De wrakingskamer heeft verder opgemerkt dat de kantonrechter de wet correct heeft toegepast en dat er geen objectieve maatstaven zijn die wijzen op vooringenomenheid. De beslissing om het wrakingsverzoek ongegrond te verklaren is op 30 april 2021 openbaar uitgesproken.

De wrakingskamer heeft de procedure van verzoeker met zaaknummer 9006219/UC EXPL 21-1018 opgedragen om voort te zetten in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 520450 / HA RK 21-87
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
30 april 2021
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
Dr. [verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
gemachtigde: Stichting Juridisch Centrum
(verder te noemen: verzoeker).

1.De procedure

1.1.
Verzoeker heeft op 6 april 2021 een verzoek ingediend tot wraking van de kantonrechter in de zaak met zaaknummer 9006219/UC EXPL 21-1018. Op 16 april 2021 heeft verzoeker een nadere aanvulling gegeven op zijn verzoek.
1.2.
Verzoeker stelt dat er aanwijzingen zijn dat de kantonrechter en/of de administratie van de rechtbank omgekocht is/zijn, of onder druk is gezet, of de zaak niet serieus en rechtmatig behandelt, waardoor de gedaagde partij oneerlijke steun en kansen worden geboden. Verzoeker heeft de vrees dat hij zwaar wordt benadeeld door de kantonrechter. Dit is de reden dat hij de kantonrechter wenst te wraken. Verzoeker legt aan zijn verzoek – kort samengevat – de volgende omstandigheden ten grondslag:
- er is door de kantonrechter aan de gedaagde partij nu feitelijk voor de derde keer uitstel verleend (3 februari – 10 maart – 7 april 2021) voor het indienen van een conclusie van antwoord. Een derde uitstel kan alleen verleend als de andere partij – in dit geval verzoeker – daarmee instemt. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt waaraan de kantonrechter zonder motivering voorbij is gegaan;
- in de brief van 10 februari 2021 van de rechtbank staat dat de kantonrechter aan gedaagde partij op de rolzitting van 3 februari 2021 verstek had verleend en dat gedaagde dit verstek op 9 februari 2021 heeft gezuiverd. In een e-mailbericht van gedaagde partij van 1 april 2021 leest verzoeker echter dat gedaagde partij op 2 februari 2021 al per faxbericht om uitstel zou hebben verzocht. Verzoeker gelooft niet dat gedaagde partij de waarheid spreekt, maar als dit wel het geval is, dan hebben de kantonrechter en de griffier niet de waarheid gesproken. In ieder geval levert dit een aanwijzing op dat er sprake is van corruptie in deze zaak;
- er is sprake van discriminatie. Normaal gesproken wordt er verstek verleend en vonnis gewezen wanneer gedaagde partij niet verschijnt of tijdig om uitstel vraagt. Alleen een selecte groep (rijke personen en/of bekende bedrijven met een advocaat) krijgen de gelegenheid om zich alsnog te verweren. Dat is in strijd met artikel 139 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
Verzoeker vraagt zich tot slot af of het door de kantonrechter in maart 2021 aan gedaagde partij verleende uitstel rechtmatig is gebeurd. Het uitstel is bij brief van 11 maart 2021 verleend, terwijl een uitstel normaal gesproken op de roldatum (in dit geval 10 maart 2021) wordt verleend. Ook dit is verdacht volgens verzoeker.
1.3.
Verzoeker is bereid het wrakingsverzoek in te trekken als de
kantonrechter rechtmatig en onpartijdig handelt, de rechtspleging herstelt en verzoeker
niet meer benadeelt door het aanvaarden van de te late (ingediend/in te dienen)
conclusie van de gedaagde partij in de zaak met zaaknummer 9006219/UC EXPL 21-1018.
1.4.
De wrakingskamer heeft, gelet op het onderstaande, afgezien van een mondelinge behandeling.

2.Wrakingsverzoek is kennelijk ongegrond

2.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
2.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke
vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang, maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade.
2.3.
De wrakingskamer is van oordeel dat het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond is en licht hierna toe waarom.
2.3.1.
Uit het dossier van de onderliggende zaak blijkt de volgende gang van zaken. Op de rolzitting van 3 februari 2021 heeft de dienstdoende rolrechter verstek verleend aan de gedaagde partij. Op 2 februari 2021 had de gemachtigde van de gedaagde partij zich evenwel per fax gesteld als gemachtigde en om uitstel van antwoorden verzocht. Dit faxbericht is door de rechtbank ontvangen op 2 februari 2021 om 03:38:53 p.m. Door een kennelijke omissie van de griffie is dit bericht voorafgaande aan de rolzitting van 3 februari 2021 niet aan het dossier toegevoegd, waardoor feitelijk ten onrechte verstek is verleend. Uit het dossier blijkt verder dat de gemachtigde van de gedaagde partij op 9 februari 2021 telefonisch contact heeft opgenomen met de griffie en daarbij heeft gewezen op voormeld faxbericht van 2 februari 2021. Naar aanleiding daarvan is beslist dat het verstek is gezuiverd en is aan de gedaagde partij een (eerste) uitstel voor het nemen van een conclusie van antwoord verleend (tot 10 maart 2021). Bij faxbericht van 11 februari 2021 heeft de gemachtigde van de gedaagde partij nogmaals verzocht om een uitstel van vier weken vanaf de rolzitting van 10 maart 2021. Bij brief van 11 maart 2021 heeft de griffie van deze rechtbank aan partijen laten weten dat dit uitstel is verleend tot de rolzitting van 7 april 2021 en dat verder uitstel niet mogelijk zal zijn. Bij brief van 16 maart 2021 heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen het aan de gedaagde partij verleende uitstel. De op dat moment dienstdoende rolrechter heeft de gedaagde partij tot en met 2 april 2021 de gelegenheid gegeven om op het bezwaar van verzoeker te reageren. Op 5 april 2021 heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend, waarna de behandeling van de zaak is geschorst.
2.3.2.
Op grond van artikel 139 Rv verleent de rechter verstek tegen de gedaagde, die niet op de eerste of op een door de rechter nader bepaalde roldatum in het geding verschijnt dan wel verzuimt advocaat te stellen of, indien verschuldigd, het griffierecht niet tijdig voldoet hoewel hem dat bij dagvaarding was aangezegd, en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, en wijst de rechter de vordering toe, tenzij deze hem onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Op grond van artikel 142 Rv heeft de gedaagde tegen wie verstek is verleend zolang het eindvonnis nog niet is gewezen, de bevoegdheid om alsnog in het geding te verschijnen, of om alsnog het griffierecht te voldoen, waardoor de gevolgen van het tegen hem verleende verstek vervallen, behalve ten aanzien van de daardoor veroorzaakte kosten.
2.3.3.
Toegepast op deze zaak volgt uit artikel 139 Rv, gelet op hetgeen onder 2.3.1. is overwogen, dat de kantonrechter op de rolzitting van 3 februari 2021 ten onrechte verstek heeft verleend tegen de gedaagde partij. De gemachtigde van de gedaagde partij had zich immers bij faxbericht van 2 februari 2021 – en dus tijdig – in de procedure gesteld en om uitstel van antwoorden verzocht. Deze omissie is uiteindelijk zonder gevolgen gebleven, omdat de gemachtigde van gedaagde zich op 9 februari 2021 (nogmaals) voordat einduitspraak is gedaan in de zaak, tot de rechtbank heeft gewend. Daardoor zijn op de voet van artikel 142 Rv de gevolgen van het tegen gedaagde verleende verstek vervallen. Hoewel dus initieel sprake is geweest van een omissie, kan hieruit naar objectieve maatstaven geen partijdigheid van de kantonrechter worden afgeleid.
2.3.4.
Op grond van artikel 133 lid 2 Rv kunnen partijen uitstel vragen voor het nemen van conclusies. In artikel 2.9 van het Landelijk Procesreglement voor rolzaken kanton (hierna: procesreglement) staat daarover het volgende vermeld:
“Voor het verrichten van een proceshandeling zal aan een in het geding verschenen partij een termijn van vier weken worden verleend, die – op verzoek van één der partijen – met één termijn van vier weken kan worden verlengd. Verder uitstel wordt niet verleend, behalve wanneer sprake is van (in beginsel) een eenstemmig verzoek van partijen of op een schriftelijk, gemotiveerd verzoek van één partij op grond van klemmende redenen.”In de onderliggende zaak is aan de gedaagde partij in eerste instantie een uitstel voor antwoorden verleend tot de rolzitting van 10 maart 2021 en daarna nogmaals tot de rolzitting van 7 april 2021. Gelet op het bepaalde in artikel 133 lid 2 Rv in samenhang met artikel 2.9 van het procesreglement kon de kantonrechter niet anders beslissen dan om het gevraagde uitstel toe te staan. Enige vooringenomenheid of partijdigheid van de kantonrechter kan daar – naar objectieve maatstaven – naar het oordeel van de wrakingskamer niet uit worden afgeleid.
2.3.5.
Ook de stelling van verzoeker dat – kort gezegd – de wet leidt tot discriminatie, omdat alleen een selecte groep (rijke) personen of bedrijven gebruik kan maken van de in artikel 142 Rv gegeven bevoegdheden, omdat deze personen zich een advocaat kunnen veroorloven, leidt niet tot een andere uitkomst. De bevoegdheid van de kantonrechter beperkt zich tot het op juiste wijze toepassen van de geldende wetgeving. Dat heeft de kantonrechter gedaan. Dat geeft geen blijk van enige vooringenomenheid of partijdigheid.
2.3.6.
Tot slot vindt verzoeker het verdacht dat het laatste uitstel bij brief van 11 maart 2021 is gegeven, terwijl de rolzitting plaatsvond op 10 maart 2021. Ook hieruit kan geen schijn van partijdigheid of vooringenomenheid van de kantonrechter worden afgeleid. Het is een gebruikelijke gang van zaken dat de administratieve afhandeling van de rolzitting een of enkele dagen na de rolzitting zelf plaatsvindt.
2.4.
Omdat het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond is, kan op grond van paragraaf 2.4.2 sub a van het wrakingsprotocol behandeling ter zitting achterwege blijven [1] .

3.De beslissing

De wrakingskamer:
3.1.
verklaart het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond;
3.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de kantonrechter tegen wie het verzoek tot wraking is gericht, de teamvoorzitter van het team waarin de zaak wordt behandeld, andere betrokken partijen en de president van deze rechtbank;
3.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer 9006219/UC EXPL 21-1018 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.A. de Beaufort, voorzitter, en mr. A. van Dijk en mr. J.G. Nicholson als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. C.E.M. Roeleveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 april 2021.
de griffier is buiten staat de voorzitter
deze beslissing te ondertekenen
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Wrakingsprotocol Rechtbank Midden-Nederland d.d. 1 april 2021,