ECLI:NL:RBMNE:2021:1769

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 april 2021
Publicatiedatum
30 april 2021
Zaaknummer
16/135921-19 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel wegens onvoldoende bewijs van drugshandel

Op 30 april 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 16/135921-19, betreffende de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een veroordeelde. De vordering was ingediend door de officier van justitie op 20 maart 2020, met als doel het vaststellen van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat op maximaal € 11.900,-. De rechtbank heeft de vordering afgewezen, omdat uit het onderzoek naar de telefoon van de verdachte niet kon worden afgeleid hoeveel van de contacten in de onderzochte periode betrekking hadden op de verkoop van cocaïne.

Tijdens de terechtzitting op 16 april 2021 heeft de officier van justitie zijn standpunt toegelicht, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.J. Woodrow, primair verzocht om de vordering af te wijzen. Subsidiair werd aangevoerd dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel onbetrouwbaar was, omdat er gevaar van dubbeltellingen bestond en niet kon worden vastgesteld dat elk contact een afnemer van drugs betrof. De rechtbank heeft vastgesteld dat slechts bij 5 van de 244 unieke contacten bevestigd kon worden dat het om drugsgerelateerde contacten ging.

De rechtbank oordeelde dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel in het rapport van 2 juli 2019 niet voldoende onderbouwd was en dat de gebruikte methode, gebaseerd op unieke contacten, niet als grondslag kon dienen voor een realistische inschatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Gezien het vrijspreken van de verdachte voor een aanzienlijk deel van de ten laste gelegde feiten, heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/135921-19 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige kamer op de vordering van de officier van justitie tot ontneming
in de zaak tegen
[veroordeelde] ,
geboren op [1994] te [geboorteplaats] ,
wonende op de [adres] [woonplaats] ,
hierna te noemen: veroordeelde.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De vordering is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 16 april 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officier van justitie mr. J.R.F. Esbir Wildeman en van hetgeen veroordeelde en mr. G.J. Woodrow, advocaat te Tilburg, naar voren hebben gebracht.

2.VORDERING

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De vordering van de officier van justitie van 20 maart 2020 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan het veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel tot een maximumbedrag van € 11.900,-.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op de bepleite vrijspraak in de hoofdzaak, primair verzocht de vordering af te wijzen. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat in de berekening het gevaar van dubbeltellingen schuilt, nu niet kan worden uitgesloten dat de unieke contacten dezelfde personen betreffen als in de WhatsApp-berichten. Verder kan niet worden vastgesteld dat elk contact een afnemer van drugs betreft. Daarnaast is bij slechts van 5 van de 244 unieke contacten bevestigd dat het drugsgerelateerde contacten betreffen, waarbij onduidelijk blijft of het om een afnemer van cocaïne gaat. Ten slotte is het niet mogelijk om op basis van verwijderde WhatsApp-berichten criminele winsten vast te stellen.

3.BEOORDELING VAN DE VORDERING

3.1
De grondslag van de vordering
De veroordeelde is bij vonnis van 30 april 2021 van deze rechtbank veroordeeld voor het volgende strafbare feit:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
in de periode van 15 maart 2019 tot en met 4 juni 2019.
3.2
Het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank is van oordeel dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel in het rapport van 2 juli 2019 niet voldoende is onderbouwd en dat de berekening ook niet op de nagekomen historische verkeersgegevens kan worden gebaseerd.
Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is blijkens het voormelde rapport uitgegaan van de “unieke contacten en dealcontacten”-methode. Ieder uniek contact staat daarbij gelijk aan een transactie ter waarde van € 50,-. In het rapport staat vermeld dat uit het onderzoek van de historische gegevens van de aan verdachte toegeschreven telefoonnummers over de periode 7 oktober 2018 tot en met 3 juni 2019 blijkt dat 244 unieke contacten hebben plaatsgevonden. Verder staat vermeld dat op basis van de hoeveelheid aangetroffen chatberichten ervan kan worden uitgegaan dat over de periode 14 oktober 2018 tot en met 3 juni 2019 (232 dagen) gemiddeld één transactie per dag via Whatsapp heeft plaatsgevonden.
De (aard van deze) contacten zijn in het rapport echter niet nader toegelicht en zijn ook in de nagekomen historische verkeersgegevens niet, althans niet voldoende duidelijk, terug te vinden.
Gelet hierop, alsmede gelet op het vrijspreken van verdachte voor een aanzienlijk deel van de ten laste gelegde pleegperiode, is de rechtbank met de raadsman van oordeel dat het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel met als uitgangspunt het aantal unieke contacten en dealcontacten, gelet op de wijze waarop de methode is uitgewerkt, voor de onderhavige zaak geen grondslag kan zijn voor een realistische inschatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde.
De rechtbank wijst de vordering daarom af.

4.BESLISSING

De rechtbank:
- wijst de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Gerritse, voorzitter, mrs. J.W.B. Snijders Blok en C. van de Lustgraaf, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Jaâter, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 april 2021.
Mr. Snijders Blok is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.