ECLI:NL:RBMNE:2021:1746

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 april 2021
Publicatiedatum
29 april 2021
Zaaknummer
1612019219
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijke geweldpleging in Utrecht

Op 20 april 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2000 in Somalië, die op 18 mei 2019 in Utrecht openlijk geweld heeft gepleegd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren voor openlijke geweldpleging, waarbij hij samen met een medeverdachte geweld heeft gebruikt tegen twee slachtoffers. De zaak kwam aan het licht na een melding van de slachtoffers, die de verdachte en zijn medeverdachte hadden aangesproken op asociaal gedrag, namelijk het vernielen van een fiets. De rechtbank heeft tijdens de zitting op 6 april 2021 de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De officier van justitie, mr. I.R.V. Out, eiste een gevangenisstraf en een taakstraf, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de slachtoffers en getuigen voldoende betrouwbaar waren om tot een veroordeling te komen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld, ook al was niet exact te bepalen wie welke geweldshandeling heeft gepleegd. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schade. De rechtbank heeft de vordering van [slachtoffer 1] tot € 200,00 en die van [slachtoffer 2] tot € 256,81 toegewezen, inclusief wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om de kosten van de benadeelde partijen te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/120192-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 20 april 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] (Somalië),
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 april 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. I.R.V. Out en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. G.G.J. Geerlings, advocaat te Roermond, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair:op 18 mei 2019 te Utrecht openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ;
subsidiair:op 18 mei 2019 te Utrecht [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft mishandeld.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde, nu de verklaringen van de aangevers en de getuigen niet betrouwbaar zijn en uit het dossier niet kan worden afgeleid dat verdachte degene is geweest, die de geweldshandelingen heeft gepleegd.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat slechts kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] heeft geslagen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Bewijsmiddelen [1]
De aangifte van [slachtoffer 2]
Ik was met mijn maat [slachtoffer 1 (voornaam)] op het [naam plein] . Ik denk dat het inmiddels zaterdag 18 mei 2019 was omstreeks 01:30 uur. We liepen op een kruising (opmerking verbalisant: buiten wees de aangever mij de kruising van de [straatnaam] met het [naam plein] aan). Ik hoorde dat [slachtoffer 1 (voornaam)] een groepje van drie jongens aansprak. Ik zag dat de drie jongens naar [slachtoffer 1 (voornaam)] toe liepen. Ik zag dat de jongens [slachtoffer 1 (voornaam)] duwden. Ik zag dat ze dit met zijn drieën deden. [2]
Ik zag dat [slachtoffer 1 (voornaam)] ineens op de grond lag. Ik zag dat de twee donkere jongens hem duwden. Ik ging er vanuit dat een van de donkere jongens hem op de grond had geduwd. Ik zag dat de twee donkere jongens tussen mij en [slachtoffer 1 (voornaam)] in kwamen staan. Ik voelde dat de twee donkere jongens mij weg duwden. Ik voelde dat ik door beide jongens geduwd werd. Ik voelde dat ik een vuistslag in mijn gezicht kreeg. Ik voelde dat ik op mijn rechteroog werd geraakt. Ik voelde dat ik door deze klap ineens op de grond lag. [3] Ik heb pijn in mijn hoofd en voel dat mijn rechteroog pijn doet. [4]
De geneeskundige verklaring van [slachtoffer 2]
Medische informatie betreffende: [slachtoffer 2] , [slachtoffer 2 (voornaam)] .
Uitwendig waargenomen letsel:
- blauw oog rechts;
- hersenschudding.
Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 20 mei 2019. [5]
De aangifte van [slachtoffer 1]
Op 18 mei 2019 liep ik samen met [slachtoffer 2] in de [straatnaam] te [plaatsnaam] . We liepen in de richting van het [naam plein] . Op het moment dat we zo goed als op het [naam plein] liepen, zag en hoorde ik een groep van drie mannen en twee vrouwen praten waarvan er een man de plaatselijke fietsen in elkaar aan het trappen was. Ik liep naar de man toe vroeg “Waar ben jij mee bezig?”. [6]
Ik zag dat de man die kort daarvoor de fietsen had vernield, mij gelijk begon te slaan. Ik kreeg een harde stomp tegen mijn hoofd. Op dat moment voelde ik dat ik een harde stomp in mijn rechter zij kreeg. Dit deed zoveel pijn dat ik dacht dat er een mes ofzo in mijn lichaam zat. Ik zag dat er een tweede man uit de groep naar ons toe kwam lopen. Ik zag en voelde dat man 2 mij vastpakte bij mijn trui. Ik zag dat [slachtoffer 2 (voornaam)] op de straat lag. Hij was ook in elkaar geslagen. [7]
De verklaring van getuige [getuige]
Vandaag, 18 mei 2019, stond ik op het hoekje van het [naam plein] met de [straatnaam] . Op ongeveer 20 meter bij ons vandaan zag ik twee blanke mannen. Ik zag dat deze mannen belaagd werden door twee negroïde mannen. [8] Ik zag dat beide blanke mannen behoorlijke klappen en trappen kregen van de negroïde mannen. Ik zag dat een van de blanke mannen op de grond lag en een keiharde trap in zijn buik kreeg. Dat slaan en schoppen ging er echt hard aan toe. [9]
De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1]
Gisteren (de rechtbank begrijpt: 18 mei 2019) liepen we in [plaatsnaam] . [verdachte (voornaam)] en [medeverdachte 2 (voornaam)] (de rechtbank begrijpt: verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] ) hadden ruzie met twee Nederlandse jongens. [10]
De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2]
Ik zag die kleine Somaliër (de rechtbank begrijpt: verdachte) slaan richting een Nederlandse jongen. [11]
4.3.2
Bewijsoverweging
Anders dan de verdediging acht de rechtbank de verklaringen van de aangevers en getuigen voldoende betrouwbaar om voor het bewijs te gebruiken. De enkele omstandigheid dat de verklaringen op onderdelen afwijken van elkaar, is onvoldoende om de gestelde onbetrouwbaarheid aan te nemen. Het is aannemelijk dat de aangevers en getuigen onder de omstandigheden waaronder het feit plaats heeft gevonden niet elke geweldshandeling hebben waargenomen en onthouden. Dat doet niet af aan de betrouwbaarheid van de verklaringen, nu deze op essentiële punten met elkaar overeenkomen. De rechtbank ziet op grond van het voorgaande geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangevers en de getuige te twijfelen en zal de verklaringen daarom gebruiken voor het bewijs.
Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met medeverdachte [medeverdachte 2] op 18 mei 2019 schuldig heeft gemaakt aan het in vereniging plegen van openlijk geweld tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] .
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken omdat uit het dossier niet blijkt dat verdachte geweldshandelingen zou hebben gepleegd. De rechtbank verwerpt dit verweer, gelet op het volgende.
Van het ‘in vereniging’ plegen van geweld is sprake indien de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld. Niet is vereist dat die bijdrage ten aanzien van elk slachtoffer afzonderlijk voldoende significant is. Bovendien kan iemand die deel uitmaakt van een groep van waaruit geweld wordt gepleegd, strafrechtelijk (ook) aansprakelijk worden gehouden voor het geweld dat door andere leden van die groep wordt gepleegd. Er dient dus te worden beoordeeld of de door verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan de openlijke geweldpleging in zijn totaliteit van voldoende gewicht is.
De rechtbank stelt voorop dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 2] betrokken is geweest bij een vechtpartij. Daarbij hebben zij zich tezamen en op agressieve wijze gericht tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] door hen te slaan en te schoppen. Uit de verklaringen van aangevers en de getuige blijkt dat zij daarbij ook beiden geweldshandelingen hebben verricht en dat geen van beide zich op enig moment heeft gedistantieerd van het geweld.
Op grond hiervan overweegt de rechtbank dat verdachte een voldoende wezenlijke bijdrage geleverd heeft aan het gepleegde (openlijke) geweld. Dat op basis van het dossier niet exact kan worden vastgesteld wie van de verdachten welke geweldshandelingen heeft gepleegd staat niet aan een bewezenverklaring in de weg.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
(primair)
op 18 mei 2019 te [plaatsnaam] openlijk, te weten op de kruising van het [naam plein] en de [straatnaam] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , door die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te slaan en/of te schoppen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
primair:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van een dag, met aftrek van het voorarrest, gelet op het taakstrafverbod;
- een taakstraf van 120 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 60 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat, mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen, het opleggen van een geheel voorwaardelijke straf volstaat, gelet op het tijdsverloop en de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Op deze manier heeft verdachte een stok achter de deur, waardoor hij het goede pad dat hij is ingeslagen, kan voortzetten en hij zich bij het begaan van een misstap opnieuw moet verantwoorden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging in het uitgaansleven. Het incident begon nadat de slachtoffers verdachte op straat aanspraken op asociaal gedrag, te weten het vernielen van een fiets. Verdachte was hier duidelijk niet van gediend en binnen korte tijd escaleerde de situatie en hebben verdachte en de medeverdachte, zonder dat daarvoor van enige noodzaak is gebleken, de slachtoffers geschopt en geslagen. De slachtoffers hebben ten gevolge van het geweld pijn en letsel ondervonden. Door zo te handelen hebben verdachte en zijn mededader een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en heeft verdachte bij hen, maar ook bij de omstanders, gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt. Uit de vorderingen van de benadeelde partijen blijkt dat het handelen van verdachte en de medeverdachte tot op heden nog impact heeft op het dagelijks functioneren van de slachtoffers.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het op naam van verdachte staand uittreksel justitiële documentatie van 2 maart 2021, waaruit blijkt dat verdachte op 30 november 2017 is veroordeeld voor een soortgelijk feit, te weten een mishandeling, waarvoor een geheel voorwaardelijke werkstraf is opgelegd.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 13 september 2019, opgesteld door [A] . Daarin komen zorgen naar voren over de situatie thuis bij zijn ouders, schulden en een gebrek aan inkomsten. Verdachte gebruikte op dat moment softdrugs, was veel op straat te vinden en soms nachten niet thuis. De reclassering heeft geadviseerd om bij veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen, omdat zij geen mogelijkheden ziet om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen.
Ter zitting is door de verdediging naar voren gebracht dat de situatie van verdachte inmiddels aanzienlijk is verbeterd; hij woont op zichzelf en werkt fulltime.
De straf
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Hierin wordt voor openlijke geweldpleging met lichamelijk letsel ten gevolge een taakstraf voor de duur van 150 uren als uitgangspunt genomen. In strafverminderende zin houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop in deze zaak en met de omstandigheid dat verdachte zijn leven op de rit lijkt te hebben.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 120 uren passend en geboden is. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht (1 dag, die staat voor 2 uur taakstraf), wordt hiervan afgetrokken. Dit betekent dat hij feitelijk nog 118 uur zal moeten werken.
De rechtbank ziet geen aanleiding daarnaast een dag onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, zoals door de officier van justitie is geëist. Uit de justitiële documentatie en de behandeling ter zitting is de rechtbank niet gebleken dat de eerder voorwaardelijk aan verdachte opgelegde taakstraf door hem is verricht dan wel dat de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis is bevolen, zodat niet is komen vast te staan dat het taakstrafverbod van toepassing is.

9.BENADEELDE PARTIJEN

9.1
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 200,00, bestaande uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte primair dan wel subsidiair ten laste gelegde feit.
9.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de gehele vordering hoofdelijk toe te wijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met toepassing van de wettelijke rente.
9.1.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu verdachte volgens de raadsman dient te worden vrijgesproken. Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van het subsidiair ten laste gelegde, refereert de raadsman zich ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] aan het oordeel van de rechtbank.
9.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat [slachtoffer 1] als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. Omdat sprake is van letsel heeft [slachtoffer 1] op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek recht op vergoeding van immateriële schade. De rechtbank waardeert deze schade op € 200,00 en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 18 mei 2019 tot de dag van volledige betaling.
Hoofdelijke aansprakelijkheid
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 200,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 18 mei 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met vier dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
9.2
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 716,81. Dit bedrag bestaat uit € 166,81 materiële schade en € 550,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte primair dan wel subsidiair ten laste gelegde feit.
9.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot een bedrag van € 606,81 hoofdelijk toe te wijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en toepassing van de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 56,81 materiële schade (kosten taxirit) en € 550,00 immateriële schade. De officier van justitie acht het gevorderde bedrag van € 110,00 aan gestolen geld niet toewijsbaar, nu niet is komen vast te staan dat de verdachten dit geld van [slachtoffer 2] hebben afgenomen.
9.2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu verdachte volgens de raadsman dient te worden vrijgesproken.
9.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden.
Materiële schade
[slachtoffer 2] heeft in totaal € 166,81 gevorderd ter zake van gestolen geld en een taxirit. De schadepost taxirit is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en ook is komen vast te staan dat de benadeelde partij voornoemde schade rechtstreeks heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit, ter hoogte van € 56,81. De rechtbank zal dit deel van de vordering toewijzen. Het toe te wijzen bedrag dient te worden vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf 18 mei 2019 tot de dag van volledige betaling.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat bij de openlijke geweldpleging ook een geldbedrag van € 110,00 van [slachtoffer 2] is afgenomen dan wel als gevolg daarvan verloren is geraakt. De benadeelde partij is daarom voor wat betreft deze post niet-ontvankelijk in de vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft € 550,00 aan immateriële schade gevorderd. Omdat sprake is van letsel komt de benadeelde partij in aanmerking voor toekenning van immateriële schadevergoeding. De rechtbank is echter van oordeel dat onvoldoende duidelijk is of het letsel van de benadeelde partij uitsluitend een gevolg is geweest van de openlijke geweldpleging door verdachte en de medeverdachte. Omdat het voor de rechtbank echter wel duidelijk is dat [slachtoffer 2] (enig) letsel heeft opgelopen als gevolg van de openlijke geweldpleging, zal de rechtbank het gevorderde bedrag niet geheel afwijzen. De rechtbank acht, gelet op vergelijkbare zaken en de omstandigheden van het geval, een bedrag van
€ 200,00 billijk en waardeert de schade op dat bedrag. De rechtbank zal de vordering dan ook tot een bedrag van € 200,00 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 18 mei 2019 tot de dag van volledige betaling. Voor het overige zal de rechtbank de vordering van [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk verklaren.
Totaal
De rechtbank zal de vordering aldus tot een bedrag van € 256,81 toewijzen.
Hoofdelijke aansprakelijkheid
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 256,81, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 18 mei 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met vijf dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 120 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 60 dagen hechtenis;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht (1 dag), bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per 1 dag inverzekeringstelling;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] geheel toe tot een bedrag van € 200,00;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2019 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, alsmede in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 200,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2019 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met vier (4) dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededader op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 256,81;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2019 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [slachtoffer 2] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, alsmede in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € € 256,81 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2019 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met vijf (5) dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededader op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.F. Koenis, voorzitter, mrs. A.G. Bakker en R.A. Hebly, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Broere, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 april 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 mei 2019 te Utrecht, althans in Nederland, openlijk, te weten, op of aan de Kruising/ [naam plein] en/of de [straatnaam] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meerdere personen te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] door die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te slaan, te schoppen/te trappen;
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 mei 2019 te Utrecht, althans in Nederland, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem/hen te slaan en/of te schoppen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0900-2019145338, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 94. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 18 mei 2019, pagina 6.
3.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 18 mei 2019, pagina 7.
4.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 18 mei 2019, pagina 8.
5.Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring van [slachtoffer 2] van 24 mei 2019, opgesteld door [B] , huisarts i.o., pagina 12.
6.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 18 mei 2019, pagina 14.
7.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 18 mei 2019, pagina 15.
8.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 18 mei 2019, pagina 17.
9.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 18 mei 2019, pagina 18.
10.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 18 mei 2019, p. 93.
11.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] van 18 mei 2019, p. 46.