ECLI:NL:RBMNE:2021:1742

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 april 2021
Publicatiedatum
29 april 2021
Zaaknummer
C/16/512512 / HA ZA 20-962
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in verzet over schadevergoeding na strafrechtelijke veroordeling voor steekincident met minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 april 2021 een vonnis in verzet gewezen. De zaak betreft een geschil tussen [geopposeerde], die als minderjarige slachtoffer was van een steekincident, en [opposant], die hiervoor strafrechtelijk is veroordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering van [geopposeerde] tot schadevergoeding niet is verjaard, omdat hij ten tijde van het incident minderjarig was. De verjaringstermijn begon pas te lopen op de dag na zijn meerderjarigheid. De rechtbank heeft het vonnis van de strafrechter, waarin [opposant] is veroordeeld voor poging tot doodslag, als bewijs in deze civiele procedure aanvaard. Dit vonnis heeft dwingende bewijskracht voor de feiten die daarin zijn vastgesteld.

De rechtbank heeft geoordeeld dat [opposant] onrechtmatig heeft gehandeld door [geopposeerde] met een mes te steken, en heeft hem aansprakelijk verklaard voor de schade die [geopposeerde] heeft geleden. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding, die door [geopposeerde] was ingediend, gedeeltelijk toegewezen. In plaats van het eerder toegewezen bedrag van € 90.000,-- als voorschot op de schade, heeft de rechtbank nu een voorschot van € 17.500,-- toegewezen. Dit bedrag is bedoeld als tegemoetkoming voor de materiële en immateriële schade die [geopposeerde] heeft geleden.

Daarnaast is [opposant] veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in de verzetprocedure. De rechtbank heeft het verstekvonnis van 9 september 2020 vernietigd voor zover het de schadevergoeding betreft, maar heeft het voor het overige bekrachtigd. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/512512 / HA ZA 20-962
Vonnis in verzet van 14 april 2021
in de zaak van
[geopposeerde],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. M.H.M. Verbeemen te Utrecht,
tegen
[opposant],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
eiser in het verzet,
advocaat mr. A.H.A. Beijersbergen van Henegouwen te Utrecht.
Partijen zullen hierna [geopposeerde] en [opposant] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in de zaak met zaaknummer / rolnummer 506902 / HA ZA / 20-505,
  • het door deze rechtbank op 9 september 2020 tussen [geopposeerde] en [opposant] bij verstek gewezen vonnis in die zaak,
  • de verzetdagvaarding (aan te merken als de conclusie van antwoord),
  • de akte overlegging producties van [geopposeerde] ,
  • de op 8 februari 2021 en 12 februari 2021 door [geopposeerde] overgelegde aanvullende producties.
1.2.
De mondelinge behandeling vond plaats op 1 maart 2021. [geopposeerde] is verschenen, vergezeld door zijn ouders en bijgestaan door mr. Verbeemen voornoemd. [opposant] is verschenen, vergezeld door zijn echtgenote en bijgestaan door mr. Beijersbergen voornoemd. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht en vragen van de rechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen van de zitting gemaakt.
1.3.
Daarna volgt dit vonnis

2.Het geschil

2.1.
[geopposeerde] (geboren op [1992] ) was op [2010] slachtoffer van een steekincident bij zijn school in [plaatsnaam] . Hij is per ambulance naar de spoedeisende hulp gebracht. Daar werd een steekwond geconstateerd van 1 tot 1,5 cm ter hoogte van de achtste en negende rib.
2.2.
[geopposeerde] heeft bij de politie aangifte gedaan tegen [opposant] vanwege het steekincident. [opposant] is daarvoor strafrechtelijk vervolgd.
2.3.
De strafrechter heeft in een vonnis van 1 maart 2011 bewezen geacht dat [opposant] [geopposeerde] met een mes in de linker borstkas heeft gestoken. [opposant] is veroordeeld tot jeugddetentie wegens poging tot doodslag.
2.4.
[geopposeerde] heeft als benadeelde partij in de strafzaak materiële en immateriële schadevergoeding gevorderd van in totaal € 1.493,72. Bij deze vordering heeft hij zich het recht voorbehouden om de eventueel overige of nog niet bekende of gevorderde schade in een civiele procedure te vorderen. De strafrechter heeft [opposant] veroordeeld tot een schadevergoeding van in totaal € 1.241,72 (€ 241,72 voor materiele schade en € 1.000,-- voor immateriële schade) en heeft [geopposeerde] in het overige gedeelte van zijn vordering niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
2.5.
Op 28 augustus 2015 heeft [geopposeerde] door middel van een stuitingsexploot [opposant] aansprakelijk gesteld voor de materiële en immateriële schade als gevolg van de messteek.
2.6.
[geopposeerde] vordert dat de rechtbank:
- voor recht verklaart dat [opposant] aansprakelijk is voor de schade als gevolg van het steekincident,
- [opposant] veroordeelt tot vergoeding van de materiele en immateriële schade op te maken bij staat,
- [opposant] veroordeelt tot betaling van een voorschot op deze schade van € 90.000,--, en
- [opposant] veroordeelt tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten, de kosten van deze procedure en de nakosten.
2.7.
Bij verstekvonnis van 9 september 2020 zijn deze vorderingen van [geopposeerde] toegewezen (behalve de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten) en is [opposant] veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [geopposeerde] tot de dag van de uitspraak begroot op in totaal € 1.161,20.
2.8.
[opposant] is tijdig in verzet gekomen tegen het verstekvonnis. In verzet voert [opposant] het verweer dat de vordering tot vergoeding van de schade is verjaard. Verder staat volgens [opposant] de toedracht van het steekincident niet vast. Het vonnis in de strafzaak kan volgens hem niet gelden als bewijs in de civiele zaak. Ook heeft hij naar voren gebracht dat [geopposeerde] het causaal verband tussen de steekwond en de gevorderde schade niet heeft aangetoond en heeft hij de hoogte van de schade betwist.

3.De beoordeling

Verjaring

3.1.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van [geopposeerde] niet is verjaard. Op grond van artikel 310 lid 5 BW verjaart een rechtsvordering tot vergoeding van schade door letsel of overlijden slechts na verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag volgend op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. Indien de benadeelde een minderjarige is, vangt deze verjaringstermijn pas aan op de dat volgend op die waarop hij meerderjarig is geworden. [geopposeerde] was ten tijde van het steekincident minderjarig. De verjaring is beginnen te lopen op 2 september 2010 (de dag nadat [geopposeerde] meerderjarig is geworden). [geopposeerde] heeft de verjaring binnen de verjaringstermijn van vijf jaar (op 28 augustus 2015) gestuit. Dat [opposant] geen rekening (meer) hield met een aansprakelijkstelling, omdat hij en [geopposeerde] in de tussenliggende periode nog contact met elkaar hebben gehad, leidt er niet toe dat de wettelijk bepaalde verjaringstermijn niet van toepassing is. Dit nog afgezien van het feit dat [geopposeerde] en [opposant] een andere beleving hebben van de omstandigheden waaronder deze ontmoeting(en) zouden hebben plaatsgevonden.
Aansprakelijkheid
3.2.
Het vonnis van de strafrechter van 1 maart 2011 is gewezen op tegenspraak en het is onherroepelijk geworden. Daarmee heeft dit vonnis in deze civiele procedure dwingende bewijskracht voor de feiten die de strafrechter bewezen heeft verklaard. Dat is bepaald in artikel 161 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv). Met dit vonnis is het bewijs geleverd dat [opposant] [geopposeerde] met een mes heeft gestoken in de linker borstkas. [opposant] heeft dit feit ook bekend in de strafzaak. Dat [geopposeerde] eigen schuld zou hebben aan het ontstaan van de steekpartij of de verwondingen die hij daarbij heeft opgelopen blijkt niet uit dit vonnis. [opposant] heeft zijn stelling op dit punt ook niet op een andere manier onderbouwd.
3.3.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [opposant] onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van [geopposeerde] door hem met een mes in de linker borstkas te steken. Daarmee is hij aansprakelijk voor de schade die [geopposeerde] lijdt als gevolg van deze verwondingen.
De verklaring voor recht in het verstekvonnis dat [opposant] ten opzichte van [geopposeerde] aansprakelijk is voor de schade die door hem is geleden en eventueel nog zal worden geleden, wordt bekrachtigd.
Verwijzing naar de schadestaat
3.4.
Voor verwijzing naar de schadestaatprocedure is in beginsel voldoende dat, naast de vaststelling van de aansprakelijkheid, de mogelijkheid dat schade is of wordt geleden aannemelijk is. Die situatie doet zich hier voor. De rechtbank ziet in dit geval geen reden voor toepassing van het algemene uitgangspunt dat de schadevergoeding zo veel als mogelijk wordt begroot in de hoofdprocedure. Daarvoor zijn er te veel vragen over het causaal verband en de gestelde schade, die zonder nader onderzoek niet beantwoord kunnen worden. Uit oogpunt van proceseconomie ligt de toekenning van een voorschot een verwijzing naar de schadestaat in dit specifieke geval – mede gelet op de beperkte financiële draagkracht van [opposant] – naar het oordeel van de rechtbank meer voor de hand. De toewijzing in het verstekvonnis van de vordering tot verwijzing naar de schadestaat wordt bekrachtigd.
Voorschot op de schade
3.5.
[geopposeerde] heeft een voorlopige schadestaat opgemaakt. De grootste schadeposten zijn verlies aan arbeidsvermogen (in totaal een bedrag van € 965.538,--) verlies aan zelfwerkzaamheid (een bedrag van € 10.812,--) en smartengeld (een bedrag van
€ 24.000,--). Volgens [geopposeerde] zijn deze schadeposten grotendeels het gevolg van het feit dat hij als gevolg van zijn psychische klachten (blijvend) arbeidsongeschikt is geworden
3.6.
Er is geen twijfel dat [geopposeerde] materiële en immateriële schade heeft geleden als gevolg van de door [opposant] toegebrachte steekwond. De hoogte van de te vergoeden schade is echter in hoge mate afhankelijk van de vraag of er causaal verband bestaat tussen de door [opposant] toegebrachte steekwond en de psychische klachten van [geopposeerde] én - als dat het geval is - of deze psychische klachten ertoe leiden dat [geopposeerde] blijvend arbeidsongeschikt is geworden en blijvend niet in staat is tot zelfwerkzaamheid in en om het huis, zoals hij stelt. Ook de hoogte van de immateriële schade hangt samen met het causaal verband tussen de toegebrachte steekwond en de mate waarin de levensvreugde van [geopposeerde] als gevolg van zijn gestelde (psychische) klachten (blijvend) zal zijn verminderd. Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om dit causaal verband vast te stellen. Uit de overgelegde medische stukken blijkt dat er mogelijk ook andere oorzaken dan het steekincident zijn voor de psychische klachten en de volledige uitval van [geopposeerde] .
3.7.
De rechtbank ziet wel voldoende grond om een voorschot toe te kennen. Daarbij is in aanmerking genomen dat [geopposeerde] in elk geval tot oktober 2012 lichamelijke klachten heeft ondervonden als gevolg van het steekincident. Uit de medische stukken blijkt dat hij in verband met zijn klachten regelmatig de huisarts bezocht, hulp heeft gevraagd bij de spoedeisende hulp en in het ziekenhuis is opgenomen. In 2012 heeft [geopposeerde] een operatie ondergaan waarbij een scheur in het middenrif is hersteld. De beschadiging van het middenrif bevond zich aan de linkerkant op dezelfde plaats als de steekwond. Deze beschadiging is lange tijd onopgemerkt gebleven als gevolg waarvan [geopposeerde] veel klachten en hinder heeft ondervonden. Er is geen andere gebeurtenis bekend die deze beschadiging veroorzaakt kan hebben. Daarmee is voldoende aangetoond dat de beschadiging aan het middenrif en de daarmee gepaard gaande klachten het gevolg zijn van het steekincident. Herstel van de beschadiging heeft uiteindelijk tot een vermindering van de pijnklachten geleid.
3.8.
Na het steekincident heeft [geopposeerde] zijn school af kunnen maken en in enige mate gewerkt, maar het is aannemelijk dat hij daarbij in de periode tussen het steekincident in maart 2010 en de uiteindelijke hersteloperatie aan zijn middenrif in oktober 2012 werd belemmerd vanwege de pijnklachten. Ook de traumatische ervaring zal invloed hebben gehad op zijn mogelijkheid tot studeren en werken. Schade als gevolg van studievertraging en verlies aan verdienvermogen over die periode is derhalve aannemelijk. [geopposeerde] heeft daarnaast in elk geval recht op vergoeding van de kosten van zijn verblijf in het ziekenhuis, van zijn medische kosten in de periode tot de hersteloperatie in oktober 2012 en van de schade aan zijn kleding. Verder heeft hij kosten gemaakt voor rechtsbijstand. In de strafrechtprocedure is voor de materiele schade slechts een bedrag van € 241,72 vergoed. Verder is het aannemelijk dat de door [geopposeerde] geleden immateriële schade ook hoger zal zijn dan het bedrag van € 1.000,-- dat in de strafrechtelijke procedure is toegekend. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat op dat moment de complicatie van de beschadiging van het middenrif nog niet bekend was. Op grond van het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om een voorschot toe te wijzen van € 17.500,--.
Proceskosten
3.9.
[opposant] zal in de kosten van de verzetprocedure worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [geopposeerde] worden op basis van het toegewezen bedrag begroot op € 563,--
(1 punt x tarief € 563,--) voor salaris gemachtigde. Omdat [geopposeerde] op basis van een toevoeging procedeert wijst de kantonrechter geen explootkosten toe voor het betekenen van het verstekvonnis.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
vernietigt het door deze rechtbank op 9 september 2020 onder zaaknummer / rolnummer 506902 / HA ZA / 20-505 gewezen verstekvonnis, voor zover [opposant] daarbij is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 90.000,--,
en opnieuw beslissend
4.2.
veroordeelt [opposant] om aan [geopposeerde] te betalen een bedrag van € 17.500,-- als voorschot op de materiële en immateriële schade,
4.3.
veroordeelt [opposant] tot vergoeding van de kosten van de verzetprocedure, aan de zijde van [geopposeerde] tot op heden begroot op € 563,--, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
4.6.
bekrachtigt het verstekvonnis voor het overige.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Wilken en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2021. [1]

Voetnoten

1.type: SM