In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 april 2021 een vonnis in verzet gewezen. De zaak betreft een geschil tussen [geopposeerde], die als minderjarige slachtoffer was van een steekincident, en [opposant], die hiervoor strafrechtelijk is veroordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering van [geopposeerde] tot schadevergoeding niet is verjaard, omdat hij ten tijde van het incident minderjarig was. De verjaringstermijn begon pas te lopen op de dag na zijn meerderjarigheid. De rechtbank heeft het vonnis van de strafrechter, waarin [opposant] is veroordeeld voor poging tot doodslag, als bewijs in deze civiele procedure aanvaard. Dit vonnis heeft dwingende bewijskracht voor de feiten die daarin zijn vastgesteld.
De rechtbank heeft geoordeeld dat [opposant] onrechtmatig heeft gehandeld door [geopposeerde] met een mes te steken, en heeft hem aansprakelijk verklaard voor de schade die [geopposeerde] heeft geleden. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding, die door [geopposeerde] was ingediend, gedeeltelijk toegewezen. In plaats van het eerder toegewezen bedrag van € 90.000,-- als voorschot op de schade, heeft de rechtbank nu een voorschot van € 17.500,-- toegewezen. Dit bedrag is bedoeld als tegemoetkoming voor de materiële en immateriële schade die [geopposeerde] heeft geleden.
Daarnaast is [opposant] veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in de verzetprocedure. De rechtbank heeft het verstekvonnis van 9 september 2020 vernietigd voor zover het de schadevergoeding betreft, maar heeft het voor het overige bekrachtigd. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is uitvoerbaar bij voorraad.