In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 april 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Watertuin Recreatie B.V. en twee gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. De eisende partij, Watertuin Recreatie, vorderde ontruiming van een standplaats in hun vakantiepark, waar een chalet van [gedaagde sub 1] zich bevond. De huurovereenkomst voor het seizoen 2021 was niet verlengd, en [gedaagde sub 1] was in gebreke gebleven om het chalet voor de deadline van 30 december 2020 te verwijderen. De gedaagden voerden verweer, waarbij [gedaagde sub 1] stelde dat zijn verplichtingen waren overgegaan op [gedaagde sub 2] na de verkoop van het chalet.
De mondelinge behandeling vond plaats op 13 april 2021 via Skype, vanwege de coronamaatregelen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende spoedeisend belang was voor Watertuin Recreatie, aangezien zij niet over de standplaats konden beschikken. De rechter concludeerde dat [gedaagde sub 1] zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst niet was nagekomen en dat de vordering tot ontruiming toewijsbaar was. Ook [gedaagde sub 2] werd hoofdelijk veroordeeld tot ontruiming, ondanks zijn beroep op dwaling en ontbinding van de koopovereenkomst.
De voorzieningenrechter wees de vordering tot het opleggen van een dwangsom af, omdat Watertuin Recreatie al een titel had voor gedwongen ontruiming. Beide gedaagden werden veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.