ECLI:NL:RBMNE:2021:1730

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 maart 2021
Publicatiedatum
28 april 2021
Zaaknummer
1614052919
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting met verminderde toerekeningsvatbaarheid en tijdsverloop

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 maart 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1968, die beschuldigd werd van brandstichting op 12 juni 2019 in Amersfoort. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een terechtzitting op 17 september 2019 en 26 maart 2021, waarbij de officier van justitie, mr. J.R.F. Esbir-Wildeman, de vordering heeft ingediend. De verdachte heeft tijdens de zitting bekend dat hij brand heeft gesticht in de tuin van een woning, wat leidde tot schade aan goederen en gemeen gevaar voor goederen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren om de vervolging te schorsen.

De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht, wat wettig en overtuigend bewezen is. De rechtbank heeft rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die een borderline persoonlijkheidsstoornis heeft, en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 219 dagen geëist, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, maar de rechtbank heeft besloten om de gevangenisstraf te beperken tot de duur van het voorarrest, dat was 39 dagen. De rechtbank heeft ook de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte in overweging genomen, zoals zijn behandeling en stabiliteit in de afgelopen periode.

De rechtbank heeft uiteindelijk de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 39 dagen, met aftrek van het voorarrest, en heeft het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven. De beslissing is gebaseerd op artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dat luidde ten tijde van het bewezen verklaarde. De rechtbank heeft de tenlastelegging als bewezen verklaard en het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/140529.19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 26 maart 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 1] , [postcode] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 september 2019 en 26 maart 2021. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie mr. J.R.F. Esbir-Wildeman en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. S. de Korte, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 12 juni 2019 te Amersfoort brand heeft gesticht in een achtertuin van een woning gelegen aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 1/letteraanduiding] , waardoor goederen zijn verbrand, dan wel gemeen gevaar voor goederen te duchten was.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij op 11 juni 2019 brand heeft gesticht in de tuin van een woning gelegen aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 2] te [plaatsnaam] . De raadsman heeft geen vrijspraak bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 26 maart 2021;
  • een ambtsedig proces-verbaal nr. PL0900-2019171056-1, d.d. 11 juni 2019, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , [.] van politie Eenheid Midden-Nederland, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende de aangifte van [A] , namens het slachtoffer [naam stichting] ;
- een ambtsedig proces-verbaal nr. PL0900-2019171056-13, d.d. 18 juni 2019, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , [.] van politie Eenheid Midden-Nederland, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 2] [plaatsnaam] . [2]

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
omstreeks 12 juni 2019, te [plaatsnaam] , opzettelijk brand heeft gesticht in een achtertuin van een woning (gelegen aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 2] ), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk in voornoemde achtertuin een hoeveelheid benzine over meer goederen gegoten en vervolgens met een aansteker voornoemde goederen in brand gestoken, ten gevolge waarvan voernoemde goederen geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Het feit is gepleegd op 11 juni 2019, zodat de rechtbank bewezen heeft verklaard dat het feit is begaan “omstreeks” 12 juni 2019. De rechtbank heeft het adres “de [straatnaam] [nummeraanduiding 1/letteraanduiding] ” verbeterd gelezen als “de [straatnaam] [nummeraanduiding 2] ”, nu dit een evidente verschrijving betreft. Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 219 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar.
Hierbij heeft de officier van justitie rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, het tijdsverloop en de omstandigheid dat de gevolgen van de brandstichting beperkt zijn gebleven. De officier van justitie ziet het tenlastegelegde daarom eerder als een soort vernieling door middel van brandstichting.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat het feit in verminderde mate aan verdachte dient te worden toegerekend. Voorts heeft verdachte sindsdien een behandeling bij [naam instelling] positief afgerond en heeft hij gedragsverandering laten zien. Daarnaast heeft de zaak een lange tijd op de plank gelegen. De verdediging verzoekt de rechtbank primair om een straf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest. Subsidiair verzoekt de verdediging om een lagere voorwaardelijke straf op te leggen en/of de proeftijd op 1 dag vast te stellen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft spullen in brand gestoken in de tuin bij een huis dat op dat moment gebruikt werd als bouwkeet. Verdachte ervaarde een grote mate van overlast van het gebruik van zijn buurwoning als bouwkeet en kon hier gezien zijn psychische kwetsbaarheid minder makkelijk mee omgaan dan iemand anders. Enerzijds is brandstichting een ernstig feit, anderzijds heeft verdachte zich vrijwel direct bij de politie gemeld en zijn de gevolgen dermate beperkt gebleven dat het ten laste gelegde te beschouwen valt als een vernieling (via brandstichting).
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie (strafblad) van 22 maart 2021, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
Tevens heeft de rechtbank, met instemming van de officier van justitie en de verdediging, rekening gehouden met een Pro Justitia rapportage d.d. 10 november 2019, opgesteld door drs. M.L. de Groot, GZ-psycholoog. De deskundige constateert dat er bij verdachte sprake is van een borderline persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken, waarbij een instabiel zelfgevoel, emotieregulatieproblemen en wantrouwen voorop staan. Bij oplopende emoties heeft verdachte moeite om zijn gedrag in de hand te houden en de gevolgen van zijn gedragingen te overzien. De deskundige adviseert om het feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank neemt deze conclusie van de psycholoog over en maakt deze tot de hare.
Tot slot heeft de rechtbank rekening gehouden met het integraal evaluatieverslag van de reclassering van 19 maart 2021, opgesteld door [B] , toezichthouder bij Reclassering Nederland. Hieruit blijkt dat verdachte gedurende de bijna twee jaar durende schorsing van de voorlopige hechtenis onder behandeling is geweest van [naam instelling] , waar hij zich bijzonder gemotiveerd heeft opgesteld. Ook de huurschuld bij ‘ [naam stichting] ’ is betaald. De situatie van verdachte is sinds lange tijd stabiel en de reclassering acht hem in staat om zelf de juiste hulp te zoeken als dat nodig is.
Strafoplegging
Verdachte heeft zijn leven gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis goed op de rit gekregen. Verdachte heeft als het ware al een proeftijd gehad. De rechtbank maakt zich weinig zorgen dat een soortgelijk incident in de toekomst zal plaatsvinden. Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest (39 dagen) passend en geboden is.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring:
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid:
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging van straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 39 dagen;
- bepaalt dat de tijd door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht op de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Voorlopige hechtenis
- heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M. Leijten, voorzitter, mrs. L.M.G. de Weerd en L.E. Verschoor-Bergsma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Steijns, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 maart 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 juni 2019, te Amersfoort, in elk geval in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht in een achtertuin van een woning (gelegen aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 1/letteraanduiding] ), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk in voornoemde achtertuin een hoeveelheid benzine, althans een brandbare stof, over een of meer goed(eren) gegoten, en/of (vervolgens) (met) een aansteker voornoemd(e) goed(eren) in brand gestoken, althans in de nabijheid van voornoemd(e) goed(eren) gehouden, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met benzine, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan voornoemd(e) goed(eren) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Pagina’s 20 en 21.
2.Pagina’s 67 tot en met 76.