In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 maart 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1968, die beschuldigd werd van brandstichting op 12 juni 2019 in Amersfoort. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een terechtzitting op 17 september 2019 en 26 maart 2021, waarbij de officier van justitie, mr. J.R.F. Esbir-Wildeman, de vordering heeft ingediend. De verdachte heeft tijdens de zitting bekend dat hij brand heeft gesticht in de tuin van een woning, wat leidde tot schade aan goederen en gemeen gevaar voor goederen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren om de vervolging te schorsen.
De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht, wat wettig en overtuigend bewezen is. De rechtbank heeft rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die een borderline persoonlijkheidsstoornis heeft, en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 219 dagen geëist, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, maar de rechtbank heeft besloten om de gevangenisstraf te beperken tot de duur van het voorarrest, dat was 39 dagen. De rechtbank heeft ook de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte in overweging genomen, zoals zijn behandeling en stabiliteit in de afgelopen periode.
De rechtbank heeft uiteindelijk de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 39 dagen, met aftrek van het voorarrest, en heeft het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven. De beslissing is gebaseerd op artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dat luidde ten tijde van het bewezen verklaarde. De rechtbank heeft de tenlastelegging als bewezen verklaard en het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen verklaard.