ECLI:NL:RBMNE:2021:1727

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 april 2021
Publicatiedatum
28 april 2021
Zaaknummer
1625876120
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van voorhanden hebben van vuurwapen en munitie met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 maart 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1991 en momenteel gedetineerd. De verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie op 15 oktober 2020 te Utrecht. Tijdens de terechtzitting heeft de verdachte bekend dat zij het vuurwapen en de munitie in haar bezit had. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen, waaronder proces-verbaal van bevindingen en forensisch onderzoek, in overweging genomen. De rechtbank oordeelde dat het bewezen verklaarde feit strafbaar is en dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid uitsluiten. De rechtbank heeft de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht, op basis van een Pro Justitia rapport dat een borderline persoonlijkheidsstoornis en complexe PTSS vaststelde. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 240 dagen geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf op van 170 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Bijzondere voorwaarden zijn opgelegd, waaronder een meldplicht en ambulante behandeling bij een forensisch FACT-team. De rechtbank heeft de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaard, gezien de risico's die de verdachte kan vormen zonder passende hulp. De voorlopige hechtenis werd opgeheven zodra de duur gelijk was aan het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/258761.20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 26 maart 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven aan het [adres 1] , [postcode 1] te [woonplaats] ,
momenteel gedetineerd in de [verblijfplaats] te [plaatsnaam 1] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 maart 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie mr. A.M. Lobrecht en van hetgeen verdachte en haar raadsvrouw, mr. M. Veldman, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 15 oktober 2020 te Utrecht een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat zij op 15 oktober 2020 te Utrecht een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 26 maart 2021;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van het AOT, opgemaakt door verbalisanten MN 361, MN 355 en MN 262, werkzaam bij de Landelijke Eenheid van de politie
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , beiden [functie 1] van politie Eenheid Midden-Nederland [2] ;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van forensisch onderzoek woning, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] , [functie 2] van de politie Eenheid Midden-Nederland [3] ;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (categorisering vuurwapen en munitie), opgemaakt door verbalisant [verbalisant 4] , [functie 1] van politie Eenheid Midden-Nederland. [4]

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 15 oktober 2020 te Utrecht een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1, categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, voorzien van een patroonmagazijn en munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 30 scherpe patronen (kaliber 6,35 mm) en twee patroonhulzen (kaliber 6,35) voorhanden heeft gehad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het strafbare feit op:
Meerdaadse samenloop van:
  • handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie (voorhanden hebben munitie);
  • handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III (voorhanden hebben vuurwapen).

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

7.1
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren, nu blijkens de Pro Justitia rapportage niet kan worden uitgesloten dat er bij verdachte ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van een floride psychotisch toestandsbeeld.
7.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte moet worden toegerekend.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Op 7 januari 2021 is door mw. drs. [A] , aios psychiatrie, en T.A. Wouterse, psychiater, een Pro Justitia rapport psychiatrisch onderzoek opgemaakt. De deskundigen concluderen dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde last had van een borderline persoonlijkheidsstoornis en (complexe) ptss. Het gedrag van betrokkene
werd bepaald door deze psychopathologie en de deskundigen adviseren de rechtbank om bij een bewezenverklaring het strafbare feit in verminderde mate aan haar toe te rekenen.
De rechtbank ziet – mede gelet op het Pro Justitia rapport – in dit dossier onvoldoende aanknopingspunten om verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren. De rechtbank neemt de conclusies en het advies van voornoemde deskundige over en concludeert daarom dat het hiervoor bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte moet worden toegerekend.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 240 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en ambulante behandeling bij een forensisch FACT-team van [instelling 1] .
De officier van justitie heeft voorts gevorderd de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om de voorlopige hechtenis per direct op te heffen en ziet geen ruimte voor het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat er sprake is van volledige ontoerekeningsvatbaarheid, er al een zorgmachtiging ligt en verdachte inmiddels al 163 dagen in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Verdachte heeft meegewerkt aan het opstellen van een NIFP-rapportage en zou er bij gebaat zijn om terug te keren naar haar familie. Als er al hulp komt, zou het een andere organisatie dan [instelling 2] moeten zijn. Bemoeienis van de reclassering, naast alle andere hulptrajecten, is teveel en overbodig.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft een met munitie geladen vuurwapen bij zich gehad. Het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens brengt grote veiligheidsrisico’s met zich mee en maakt een ernstige inbreuk op de rechtsorde.
De huidige oriëntatiepunten voor het voorhanden hebben van een wapen en munitie hanteren een gevangenisstraf van drie maanden als uitgangspunt. Als strafverzwarende omstandigheid geldt hier dat verdachte het vuurwapen met kogels niet alleen in bezit heeft gehad, maar het geladen vuurwapen ook in haar hand had toen zij de deur opende, terwijl zij in de veronderstelling verkeerde dat een maaltijdbezorger had aangebeld. Verdachte gaf bij de voorgeleiding aan dat zij met dat vuurwapen zichzelf of anderen iets wilde aandoen. Dit leidt tot een hogere straf dan die voor het enkele bezit van een vuurwapen.
Persoon van de verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook acht geslagen op een uittreksel betreffende de justitiële documentatie van verdachte d.d. 10 december 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voort soortgelijke feiten. Het strafblad van verdachte werkt dus niet in haar nadeel. Ook houdt de rechtbank rekening met het Pro Justitia rapport en het advies van de reclassering.
-
Het Pro Justitia Rapport
Uit het onder 7.3 benoemde rapport psychiatrisch onderzoek blijkt dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte moet worden toegerekend. Daarnaast adviseert de deskundige om verdachte primair vanuit de zorgmachtiging te behandelen en daarnaast reclasseringstoezicht op te leggen. Op die manier kan voorkomen worden dat verdachte op enig moment geen zorg krijgt wanneer de zorgmachtiging vroegtijdig zou worden opgeheven indien opnames in dit kader niet doelmatig lijken. Ook kan de controle op de zorg in het kader van een deels voorwaardelijke straf langer uitgeoefend worden.
-
Het reclasseringsadvies
Uit het reclasseringsadvies van 10 maart 2021, opgesteld door [B] , reclasseringsmedewerker, volgt dat het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. Om de risico’s in te perken adviseert de reclassering een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandeling bij een forensisch FACT-team van [instelling 1] . Gedurende de behandeling vanuit de zorgmachtiging zal de reclassering op de achtergrond blijven en haar rol pas actief oppakken wanneer er toegewerkt kan worden naar het doorstromen naar een ambulant traject.
Strafoplegging
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan de ernst van het feit laten meewegen. De ernst van het feit maakt dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van meerdere maanden op zijn plaats is. De rechtbank ziet in verdachte echter vooral een vrouw die snel hulp nodig heeft en acht het dan ook van groot belang dat de zorgmachtiging wordt uitgevoerd. Ter zitting is gebleken dat verdachte op een wachtlijst staat en het onduidelijk is wanneer er voor haar een plek beschikbaar is. Gelet op die omstandigheid acht de rechtbank het noodzakelijk dat er een hulpkader bestaat in het voor- en natraject van de zorgmachtiging. Verdachte heeft ter zitting aangegeven mee te willen werken aan het ondergaan van een passende behandeling.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 170 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden is, met daarbij als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandeling bij een forensisch FACT-team van [instelling 1] , of een soortgelijke instelling, zulks te bepalen door de reclassering in overleg met de zorginstelling onder wiens verantwoordelijkheid de zorgmachtiging wordt uitgevoerd. De ambulante behandeling is bedoeld als hulpkader voor zolang de zorgmachtiging nog niet wordt uitgevoerd (als voortraject) en als hulpkader aansluitend aan de uitvoering van de zorgmachtiging (als natraject), zolang de reclassering dat noodzakelijk vindt, in overleg met de zorginstelling onder wiens verantwoordelijkheid de zorgmachtiging wordt uitgevoerd. De rechtbank is het met de raadsvrouw eens dat voorkomen moet worden dat teveel hulpinstanties zich met verdachte bemoeien en dat zij teveel verschillende behandelafspraken heeft. Toch legt de rechtbank een reclasseringstoezicht op. Ten aanzien van dat toezicht – en meer concreet ten aanzien van de meldplicht – benadrukt de rechtbank dat zij voor de reclassering met name een rol ziet weggelegd om als toezichthouder en casusregisseur te fungeren bij het vinden en aanbieden van een passende ambulante behandeling en om te bevorderen dat verdachte aan deze behandeling meewerkt.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Het voorhanden hebben van een geladen vuurwapen in combinatie met de uitlatingen van verdachte ten tijde van de voorgeleiding, maakt dat de rechtbank er ernstig rekening mee houdt dat de veroordeelde – als zij geen passende hulp en/of begeleiding krijgt – een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom zal zij bevelen dat de bijzondere voorwaarden die aan verdachte zullen worden opgelegd, dadelijk uitvoerbaar zijn.
De voorlopige hechtenis
De rechtbank bepaalt dat het bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf. Dat betekent dat verdachte ongeveer een week na het uitspreken van dit vonnis vrijkomt en vanaf dat moment zo snel mogelijk de ambulante behandeling dient te worden opgestart.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14, 14b, 14c, 38v, 38w, 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring:
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid:
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging van straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 170 dagen;
- bepaalt dat de tijd door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht op de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
30 dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat veroordeelde de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast;
- als algemene voorwaarden gelden dat veroordeelde:
o zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
o ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
o medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
o zich gedurende de proeftijd zal melden bij Reclassering Nederland op het adres [adres 2] , [postcode 2] te [plaatsnaam 2] , zo lang en zo frequent de reclassering dit noodzakelijk acht om het reclasseringstoezicht uit te oefenen;
o zich zal laten behandelen bij een forensisch FACT-team van [instelling 1] , of een soortgelijke instelling, zulks te bepalen door de reclassering in overleg met de zorginstelling onder wiens verantwoordelijkheid de zorgmachtiging wordt uitgevoerd. De ambulante behandeling wordt uitgevoerd zolang de zorgmachtiging nog niet wordt uitgevoerd (als voortraject) en aansluitend aan de uitvoering van de zorgmachtiging (als natraject), zolang de reclassering dat noodzakelijk vindt, in overleg met de zorginstelling onder wiens verantwoordelijkheid de zorgmachtiging wordt uitgevoerd;
- geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
Dadelijke uitvoerbaarheid
- beveelt dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.G. de Weerd, voorzitter, mrs. L.E. Verschoor-Bergsma en P.M. Leijten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Steijns, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 maart 2021.
Mr. L.E. Verschoor-Bergsma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
zij, op of omstreeks 15 oktober 2020, te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-
Nederland,
- een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1, categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool (merk onbekend, omgebouwd naar
scherpschietend kaliber, kaliber 6,35 mm) voorzien van een patroonmagazijn en/of
- munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten (in totaal ongeveer) 30 scherpe patronen (kaliber 6,35 mm) en/of twee patroonhulzen (kaliber 6,35 mm) voorhanden heeft gehad.

Voetnoten

1.Pagina’s 10 en 11.
2.Pagina’s 12 tot en met 30.
3.Pagina’s 66 tot en met 69.
4.Pagina’s 82 tot en met 93.