Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. De vergunninghouder heeft op 12 juli 2019 een omgevingsvergunning aangevraagd voor de bouw van een nieuw bedrijfspand (kantoor met bedrijfshal) op het perceel aan de [adres] te [vestigingsplaats] . Het bestemmingsplan ‘Bedrijventerreinen 9060’ (het bestemmingsplan) is van toepassing op het perceel. Ook is het ‘Wijzigingsplan Uitbreiding bedrijventerrein’ van toepassing. Omdat de aanvraag van de vergunninghouder niet voldeed aan de in de Ministeriële regeling omgevingsrecht (Mor) gestelde voorschriften is door verweerder op 30 juli 2019 schriftelijk aan de vergunninghouder verzocht om aanvullende gegevens in te dienen. Op 2 augustus 2019 en 13 september 2019 zijn de aanvullende gegevens door verweerder ontvangen. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
Grondslag van het bestreden besluit
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de afwijking van de maximale bouwhoogte 6.25% is en binnen de afwijkingsbevoegdheid van 10% valt. Een dergelijke geringe verhoging van de bouwhoogte heeft volgens verweerder geen onevenredige gevolgen voor het woongenot van omwonenden en levert geen strijd op met een goede ruimtelijke ordening.
Het oordeel van de rechtbank
De hoogte van het bedrijfspand
3. Eiser voert aan dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan ten aanzien van de hoogte van het bedrijfspand. Volgens eiser moet de 10% vrijstelling niet worden toegestaan, omdat er een onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, het milieu en de woonsituatie van eiser.
4. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit (a) het bouwen van een bouwwerk en (c) het gebruiken van gronden in strijd met een bestemmingsplan.
5. Op grond van artikel 19, tweede lid, van het bestemmingsplan kan verweerder afwijken van de bepalingen ten aanzien van de hoogte, indien met niet meer dan 10% van de bouwhoogte wordt afgeweken. Dit kan dan alleen als er geen sprake is van strijd met de goede ruimtelijke ordening.
6. De rechtbank stelt vast dat op de locatie van het bedrijfspand een maximale bouwhoogte van 8 meter is toegestaan. In deze zaak valt de bouwhoogte 50 centimeter hoger uit dan verwacht. De afwijking van 50 cm is een afwijking van 6.25%. Deze afwijking valt binnen de afwijkingsbevoegdheid. Aangezien de afwijking slechts een marginale afwijking betreft, is dit naar het oordeel van de rechtbank geen onevenredige aantasting van de woonsituatie van eiser. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat eiser ter zitting heeft erkend dat een overschrijding van 50 centimeter niet het probleem is, maar dat het gaat om het totale aanzicht van het bedrijfspand. De beroepsgrond slaagt niet.
Afstand tot de zijdelingse perceelgrens
7. Eiser voert ook aan dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan ten aanzien van de afstand tot de zijdelingse perceelgrens. Eiser stelt dat hij hierdoor belemmerd wordt in zijn uitzicht.
8. Op grond van artikel 3:B:1, sub c, van het bestemmingsplan bedraagt de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelgrens ten minste 3 meter.
9. Op grond van artikel 3:D:2 van het bestemmingsplan mag er een vrijstelling worden verleend voor het verkleinen van deze afstand, mits er geen afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, woonsituatie, verkeersveiligheid en milieusituatie.
10. De rechtbank stelt vast dat de vrijstelling van de minimale afstand tot de perceelgrens niet de afstand tot de perceelgrens van de gronden van eiser betreft. De vrijstelling betreft de afstand tot de perceelgrens van de naar de [straat] gekeerde gevel. De minimale afstand tussen het vergunde gebouw en het erf van eiser wordt niet verkleind, maar blijft gelijk aan wat het bestemmingsplan toestaat. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat het bestreden besluit geen gevolgen heeft voor de minimale afstand van het bedrijfspand en het perceel van eiser. Hiermee is er ook geen sprake van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Eiser voert verder aan dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belang om de erfsingel en de oude bomen te onderhouden. Door het gebouw dreigen de bomen in gevaar te komen en is mechanisch onderhoud niet meer mogelijk.
12. De rechtbank overweegt dat de bebouwing aan de kant van de erfsingel en de oude bomen conform de erfgrens gebouwd is en geen strijdigheid met het bestemmingsplan oplevert op dit punt. Verweerder heeft de vrees van eiser voor het niet kunnen onderhouden van de erfsingel en oude bomen daarom redelijkerwijs buiten beschouwing kunnen laten. De beroepsgrond slaagt niet.
13. Eiser voert aan dat verweerder geen rekening heeft gehouden met de te verwachten geluidsontwikkeling ten aanzien van de warmtepomp en afzuiginstallatie. Sinds het bedrijfspand in gebruik is genomen ervaart eiser veel geluidsoverlast van de
stofafzuig-/luchtinstallatie die aan het pand van het bedrijf zit. Ook is er een luchtafvoerkanaal geplaatst en dit komt zonder enige vorm van geluidsremming in de open lucht.
14. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt. De door eiser aangevoerde geluidsoverlast is namelijk niet het gevolg van de vergunde afwijking. Het bestreden besluit heeft geen betrekking op een verruiming van de geluidsnormen. De door de vergunninghouder aangevraagde omgevingsvergunning ziet op het bouwen en het gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan. De van toepassing zijnde weigeringsgronden hebben ook betrekking op deze activiteiten. De weigeringsgronden ten aanzien van het bouwen zijn limitatief en imperatief en er kunnen dus geen andere weigeringsgronden worden aangevoerd. Het bestemmingsplan is hierbij leidend en in het bestemmingsplan wordt het toegestane geluidsniveau niet geregeld. Verweerder heeft dit daarom redelijkerwijs buiten beschouwing kunnen laten. De beroepsgrond slaagt niet.
Onzorgvuldige voorbereiding
15. Eiser voert aan dat de door verweerder gehanteerde AERIUS-berekening voor het inschatten van stikstofdepositie ten gevolgen van bedrijfsactiviteiten tijdens de gebruiksfase niet geschikt is en verweerder het besluit daarom onzorgvuldig heeft voorbereid.
16. De rechtbank overweegt dat met betrekking tot de stikstofdepositie in de praktijk vaak een AERIUS-berekening wordt gemaakt om vast te stellen wat de gevolgen van een project zullen zijn. Dit is echter niet verplicht. Er moet wel aannemelijk worden gemaakt dat er geen sprake is van significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied. Uit onderzoek van [adviesbureau] is gebleken dat er geen stikstofdepositie plaats zal vinden op een gevoelig Natura 2000-gebied. Van een onzorgvuldige voorbereiding door verweerder is naar het oordeel van de rechtbank daarom geen sprake. De beroepsgrond slaagt niet.
Afspraken met de projectontwikkelaar
17. Eiser voert aan dat verweerder de afspraken tussen eiser en de projectontwikkelaar onterecht links laat liggen.
18. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt deze beroepsgrond niet. De door eiser gemaakte afspraken zijn een civiele kwestie en kunnen in deze bestuursrechtelijke procedure geen rol spelen.
19. Gelet op het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid de omgevingsvergunning voor het bouwen het bedrijfspand kunnen verlenen.
20. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.